het individu versus de groep Flashcards

1
Q

groepsnormen

A
  1. abnormaal ≠ gestoord
    - Einstein, Wolfgang, Mozart = abnormaal, ze waren ‘anders’ dan de anderen en voldeden niet aan de norm
    - neurodiversiteit = alle diversiteit wat betreft het brein
  2. ontstaan groepsnormen
    - bottom-up: ‘van onder uit’ (ook democratisch gestemde regels)
    - top-down: één of enkele mensen hebben norm opgelegd (‘van bovenuit’ bepaald wat anderen moeten doen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

groepswaarden

A
  1. betekenis
    - waarden die de groep belangrijk acht en vindt dat iedereen die dient te volgen (vb. binnen religie: morele waarden op basis van heilige teksten en religieuze leiders)
    - bij kleuters: heteronome moraal (4 en 6j) = overgenomen waarden (van ouders)
  2. broken windows theory
    - vernielde ramen in een pand in verloederde buurt (‘wanorde leidt tot misdaad’)
    - groepsnorm of waarde: het is ‘oké’ om die ramen te vernielen
    - leegstand pand in slechte staat: ‘niet zo erg’
    - valt toch niet op: ‘wat is een raam meer of minder’
    - wellicht weinig controle of toezicht, ‘je komt er mee weg’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kritiek op de ‘broken windows theory’

A
  1. gevolg
    - theorie als hulpmiddel om criminaliteit aan te pakken = kleine alledaagse en vrij onschuldige overtredingen vaak te streng aanpakken (vb. openbaar dronkenschap en het gebruik van soft drugs)
  2. correlaties niet interpreteren als causaal verband
    - oorzakelijkheid omgekeerd of derde, achterliggende factor die criminaliteit en wanorde uitlokt
  3. systemische ongelijkheid = in samenleving op vlak van gezondheidszorg, onderwijs, toegang tot arbeidsmarkt en woningmarkt, inkomen, vermogen, rechtspraak, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

instrumentele sociale vergelijking

A
  1. algemeen
    - saccadische oogbewegingen = korte, schokkerige bewegingen
  2. experiment Muzafer Sherif
    - adhv autokinetisch effect = ‘beweging’ lichtpuntjes schatten
    - in groepjes van 3 proefpersonen = schatting meer naar gemeenschappelijke gemiddelde
    - conclusie: onbewust beïnvloedingsproces, met langdurig effect
    - instrumentele (of informatieve) sociale beïnvloeding = de ander nodig als instrument om jou te helpen bij het vormen van oordeel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de sociale vergelijkingstheorie van Festinger

A
  1. betekenis
    - vergelijken ‘ambigue informatie’ (wanneer realiteit onvoldoende houvast biedt) met anderen om zo werkelijkheid beter te kunnen inschatten
  2. wat bepaalt dit vergelijkingsproces?
    - voldoende informatie = zelfevaluatie (eigen mening)
    - onvoldoende info = sociale vergelijking
    - meer vergelijken naarmate info belangrijker
    - meer zekerheid naarmate meer mensen akkoord gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vier mogelijke reacties

A
  1. conformisme
    - individu gaat zich aanpassen aan de meerderheid
    - vb. democratische principes (om de vrede en rust van de groep te bewaren)
  2. sociale normering = er wordt een nieuw evenwicht gezocht, nieuwe sociale norm (vaak onbewust)
  3. innovatie = minderheid of enkeling slaagt erin meerderheid te ‘bekeren’ (meestal bewust)
  4. deviantie
    - koppig vasthouden aan eigen mening
    - gevolg: sancties of uitsluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

opwaartse en neerwaartse sociale vergelijking

A
  1. algemeen
    - sociale vergelijking gaat niet steevast over het verwerven van zekerheid
    - ook soms op zoek naar ‘de norm’ om eigen capaciteiten en competenties te waarderen
  2. opwaartse vergelijking = ons vergelijken met anderen die net iets ‘beter, mooier, verstandiger, rijker, succesvoller, etc.’ zijn
  3. neerwaartse vergelijking = ons vergelijken met anderen die net iets lager op sociale ladder staan of net iets minder goede resultaten hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het innovatiemodel

A
  1. algemeen
    - sociaal psycholoog Moscovici
    - onderzoek: bottom-up processen in het vormen van groepsnormen
  2. vaststelling
    - minderheidsgevoel = veranderingen komen vaak van ‘onderuit’, van het ‘grass roots level’ of het basisniveau
    - 2 voorwaarden = ideale voedingsbodem en bepaalde gedragsstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ideale voedingsbodem

