2. Wat doe je Flashcards
1
Q
speak fluently
A
vloeiend spreken
2
Q
quite good
A
vrij goed
3
Q
reasonably big
A
tamelijk groot
4
Q
reasonably small
A
redelijk klein
5
Q
foreign languages
A
vreemde talen
6
Q
except Dutch
A
behalve Nederlands
7
Q
say ‘je’ btw
A
zeg trouwens maar je
8
Q
service
A
de dienst
9
Q
licence fees
A
omroepbijdragen
10
Q
contribution
A
de bijdrage
11
Q
to contribute
A
bijdragen
12
Q
do one’s bit
A
zijn steentje bijdragen
13
Q
fully
A
voluit
14
Q
declaration
A
de aangifte
15
Q
other side (of paper)
A
de ommezijde