220307 Flashcards
1
Q
verlengen
A
v. to extend
2
Q
beginnen (conj.)
A
begon - zijn begonnen
3
Q
het gebaar
A
Gesture, signal
4
Q
de uitspraak
A
Pronunciation, verdict
5
Q
de oefening
A
Exercise, practice, training
6
Q
beroemd
A
Famous
7
Q
krijgen (conj.)
A
v. to get, receive
kreeg - gekregen
8
Q
wachten
A
v. to wait
9
Q
weten / kennen (conj.)
A
v. to know
wist - geweten
kende - gekend
10
Q
de aflevering
A
Episode
11
Q
voorspellen / voorspelbaar
A
v. to predict / predictable
12
Q
veel / weinig (comp.)
A
meer - meest / minder - minst
13
Q
duidelijk
A
Clear, evident, understandable
14
Q
beloven (conj.)
A
v. to promise
beloofde - beloofd
15
Q
levendig
A
Lively, vivacious