sociale cognitie en sociale perceptie Flashcards

1
Q

rode draad

A
  1. intro
  2. selectie in de sociale waarneming
  3. interpretatie in de sociale waarneming
  4. structurering in de sociale waarneming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sociale cognitie en perceptie

A
  1. algemeen
    - hoe we naar anderen kijken en hoe over anderen denken = bepaalt sterk hoe we ons gedragen (tegenover elkaar)
  2. sociale perceptie (= waarneming) en sociale cognitie (= denken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

proces van sociale waarneming

A
  1. drie basisprincipes of pijlers
    - selectie via zintuigen (input voor informatieverwerkend systeem) (nuttig en wat niet)
    - interpretatie
    - structurering (verteerbaar maken = eigen inkleuring aan info)
  2. kenmerken
    - fases verlopen niet altijd in volgorde
    - top-downverwerking (eigenschappen persoon zelf, kleuren de waarneming)
    - ‘percept’ wordt ‘concept’ (idee of begrip)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

selectie in sociale waarneming is subjectief

A
  1. we kunnen niet alles zien wat er is (vb. hoe is de buurman binnenshuis?)
  2. we zien vaak fracties van gedragingen
    - ‘to jump to conclusions’ (= te snel oordelen)
  3. we selecteren zelf actief wat we willen zien en niet zien
    - selecteren wat past binnen onze verwachting
    - selffulfilling prophecy
    - hardnekkigheidseffect
  4. we lokken het gedrag uit dat we verwachten te zien
    - selffulfilling prophecy
    - Pygmalion-effect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

selffulfilling prophecy en hardnekkigheidseffect

A
  1. selffulfilling prophecy
    - eigenhandig zorgen dat onze voorspelling uitkomt
    - gebeurtenissen die ons vooroordeel tegenspreken zullen we negeren
  2. hardnekkigheidseffect
    - wanneer we een beeld of idee over iemand hebben of blindelings verhalen geloven over deze persoon
    - moeilijk oorspronkelijke oordeel uit hoofd
    - ‘waar rook is, is vuur’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pygmalion vs. Golem effect

A
  1. vergelijking
    - Pygmalion: de positieve overtuiging van een ander lokt bij jou een bepaald gedrag of prestatie uit
    - Golem: de negatieve overtuiging van een ander lokt bij jou een bepaald gedrag of prestatie uit
  2. bedenking
    - wat is het niet? = een accurate voorspelling of verwachting over je prestatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

experiment: Word, Zanna & Cooper

A
  1. fase 1: witte interviewers en witte of zwarte sollicitanten
    - positiever tegenover witte sollicitanten
    - minder oogcontact, grotere afstand en lichaamshouding meer afgewend tot zwarte sollicitanten
  2. fase 2: interviewers en witte sollicitanten, waarvan sommigen ‘wit’ behandeld werden en anderen ‘zwart’
    - witte sollicitanten die ‘zwart’ behandeld werden, presteerden minder goed dan witte sollicitanten die ‘wit’ behandeld werden
  3. conclusie
    - Golem-effect (of negatief Pygmalion-effect)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

causale attributie

A
  1. algemeen
    - oorzaak-gevolg denken is een logische redenering
    - kleuters: zeuren over ‘waarom’ van dingen
  2. interne attributie = persoonsattributie of dispositionele attributie
    - leggen de oorzaak van problemen steevast bij de ander
  3. externe attributie = prikkelattributie of situationele attributie
    - oorzaak wordt gezocht in de omgeving
    - vooral bij negatieve gevolgen
    - ook bij tegenslag zoeken we schuldige (vb. buizen voor examen, natuurrampen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

covariatiemodel van Kelly Harold

A
  1. algemeen
    - patroon in ons sociale oorzaak-gevolg denken
    - verklaring: in welke omstandigheden we intern of extern zullen attribueren?
  2. afhankelijk van drie variabelen:
    - distinctiviteit = verschil in situatie (gedrag verschilt per situatie > hoge distinctiviteit)
    - consistentie = blijft gedrag doorheen tijd min of meer hetzelfde (geen pieken en dalen)
    - consensus = aantal personen (of percentage) dat hetzelfde gedrag stelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

causale schema’s

A
  1. algemeen
    - voorgaande interpretaties = gevolg van conclusies na uitgebreide observatie
    - voorgeprogrammeerde denkschema’s
  2. meervoudig voldoende causaal schema: één oorzaak voldoende voor geobserveerd gedrag
    - ook andere oorzaken bieden een mogelijke verklaring
  3. meervoudig noodzakelijk causaal schema: één oorzaak niet voldoende, geneigd zoeken naar bijkomende verklaringen
    - extreme of onbegrijpelijke gedragingen (vb. suïcide)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

attributiefouten

A
  1. de fundamentele attributiefout
    - gedrag van anderen doorgaans intern attribueren
    - vb. student met goede punten is slim
    - foutieve attributie: persoon zal niet in alle omstandigheden op deze manier reageren > trigger !!
    “wat zou ik in die situatie hebben gedaan?”
  2. actor-observator-attributiefout
    - oorzaak = eerder extern attribueren
    - vb. aanleiding kopstoot door pesterijen van tegenstanders
    - zowel dader (actor) als degene die de aanleiding heeft waargenomen (observator)
  3. zwaarwichtigheid van de gevolgen
    - interne oorzaken aanstippen, ook wanneer het ons eigen, zelfs negatieve gedrag betreft
    - vb. dronken achter stuur en politiecontrole = pech, maar zelfde situatie en iemand aanrijden = schuld bij jezelf leggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

impliciete persoonlijkheidstheorieën

A
  1. algemeen
    - opvattingen of cognitieve schema’s
    - we ordenen de wereld ruw (= orde scheppen in de chaos) (ontstaan: stereotypen)
    - tegenstrijdige info in impliciete persoonlijkheidstheorie aan te passen om niet aan wankel te brengen
  2. stereotypen
    - clichés, eigen vluchtige ervaringen en in opvoeding en cultuur meegegeven ideeën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het beeld over de ander

A
  1. algemeen
    - rekening houden met alle relevante (zeer subjectief) informatie
    - info dient geloofwaardig te zijn
    - ‘wanneer’ info wordt meegedeeld ook van belang (= seriële positie-effect: primacy- en recency-effect)
  2. primacy-effect (of begineffect)
    - eerst gegeven informatie het sterkst beïnvloedt
    - vb. veel informatie op korte tijd > in begin nog erg geconcentreerd, mondeling examen
  3. recency-effect (of recentheidseffect)
    - laatste info het best onthouden
    - geheugen speelt belangrijke rol
    - vb. bij strafzaken (slotpleidooien)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

halo- en horn-effect

A
  1. halo-effect
    - ‘halo’ = aureool (van een engel)
    - eerste indruk van iemand is positief: alle volgende indrukken ook eerder positief
  2. horn-effect
    - tegenovergestelde
    - hoorntjes (van de duivel)
    - eerste indruk van iemand negatief: alle volgende indrukken alleen nog meer negatief interpreteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe het beeld van de ander ons beïnvloedt

A
  1. sociale media
    - vaker beïnvloedt door (gefotoshopte) beelden
    - sociale media versterkt een negatief zelfbeeld (veroorzaakt het niet)
    - broedplaats voor gestoorde gedachten over zelfbeeld
  2. dysmorfofobie
    - soort ingebeelde lelijkheid (psychiatrische stoornis)
    - ‘snapchat dysmorphia’ = patiënt wilt steeds vaker lijken op foto’s die ze op sociale media (zoals snapchat) posten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly