week 8 HC2 primaire immuundeficiënties - diagnostiek Flashcards

1
Q

wat zijn primaire immuundeficiënties?

A

zeldzame, aangeboren en genetische afwijkingen van het immuunsysteem zelf; vaak is maar één specifiek deel van het immuunsysteem aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn oorzaken van primaire immuundeficiënties?

A

antistofdeficiëntie met een B-celdefect, fagocytendeficiëntie, T-celdeficiëntie of een complementdeficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn secundaire immuundeficiënties?

A

verworven, liggen buiten het immuunsysteem en worden veroorzaakt door bv aids, medicijnen of infecties. er zijn meerdere functies verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat wordt gebruikt voor de diagnostiek?

A

klinische presentatie, flowcytometrie en genetische analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar wordt naar gekeken bij flowcytometrie

A

hoeveelheid B-, T- en NK-cellen (leeftijdsgebonden), eiwitexpressie, aanwezigheid in het beenmerg en B-cel subsets in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe wordt genetische analyse gedaan?

A

moleculaire diagnostiek -> PCR-amplificatie -> op zoek naar mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is X-gebonden agammaglobuinemie (XLA)

A

een B-celdeficiëntie met lage IgG waarden waardoor ze een lage weerstand hebben tegen bacteriën. De oorzaak is een mutatie in het BTK-gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt SCID opgespoord?

A

hielprik, TRECs worden gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen immuundeficiënties

A

infectie, auto-reactiviteit (auto-antistoffen, auto-immuunziekten), granuloomvorming, tumoren (vooral maligne lymfomen en leukemieën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe verschillen T-, B- en NK-cellen met de leeftijd?

A

B- en T-cellen nemen toe tot 2 jaar en nemen dan af, NK-cellen is hoog vanaf de geboorte en daalt daarna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voor welke cel is CD3 het kenmerk?

A

T-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voor welke cel is CD19 het kenmerk?

A

B-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voor welke cel is CD10 het kenmerk?

A

onrijpe cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voor welke cellen is CD20 het kenmerk?

A

rijpe cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke cellen zijn afwezig bij SCID?

A

T- en NK-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke cellen zijn afwezig bij XLA?

A

B-cellen

17
Q

relevantie identificatie genetisch defect in PID pt?

A
  • geeft exacte (moleculaire) diagnose
  • legt basis voor adequate behandeling en prognose
  • biedt mogelijkheid voor lange-termijn preventiestrategie, ter beperking van complicaties en irreversibele orgaanschade
  • draagt bij aan therapietrouw en biedt mogelijkheden voor genetic counseling
  • is vereiste voor gentherapie
18
Q

wat zijn puntmutaties en de typen?

A

verandering van één nucleotide, silent mutatie (geen aminozuurverandering), missense mutatie (aminozuurverandering), nonsense mutatie (stopcodon)

19
Q

splice site mutaties

A

bevinden zich in het grensgebied van het exon en het intron

20
Q

kleine deleties en inserties

A

deleties en inserties van één of enkele nucleotiden leiden tot verandering van de aminozuurvolgorde

21
Q

grote deleties

A

kunnen worden aangetoond met PCR (te kort of geen PCR product) of met southern blotting

22
Q
A