Woorden Tekst 5B Flashcards
1
Q
έν + dat
A
In, op, bij
2
Q
ή οικία
A
Huis
3
Q
…τε και…
A
En
4
Q
αύτώ
A
(aan / voor) hem (dat pers vnw)
5
Q
λέγω
A
Zeggen
6
Q
ενθάδε
A
Hier (heen)
7
Q
ήκω
A
Komen, gekomen zijn
8
Q
αυτη
A
(aan / voor) haar ( dat pers vnw)
9
Q
οτι
A
Dat, omdat
10
Q
σε
A
Jou, je, u (acc pers vnw)
11
Q
σος, ση, σον
A
Jouw, uw ( bez. Vnw)
12
Q
μοι
A
(aan / voor) mij / me (dat. Pers. Vnw.)
13
Q
παρεχω
A
Verschaffen, geven
14
Q
λυω
A
Losmaken
15
Q
η θεος
A
Godin