220331 Flashcards
1
Q
a small meeting (6-12 ppl)
A
het overleg
2
Q
a large meeting
A
de bijeenkomst
3
Q
He left me in peace
A
Hij heeft me met rust gelaten
4
Q
batter, dough
A
het beslag
5
Q
I could have gone
A
Ik had kunnen gaan
6
Q
I like it / I do not like it
A
Ik hou ervan / Ik hou er niet van
7
Q
to ride (a horse?)
A
berijden
8
Q
Actually
A
Eigenlijk
9
Q
This is the horse where the monkey sits on
A
Dit is het paard waar de aap op zit