10. Vroeger Flashcards
1
Q
only (2)
A
nog maar, pas
2
Q
before that
A
daarvoor
3
Q
before this
A
hiervoor
4
Q
did you like that?
A
beviel dat? (from bevallen)
5
Q
in the country
A
op het platteland
6
Q
enormous
A
enorm
7
Q
I didn’t mind
A
dat vond ik niet erg
8
Q
because of
A
vanwege
9
Q
company
A
het bedrijf
10
Q
offer (n.)
A
het aanbod
11
Q
to offer
A
aanbieden
12
Q
present job
A
huidige baan
13
Q
a little longer
A
iets langer
14
Q
a while ago
A
een tijd
15
Q
just as well
A
evengoed
16
Q
financial analyst
A
financieel analist
17
Q
payment traffic
A
het betalingsverkeer
18
Q
traffic
A
het verkeer
19
Q
topic, subject
A
het onderwerp
20
Q
to discuss
A
bespreken
21
Q
which we have discussed
A
die we hebben besproken
22
Q
did you understand everything?
A
snapte jij alles?
23
Q
note (n.)
A
de aantekening
24
Q
to take notes
A
aantekeningen maken
25
to read through
doorlezen
26
morning (2)
de ochtend, de morgen
27
afternoon
de middag
28
evening
de avond
29
night
de nacht
30
this morning (2)
vanochtend, vanmorgen
31
this afternoon
vanmiddag
32
this evening
vanavond
33
tonight
vannacht
34
day before yesterday
eergisteren
35
day after tomorrow
overmorgen
36
next Wednesday
aanstande woensdag
37
next week
volgende week
38
last week (2)
vorige week, verleden week
39
winter
de winter
40
spring (2)
de lente, het voorjaar
41
summer
de zomer
42
autumn (2)
de herfst, het najaar
43
to ice skate
schaatsen
44
poetry
de poëzie
45
one and a half
anderhalf
46
one and a half week
anderhalve week
47
to have (imperfect)
had, hadden
48
to be (imperfect)
was, waren
49
to go (imperfect)
ging, gingen
50
to do (imperfect)
deed, deden
51
to bring (imperfect)
bracht, brachten
52
to buy (imperfect)
kocht, kochten
53
to give (imperfect)
gaf, gaven
54
to come (imperfect)
kwam, kwamen
55
to sit (imperfect)
zat, zaten
56
to find (imperfect)
vond, vonden
57
to must (imperfect)
moest, moesten
58
to can (imperfect)
kon, konden
59
to want (imperfect)
wilde, wilden
60
to be allowed to (imperfect)
mocht, mochten
61
to get (imperfect)
kreeg, kregen
62
to eat (imperfect)
at, aten
63
I was in a good school
ik zat op een leuke school
64
Jolanda took calligraphy course
Jolanda deed een cursus kalligrafie
65
designer (male)
de ontwerper
66
designer (female)
de ontwerpster
67
to earn money
geld verdienen
68
the garden that we had, was enormous
de tuin die we hadden, was enorm
69
the apartment that I had, was very small
het appartement dat ik had, was erg klein
70
tree
de boom
71
clock
de klok
72
tiny
miniscuul
73
she gave birth to a daughter
zij is van een dochter bevallen
74
how do you like school?
hoe bevalt het op school?