A
  1. ambigue situaties en enige onduidelijkheid over normen
    - geen richtinggevende adviezen van leiders
    - onwetendheid van de meerderheid = iedereen denkt dat hij de enige is die twijfelt, maar in feite denken mensen hetzelfde
  2. behoefte aan consensus binnen de groep
    - enkeling of minderheid grijpt kans = mening van minderheid gehoord
    - en kans om nieuwe norm te worden
  3. pro-innovatieve norm: progressieve sfeer in groep (openheid voor verandering en vernieuwing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een overtuigende gedragsstijl (bij persoon die nieuwe normen aanbrengt)

A
  1. psychologische inzet
    - opoffering om zijn standpunt te verdedigen of te volgen
    - duidelijk in veel religies (vb. christendom - Jezus heeft soort heldenstatus)
  2. autonomie
    - onafhankelijk vanuit eigenbelang of door druk van anderen
    - ‘objectiviteit’, consequent in uitspraken en handelen
    - extremistisch (tot op zekere hoogte), compromisloos en geen tegenspraak
  3. consistentie: vasthouden aan standpunt en zichzelf niet tegenspreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

conformisme

A
  1. bij experiment Sherif
    - onduidelijke, ambigue situatie maar ook geen expliciete druk om te conformeren
    - soms: geen expliciete druk, maar toch druk voelen om ons aan te passen aan groep, ook al weten we dat die fout is
  2. conformeren tegen beter weten in
    - experiment Solomon Asch
    - 6 PsPpn. en één echte Pp.
    - om beurten zeggen welke van de vergelijkingslijnen even lang is als de standaardlijn
  3. normatieve sociale vergelijking: in meer dan 1/3 van de gevallen conformeerde de proefpersoon aan de meerderheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verschillen tussen de experimenten van Sherif en Asch

A
  1. het al dan niet beïnvloed zijn
    - proefpersonen Sherif = zich niet realiseren dat ze beïnvloed waren
    - proefpersoenen Asch = in veel gevallen wel degelijk van bewust
  2. verschil betreft de duur van Asch-effect = duidelijk dat Pp wél correct kon antwoorden, maar door aanwezigheid unanieme meerderheid eigen oordeel negeren
    - Sherif = bleven vasthouden aan nieuwe groepsnorm (ook in alleensituatie)
  3. verschil betreft de aard van de taak
    - Sherif = andere nodig om oordeel te kunnen vellen
    - Asch = geen info van anderen nodig, wel groepsdruk (soort sociale druk, de ‘normatieve sociale beïnvloeding’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vergelijking van Asch en Milgram (1-4)

A
  1. gelijkenissen
    - gehoorzaamheid aan druk van buitenaf
    - gedrag stellen dat men niet wil stellen
  2. expliciete en impliciete druk - verschil
    - Milgram = expliciete druk (beleefd vragen om verder te gaan)
    - Asch = impliciet (niemand zegt wat Pp moet doen)
  3. grootte van druk - verschil: Asch = druk van 6 personen en Milgram = druk van slechts één persoon
  4. positie toezicht - verschil
    - Milgram = uitoefening druk door iemand met macht (expertmacht)
    - Asch = druk niet ‘van bovenuit’, maar van medemensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillen tussen het experiment van Asch en Milgram (5-7)

A
  1. nabootsingsgedrag bij Asch = Pp imiteert gedrag (antwoordstijl) >< bij Milgram geen sprake van imitatie
  2. ongewenste gedrag
    - Milgram: het opbouwen van ongewenst gedrag (Pp argeloos meesleuren)
    - Asch = druk onmiddelijk aanwezig en geen sprake van ‘low-ball-effect’
  3. druk van groep
    - Asch = druk geminimaliseerd, deelnemers onderschatten de mate waarin ze worden beïnvloed door anderen
    - Milgram = eigen inbreng erg onderschat en verantwoordelijk schuiven naar diegene die bevel gaf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

deviantie

A
  1. de groep versus de deviant
    - deviant ridiculiseren, negeren (nullificatie), tot de orde roepen of zelfs uitsluiten (verbaal of non-verbaal)
    - andere mogelijkheid: ander als dom, idioot of gek verklaren of zelfs demoniseren (‘rotte appel’)
  2. meer cohesie binnen een groep, minder tolerantie voor deviantie; minder deviantie
    - sancties voelen minder zwaar
    - men wil het beste voor de groep = handelt in belang van groep
    - conclusie: minder deviantie bij kwesties met groter groepsbelang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly