220307 Flashcards
verlengen
v. to extend
beginnen (conj.)
begon - zijn begonnen
het gebaar
Gesture, signal
de uitspraak
Pronunciation, verdict
de oefening
Exercise, practice, training
beroemd
Famous
krijgen (conj.)
v. to get, receive
kreeg - gekregen
wachten
v. to wait
weten / kennen (conj.)
v. to know
wist - geweten
kende - gekend
de aflevering
Episode
voorspellen / voorspelbaar
v. to predict / predictable
veel / weinig (comp.)
meer - meest / minder - minst
duidelijk
Clear, evident, understandable
beloven (conj.)
v. to promise
beloofde - beloofd
levendig
Lively, vivacious
vernieuwd
renewed, renovated
het onzin
Nonsense, rubbish
de wetenschapper
Scientist, academic, scholar
het hoofdstuk
Chapter, unit
dichtbij / vlakbij
Near, close, nearby
ongelofelijk
Unbelievable, incredible, stupendous
de lift
Elevator
steil
Steep
onverwacht
Unexpected, surprising