220328 Flashcards
1
Q
I get acquainted with someone /
I got acquainted with someone
A
Ik leer iemand kennen /
Ik heb iemand leren kennen
2
Q
wedding
A
de bruiloft
3
Q
It is available
A
Het is beschikbaar
4
Q
above all
A
vooral
5
Q
difference
A
het verschil
6
Q
expectation
A
de verwachting
7
Q
valuable
A
waardevol
8
Q
challenge
A
de uitdaging
9
Q
to lose (conj.)
A
verliezen
verloor - verloren
10
Q
to consider (conj.)
A
overwegen
overwoog - overwogen
11
Q
to grow up
A
opgroeien
12
Q
religion
A
de religie
13
Q
law
A
de wet
14
Q
access
A
de toegang
15
Q
division, separation, segregation
A
de scheiding