220311 Flashcards
de oplossing
solution, answer
de uitzondering
exception
wie weet?
who knows?
bezoeken (conj.)
to visit
bezocht - bezocht
denken (conj)
to think
dacht - gedacht
beleven (conj.)
to experience, live through, survive
beleefde - beleefd
zo ‘n
such a
het publiek
the public
de verhuizing
moving, move
de gewoonte
custom, habit, wont
infantiel
childish
houterig
rigid, stiff
ijdel
vain, conceited
roddelen
v. to gossip
lijken op (conj.)
v. to be similar, resemble
leek - geleken
het instituut
institute, institution
Waar kan hij nog naartoe gaan?
Where can he go further?
Angst is een slechte raadgever
Fear is a bad advisor
Goede raad is duur
Good advice is dear
overdrijven (conj.)
to exaggerate, hyperbolize, overemphasize
overdreef - overdreven
vervelend
annoying, tiresome, nasty
irritant
irritating, bothersome
zich aanpassen
adapt
nieuwsgierig
curious, nosy, inquisitive
uitlezen
to read (a book entirely)
tenminste
at least