zelfcognitie en zelfperceptie Flashcards

1
Q

rode draad

A
  1. intro
  2. zelfperceptietheorie van Bem
  3. zelfattributie
  4. attributiestijl
  5. sociale facilitatie en sociale inhibitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zelfconcept

A
  1. algemeen
    - overtuigingen over ons ‘zelf’ die vast staan
    - combinatie zelfkennis en zelfwaardegevoel
  2. zelfcognitie
    - zelfbewustzijn
    - zelfkennis
    - persoonlijke kernwaarden
    - innerlijke groei
  3. zelfperceptie
    - zelfreflectie
    - sociale invloed, sociale spiegel (of ‘looking-glass self’ = boodschappen van anderen)
    - gedragsaanpassing (en sociale wereld begrijpen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zelfperceptietheorie van Bem

A
  1. algemeen
    - zelfobservatie kan objectief zijn, maar ook onlogisch en irrationeel
    - zelfwaardegevoel: hoe je tegenover jezelf staat (zelfkennis tegenover de waardeoordelen)
    - als je voldoet aan waar jij waarde aan hecht > + zelfwaardegevoel
  2. tendens tot zelf-consistentie
    - te allen tijde ons zelfbeeld in stand houden en hebben niet graag wijzingen
    - adolescentie: woelige periode (met heel wat veranderingen)
  3. tendens tot zelfverheffing
    - steeds + mogelijk zelfbeeld behouden
    - mensen met depressie vaak omgekeerde (gedrag negatief kaderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelfattributie

A
  1. algemeen
    - eigen gedrag verklaren op basis persoonlijkheidseigenschappen of situationele invloeden
    - 4 dimensies volgens Bernard Weiner:
  2. plaats van causaliteit = intern of extern
  3. stabiliteit = gedrag veranderlijk (variabel) of stabiel (bestendig)
  4. globaliteit
    - gedrag als algemeen of globaal beschouwen
    - vb. gebrek capaciteiten = oorzaak: vele gevolgen in uiteenlopende domeinen
  5. controleerbaarheid = mate waarin je controle hebt over wat je overkomt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

attributiestijl

A
  1. algemeen
    - Julian Rotter: dimensie controleerbaarheid = veroorzaakt levensstijl bepalend voor succes, prestatie en geluk
    - afhankelijk van beheersingsoriëntatie of ‘locus of control beliefs’ (= eigen macht of onmacht over je situatie)
  2. externe controle-opvattingen (externals)
    - wat hen overkomt toeschrijven aan geluk of pech (aan toeval)
    - weinig inspanning leveren om iets te veranderen
    - vb. tot bepaalde hoogte studeren, rest geluksfactor over te laten (wachten op goede afloop)
  3. interne controle-opvattingen (internals)
    - idee aan zichzelf te wijten
    - heft in eigen handen = meer zelfvertrouwen (ook teleurstelling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

persoonlijke en maatschappelijke beheersingsoriëntatie

A
  1. algemeen
    - je kan beide controle-opvattingen hebben
    - belangrijke factor: realiteit zelf (sommige zaken zijn simpelweg oncontroleerbaar)
  2. persoonlijke beheersing
    - zelfvertrouwen, overtuigd van eigen kunnen
    - eigen acties, keuzes en inspanningen (vb. examen)
  3. maatschappelijke beheersing
    - geluk, het lot, andere mensen of context
    - geen controle over (vb. werkgelegenheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociale facilitatie en sociale inhibitie

A
  1. algemeen
    - observatie zorgt voor beïnvloeding van prestatie
    - zowel positief (sociale facilitatie) als negatief (inhibitie)
    - vb. loopwedstrijd (sociale facilitatie) en beginnende pianist (inhibitie)
  2. competitie als verklaring?
    - competitieaspect = geen voldoende verklaring voor de sociale facilitatie en verklaard geen sociale inhibitie
    - andere reden voor het beter presteren in sociale situaties dan in alleen-situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale facilitatie en inhibitie bij kakkerlakken

A
  1. algemeen
    - kakkerlakken rennen zo snel mogelijk weg van een lamp naar duistere ruimte
    - makkelijk doolhof: rechte lijn
    - moeilijke doolhof: kruislabyrint
  2. vaststelling
    - kakkerlakken presteren in makkelijke conditie beter bij observatie
    - kakkerlakken moeilijk labyrint vonden doel minder snel bij aanwezigheid andere kakkerlakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de sociale activeringstheorie van Zajonc

A
  1. algemeen
    - verklaring sociale facilitatie en inhibitie
    - twee principes: ‘arousal’ = opwinding wanneer je je bij anderen bevindt en ‘dominant gedragsantwoord’ = spontaan, natuurlijk, bijna instinctief gedrag (spierspanning ontwikkelt zich)
    - ook aanwezigheid van socii > spanning en opwinding
  2. makkelijke vertrouwde taak (= performantietaak)
    - gebaseerd op dominante gedragspatronen
    - optreden van sociale facilitatie
  3. moeilijke, nieuwe taken (= leertaken)
    - dominante gedragspatronen onderdrukken
    - sociale inhibitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

evaluatievrees

A
  1. algemeen
    - behoefte aan sociale acceptatie
    - vrees voor afgang en mislukking
    - de rol van observatie
    - aandachtsverdeling (we willen de ander in het oog houden = socii onvoorspelbaar)
  2. experiment Cottrell
    - zinloze woorden onthouden
    - conclusie: angst om ‘af te gaan’ of geëvalueerd te worden
    - aanwezigheid anderen niet voldoende > socii moet proefpersoon ook zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

social loafing

A
  1. sociaal lanterfanten of sociaal parasiteren
    - meesurfen op inspanning van anderen
    - omstandigheden zonder evaluatie, dus geen (of minder) arousal
    - quasi anoniem in grote groep (vb. applaudisseren voor artiest)
  2. Ringelmann-effect
    - onderzoek touwtrekwedstrijd
    - neiging individuele leden groep minder inspanning leveren, naarmate grootte groep zal toenemen (niemand zal merken of je al dan niet goed presteert)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2 factoren die social loafing beïnvloeden (Karau & Williams)

A
  1. persoonlijk verantwoordelijk of gemotiveerd om te presteren
    - ook wanneer men dreigt met collectieve straf
  2. cultuur- en geslachtsverschillen
    - vrouwen minder individualistisch
    - gemeenschapsgerichte (oosterse) culturen: minder snel overgang sociaal parasiteren (tegenovergestelde > sociaal compenseren: extra inspanning);
    - in alle discretie en invloed op eigen zelfbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly