Week 8: HC 9 Gezinsdiagnostiek - De Bruyn H9 + 10 - Tak H4 + 9 Flashcards

1
Q

Wat houdt systeemdenken in? (HC)

A

Het geheel begrijpen door te kijken naar de interactie tussen verschillende delen van een systeem (denk aan Bronfenbrenner).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een circulair model? (HC)

A

Dit houdt in dat er geen begin- en eindpunt is. Er is wisselwerking. Bv ouder wordt boos, kind gaat huilen, ouders wordt nog bozer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is een circulair model handig voor? (HC)

A
  • Onderkennen complexiteit communicatie
  • Exploreren van onderliggende patronen en motieven
  • Ruimte voor verandering en beïnvloeding
  • Meerzijdige of meervoudige partijdigheid of loyaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom stel je circulaire vragen? (HC)

A
  • Onderlinge verhoudingen expliciet maken
  • Je leert hen kijken naar perspectief van een ander
  • Als gezinslid eigen opvattingen over de motieven van een ander gezinslid openbaar maken (??)
  • Met elkaar circulaire patronen ontdekken en benoemen
  • Reflectie bevorderen
  • Hypothetisch nieuwe gedachten of nieuw gedrag introduceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn voorbeelden van circulaire vragen? (HC)

A

Als je dronken in slaap valt, hoe zullen je kinderen/man zich dan voelen?
Als jij er niet bent, hoe is dit voor je kinderen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt cohesie in een gezin in? (HC)

A

Laat zien in hoeverre ze zich helpen of zorgen om elkaar maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vier gezinsstypen heb je? (HC)

A
  1. Kluwen
  2. Los zand
  3. Individueel gericht
  4. Gezamenlijk gericht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn kenmerken van het gezinstype ‘kluwen’? (HC)

A
  • Afhankelijk van elkaar
  • Hoge cohesie
  • Hechte relaties
  • Loyaliteit, gedeelde meningen en onderlinge betrokkenheid
  • Separatie- en individuatieproblemen
  • Iedereen bemoeit zich met elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van het gezinstype ‘los zand’? (HC)

A
  • Onafhankelijkheid individualiteit
  • Lage cohesie (weinig betrokkenheid)
  • Trage reactie op probleemgedrag
  • Kinderen zijn veel alleen thuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn kenmerken van het gezinstype ‘individueel gericht’? (HC)

A
  • Lijkt op los zand, maar zijn momenten samen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van het gezinstype ‘gezamenlijk gericht’? (HC)

A
  • Er is overleg, activiteiten, warme band en afspraken en regels binnen het gezin
  • Dit is de meest gezonde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het inhouds- en betrekkingsniveau van communicatie? (HC)

A

Inhoud betreft dingen. Betrekking is relatie tussen zender en ontvanger en de relatiedefinitie (hoe zie je jezelf en de ander in de relatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zou je kunnen doen qua gezinsdiagnostiek bij de stap ‘klachtanalyse’? (HC)

A

Inventariseren van klachten. Intake gesprek, kind gesprek (drie huizen tekenen), informatie informanten (bv school), observatie van gezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een genogram? (HC)

A

Grafische voorstelling van familierelaties. Dus een stamboom. Doe je in klachtanalyse bij gezinsdiagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doe je in de probleemanalyse bij gezinsdiagnostiek? (HC)

A
  • Beschrijven eerste beeld van aard van problematiek binnen gezin
  • Formuleren van risico- en beschermende factoren
  • Taxatie van de ernst van het probleemgedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een wondervraag/schaalvraag? (HC)

A

“Wat als je morgen wakker wordt en al je zorgen zijn verdwenen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn uitzonderingsvragen? (HC)

A

Uitzonderingen identificeren, welke situaties lijken al op de gewenste situatie? Wat gaat er al goed?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn continueringsvragen? (HC)

A

Focus op het goede. Wat moeten we behouden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar kijk je bij gezinsdiagnostiek naar bij het formuleren en toetsen van hypotheses? (HC)

A
  • Patronen in gezinsrelaties
  • Communicatiepatronen
  • Manier van organiseren in ruimte: je kijkt of er ruimte is om je eigen ontwikkeling te doorlopen
  • Manier van organiseren in tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe maak je een goede inschatting over de veiligheid van een kind? (HC)

A
  • Door te kijken naar factoren die de kans op kindermishandeling vergroten (=risicofactoren, bv alcoholgebruik)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn oorzaken/risicofactoren van kindermishandeling? (HC)

A
  • Psychiatrische problematiek ouders
  • Middelenmisbruik ouders
  • Agressie/emotieregulatieproblematiek
  • Ouders met eigen verleden van mishandeling
  • Huiselijk geweld in gezin (tussen andere gezinsleden)
  • Problemen tussen ouders
  • Stress in het gezin
  • Eerdere voorvallen van mishandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zijn kindsignalen doorslaggevend? (HC)

A

Het is niet zo dat kind signalen van doorslaggevend belang, ze zijn wel belangrijk! Het is niet zo dat als een kind bepaalde signalen laat zien dat het direct doorslaggevend is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Is er sprake van kindermishandeling wanneer een kind getuige is van huiselijk geweld? (HC)

A

Ja.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Definitie Actuariële instrumenten (HC)

A

Weging wordt voor je gedaan via statistische formule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Definitie Gestructureerd klinisch oordeel (HC)

A

Professional maakt inschatting. Je bepaald zelf hoe zwaar je de risicofactoren weegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is ARIJ? (HC)

A

Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming. Veiligheidstaxatie. Hiermee kan je mishandeling in kaart brengen. Ook risico voor toekomst inschatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vul in (Tak). Een groot verschil tussen een interview met ouders en een interview met een kind of adolescent is dat een oudergesprek een …(1) is, waarbij informatie wordt verzameld over de ander (het kind of de jongere). Een direct vraaggesprek met het kind of de adolescent is daarentegen een …(2).

A

1: heteroanamnese
2: autoanamnese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn doelen van een diagnostisch interview? Verzamelen van relevante gegevens over … (Tak)

A
  • Het probleemgedrag van het kind.
  • Het functioneren van het kind op verschillende gebieden.
  • De aard en het resultaat van eerdere hulpverlening en de huidige hulpvraag van ouders.
  • De opvattingen van ouders over het ontstaan en de instandhouding van het probleemgedrag.
  • De ontwikkelingsgeschiedenis van het kind als context voor het ontstaan van probleemgedrag.
  • De gezinsgeschiedenis als context voor het ontstaan van probleemgedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn doelen van een diagnostisch interview? Het krijgen van zicht op… (Tak)

A
  • De invloed die ouders hebben (gehad) op het ontstaan en de instandhouding van het probleemgedrag van hun kind.
  • De invloed die ouders kunnen uitoefenen om escalatie van de problemen te voorkomen en het kind te helpen om zo optimaal mogelijk te functioneren.
  • Het verhelderen van de hulpvraag, het opbouwen van een goede werkrelatie en het geven van uitleg over de onderzoeksprocedures.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In de fase van probleem verder verkennen, kan er gevraagd worden naar:

A
  • Aard, frequentie, duur en ernst van de problemen.
  • Tijdstip waarop de problemen begonnen, relatie met gebeurtenissen of omstandigheden.
  • Situatie waarin de problemen zich voordoen.
  • De aanleiding om nu hulp te zoeken.
  • Factoren die de problemen in stand houden, verergeren of verlichten.
  • Effecten op de overige gezinsleden.
  • Pogingen van ouders om iets aan de problemen te doen.
  • Theorieën van ouders over de oorzaken van de problemen.
  • De veranderingen die verwacht worden als resultaat van de hulpverlening.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De intake met het kind bestaat uit de volgende fasen (Tak):

A
  1. Openingsfase - contactvorm wordt uitgelegd
  2. Introductiefase - op gemak stellen, uitleg van reden gesprek
  3. Exploratiefase - nogmaals doel vertellen, afhankelijk reactie kind nog specifieker ingaan op onderwerpen, tekeningen maken kan hierbij helpen
  4. Afsluitingsfase - uitleg hoe verder, feedback vanuit kind, vragen stellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De intake met adolescent bestaat uit de volgende fasen (Tak):

A
  1. Introductiefase - intaker vertelt kort iets over zichzelf, adolescent krijgt ruimte voor eigen inbreng, doel intake
  2. Exploratiefase - ingaan op probleem dat adolescent zelf inbrengt, incl houding tov hiervan en pogingen om hiermee om te gaan
  3. Afsluitingsfase - vervolgafspraken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een ontwikkelingsanamnese? (Tak)

A

Het actuele functioneren van een kind wordt chronologisch nagelopen op ontwikkelingsdomeinen. Sterke en zwakke kanten kunnen systematisch op eenrij gezet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar wordt naar gevraagd in een ontwikkelingsanamnese? (Tak)

A
  • Lichamelijke klachten, medische bemoeienis met het kind, medicatie.
  • Functioneren op school: leerprestaties en gedrag.
  • Omgang met leeftijdsgenoten: vriendschappen, aard van conflicten, pesten, gepest worden.
  • Omgang met volwassenen.
  • Activiteiten: hobby’s, spelkeuze, en dergelijke.
  • Niveau van functioneren met betrekking tot de spraak- en taalontwikkeling, motoriek, visuomotoriek, concentratie, frustratietolerantie en impulscontrole.
  • Emotioneel functioneren: angsten, depressie, zelfvertrouwen, zelfbeleving, en dergelijke.
  • Gewetensontwikkeling.
  • Seksuele ontwikkeling.
  • Opvallende gewoonten en tics.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar leidt de ontwikkelingsanamnese tot? (Tak)

A

Tot een gedetailleerd beeld van op welke terreinen een kind problemen vertoont.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een biografisch interview? (Tak)

A

Persoonlijke levensgeschiedenis van ouders navragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn factoren die communicatie kunnen bemoeilijken? (Tak)

A
  • Verschillen in responsstijlen: bijvoorbeeld sociaal wenselijk antwoorden.
  • Conventieverschillen: bijvoorbeeld elkaar niet rechtstreeks aan mogen kijken.
  • Connotatieverschillen: bijvoorbeeld liegen, dat in de ene cultuur veel zwaarder weegt dan in een andere.
  • Moeilijk bespreekbare gevoelens: sommige culturen wijzen het openlijk communiceren van gevoelens af.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de beschikbaarheidsbias van de intaker? (Tak)

A

De intaker is bepaalde patronen recentelijk tegengekomen en ziet steeds weer dezelfde patronen (ondanks duidelijke verschillen), waarna hij suggestieve vragen gaat stellen om tot dezelfde diagnose te komen.

39
Q

Wanneer zijn indirecte en projectieve vragen nuttig in een intake? (Tak)

A

Wanneer er naar een moeilijke voorkeur gevraagd worde, bv of het kind vader of moeder belangrijker vindt.

40
Q

Wat is een voorbeeld van een indirecte en projectieve vraag? (Tak)

A

Indirecte vraag: ‘Als je naar een onbewoond eiland moest, nam je dan je vader of moeder mee?’
Projectieve vraag: ‘Een vogelnestje met vader en moeder vogel en een klein vogeltje valt uit de boom. Vader en moeder vliegen daarna beiden naar een andere oom. Naar welke boom vliegt het vogeltje, denk je?’.

41
Q

Wanneer wordt de intaker meer directief? (Tak)

A

Als hij meer controle wil hebben over de gespreksonderwerpen.

42
Q

Wat zijn voorbeelden van vragen die naar inhoudelijk ook relationele aspecten impliceren? (Tak)

A
  • Persoonlijk geformuleerde vragen: let op formuleren
  • Thematisch specifieke vragen: intieme/gevoelige onderwerpen
  • Door naar toelichting te vragen, kan de intaker sociaal afwijkend gedrag poneren als geaccepteerd feit: bv bij seksdrift
  • Teveel naar feiten vragen, kan onbedoeld overkomen alsof intaker geen interesse heeft in emoties van geïnterviewde
  • Door vragenderwijs te weinig in te gaan op klachten van ouders, kan intaker onbedoeld suggereren dat het probleem bij ouders ligt
43
Q

Wat is een autobiografisch geheugen? (Tak)

A

Gaat hierbij om levensgebeurtenissen.

44
Q

Wat zijn drie niveaus van het autobiografische kennisbestand? (Tak)

A
  1. Niveau van levensperioden - thematische kennis wordt aan een bepaalde periode uit het leven gekoppeld, bv ‘na de geboorte van ons tweede kind’
  2. Niveau van algemene gebeurtenissen - bedoelde gebeurtenissen spelen zich af over kleine perioden uit de levensgeschiedenis, zoals vakantie naar Frankrijk
  3. Niveau van gebeurtenisspecifieke kennis - concreet omschreven items, die over het algemeen goed onthouden worden, zoals geboortegewicht van kind.
45
Q

Wat zijn redenen waarom de problemen bij hulpverlening aan jeugdigen en hun gezinnen vanuit een ontwikkelingspsychologisch perspectief worden bekeken? (Tak)

A
  • Kinderen gedragen zich op verschillende leeftijden anders. Kennis over welk gedrag op welke leeftijd normaal dan wel abnormaal is, is een vereiste voor een diagnosticus.
  • Het kunnen inschatten van de mate waarin de gedragsproblemen van het kind interfereren met zijn normale ontwikkeling maakt een adequate ernsttaxatie beter mogelijk.
  • Verschillende ontwikkelingsfasen gaan gepaard met verschillende vormen van stress en een verschillende mate van kwetsbaarheid.
  • Om te begrijpen hoe de problemen zijn ontstaan, is het nuttig dat de clinicus kennis heeft van de processen die een rol spelen bij de normale en afwijkende ontwikkeling.
46
Q

Welke hoofdzaken zijn van belang bij het zoeken naar psychopathologische manifestaties? (Tak)

A
  • Symptomen die kunnen worden uitgelegd als signalen van psychisch disfunctioneren van het kind.
  • Clusters van symptomen die samen een psychiatrisch syndroom vormen dat geclassificeerd kan worden volgens een diagnostisch schema, zoals de DSM-V.
  • Gebeurtenissen en ervaringen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de stoornis.
  • Aanlegfactoren die het kind kwetsbaar maken voor het ontstaan van psychopathologie.
  • Informatie die een taxatie over de ernst van de stoornis mogelijk maakt.
47
Q

Wat is het belangrijkste doel van (semi)gestructureerde interviews? (Tak)

A

Verzamelen van alle relevante info op een uniforme en goed omschreven manier.

48
Q

Vul in (Tak). Voor gezinsdiagnostiek geldt dat klachten als …(1) worden beschouwd: de manier waarop klachten verwoord en beleefd worden, is afhankelijk van de positie die een gezinslid in het gezinssysteem inneemt.

A

1: relationeel

49
Q

Waar biedt het gezinsdiagnostisch interview zicht op? (Tak)

A
  • De opvattingen van de gezinsleden over hun problematiek.
  • De communicatie- en interactiepatronen in het gezin.
  • De mogelijkheden die de gezinsleden laten zien om oplossingen te vinden.
  • De mogelijkheid om een gezamenlijke visie op het probleem te ontwikkelen.
50
Q

Zijn er contra-indicaties bij diagnostisch gezinsinterview? (Tak)

A

Over het algemeen niet, maar er zijn andere omstandigheden zoals wanneer één of meerdere gezinsleden het bv niet fijn vindt om over problemen te praten waar het hele gezin bij is.

51
Q

Wat zijn circulaire gedragspatronen? (Tak)

A

Communicatie- en interactiepatronen die problemen kunnen oplossen of juist veroorzaken en in stand houden.

52
Q

Wat zijn circulaire denkpatronen? (Tak)

A

Opvattingen (belief systems) en narratieven die problemen op kunnen lossen of juist veroorzaken en in stand houden.

53
Q

Wat zijn drie gezinspatronen die vaak naar voren komen? (Tak)

A
  1. Parentificatie - de ouder maakt het kind tot ouder/partner en het kind neemt deze rol op zich
  2. Coalitievorming - er bestaat een stabiele relatie tussen ouder en kind tegen de andere ouder
  3. Omleiding - ouders vormen een front tegenover het kind, dat als enige probleem wordt beschouwen
54
Q

Wat houdt ‘invoegen’ in bij het diagnostisch gezinsinterview? (Tak)

A

Diagnosticus legt contact met ieder gezinslid.

55
Q

De diagnosticus maakt gebruik van twee soorten vragen/interventies bij het diagnostisch interview (Tak):

A
  1. Lineair - gesloten vragen gericht op inwinnen van noodzakelijke info
  2. Reflectief - koppelen info over gedrag aan betekenisgeving aan dat gedrag of nodigen uit om eerdere betekenissen van het gedrag te verkennen
56
Q

Wat zijn voor- en nadelen van lineair gerichte vragen? (Tak)

A

Voordeel: maken het gesprek helder en overzichtelijk
Nadeel: Uitnodigen tot vertellen van probleemverzadigde verhalen en daardoor verbonden raken met negatieve gevoelens van bv schaamte/hulpeloosheid

57
Q

Welke twee soorten reflectieve vragen heb je in gezinsdiagnostiek? (Tak)

A
  1. Circulaire vragen - gehele gezin, maakt interactie- en communicatieproblemen zichtbaar, helpen gezin te kijken vanuit meerdere invalshoeken
  2. Externaliserende vragen - probleemgedrag wordt losgekoppeld van client, waardoor er meer mogelijkheid ontstaat om over het probleem te praten
58
Q

Welke drie benaderingen kun je gebruiken bij ouderfunctioneren in een interview? (Tak)

A
  1. Opvoedstijl
  2. Oudergedrag
  3. Oudercognities
59
Q

Definitie autoritatief, autoritair en permissief (Tak)

A
  • Autoritatief: geven vrijheid binnen redelijke grenzen en zijn kordaat in opleggen van beperkingen aan het kind als dat vanwege ontwikkelingsleeftijd nodig is. Responsief.
  • Autoritair: streng en weinig gevoelig voor behoeften van kind.
  • Permissief: warme en redelijke relatie, stellen weinig grenzen.
60
Q

Wat stelt Pattersons model voor coërcief gedrag? (Tak)

A

Beschrijft dat positieve interactiepatronen tussen ouder en kind worden gekenmerkt door wederzijds spontaan bekrachtigen met aandacht en betrokkenheid. In negatieve relaties ontbreekt dit en is er sprake van afdwingend interactiepatroon (afwijzing, straf, negatieve communicatie, inconsistente disciplinering).

61
Q

Vul aan (Tak). Moeders die verwikkeld zijn in coërcieve vallen hebben de neiging om…

A

hun leven met hun kind hetzelfde te zien als de manier waarop ze hun leeftomgeving en sociale netwerk waarnemen.

62
Q

Definitie Synthesis teaching (Tak)

A

Perceptie door ouder van opvoedproblemen met het kind en de perceptie van de leefomgeving.

63
Q

Wat zijn de drie kernfuncties van ouderfunctioneren? (Tak)

A

1: Regisseren - structuur en discipline bieden; grenzen, afspraken
2: Interpreteren - geven van betekenis aan wat de ouder bij kind waarneemt; verklaringen en opvattingen over kindgedrag en ouder-kind relatie
3: Respecteren - nieuwsgierig naar gevoelens en ervaringen van kind en meegroeien met ontwikkeling kind; acceptatie en sensitief

64
Q

Op welke twee belangrijke dimensies van ouderfunctioneren hebben ouders een negatieve invloed als zij psychiatrische problemen hebben? (Tak)

A
  1. Gedragsmatige controle
  2. Relationele/emotionele ondersteuning
65
Q

Wat is Signs of Safety van Turnell en Edwards? (Tak)

A

Een oplossingsgerichte beandering om onveiligheid te signaleren, waarbij wordt gekeken vanuit dimensionele invalshoek: mate van (on)veiligheid is een balans tussen risico’s en de rekenen van veiligheid in een gezin.

66
Q

Vul aan (De Bruyn). De uitkomst van de indicatieanalyse is…

A

een indicerende diagnose. Dit is een lijst met één of meerdere aanbevelingen.

67
Q

Vul aan (Tak). De indicatieanalyse bevat info van…

A

de klachtenanalyse, probleemanalyse en verklaringsanalyse.

68
Q

Wat zijn twee vormen van indicerende hulpvragen? (De Bruyn)

A
  1. Gesloten indicerende hulpvragen: interventie wordt genoemd (bv: is sociale vaardigheidstraining geïndiceerd om de problemen te reduceren?)
  2. Open indicerende hulpvragen: hier wordt gevraagd welke interventie het beste bij probleem past (bv: welke interventie is het best geschikt om…?)
69
Q

Definitie Indicatieanalyse (De Bruyn)

A

Het komen tot een beslissing over het best passende type interventie voor een probleem. Gebaseerd op emprisiche en theoretische kennis over het verwachte nut van de aanpak.

70
Q

Definitie Indicatiestelling (De Bruyn)

A

Het eindresultaat van de indicatieanalyse.

71
Q

Vul aan (De Bruyn). Bij het globale doel van de interventie wordt verwezen naar…

A

het onderkennende probleem in de probleemanalyse.

72
Q

Definitie Theoretische argumenten (De Bruyn)

A

Dit zijn argumenten die verwijzen naar ontstaans- en veranderingsprocessen van klachten en problemen.

73
Q

Definitie Empirische argumenten (De Bruyn)

A

Betreffen feitelijke kennis over onder andere de uitkomsten van een interventie bij cliënten met gelijkwaardige klachten, problemen en verklaringen.

74
Q

Welke twee soorten indicatiecriteria zijn er? (De Bruyn)

A
  1. Emprisiche criteria: criteria waarbij is vastgesteld dat zij de kans van slagen van de behandeling beinvloeden
  2. Hypothetische criteria: criteria waarbij het alleen verondersteld is dat ze de kans van slagen beinvloeden
75
Q

Wat zijn voorbeelden van methodologische voorwaarden in de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Het kunnen formuleren van indicatie en contra-indicatiecriteria die conceptueel helder zijn en te operationaliseren zijn;
  • Correct uitvoeren van de daadwerkelijke toetsing ten aanzien van de indicatie en contra-indicatiecriteria;
  • Tegengaan van fouten.
76
Q

Wat zijn voorbeelden van psychometrische voorwaarden in de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Objectiviteit en betrouwbaarheid die van toepassing zijn op de middelen om de aanwezigheid van indicatie en contra-indicatiecriteria te controleren
77
Q

Wat zijn voorbeelden van professionele voorwaarden in de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Kunnen lezen en beoordelen van wetenschappelijke publicaties over effectiviteitonderzoek;
  • Beschikken over de vaardigheid tot ontlokken en expliciteren van de meningen van de cliënt;
  • Op de hoogte zijn van het algemene lokale aanbod van typen interventies;
  • Kunnen omgaan met eigen lacunes.
78
Q

Uit welke stappen bestaat de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  1. Nagaan of een interventie ingezet kan worden
  2. Formuleren en prioriteren van doelen
  3. Selecteren van de in aanmerking komende typen interventies
  4. Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak
  5. Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie
79
Q

Waar moet onderscheid tussen gemaakt worden bij de eerste stap van indicatieanalyse bij nagaan of interventie ingezet kan worden (De Bruyn)

A
  • Is behandeling nodig?
  • Is behandeling mogelijk?
  • Is behandeling wenselijk?
80
Q

Waar moet onderscheid tussen gemaakt worden bij de tweede stap van indicatieanalyse bij formuleren en prioriteren van doelen (De Bruyn)

A
  • Wat is het uiteindelijke globale interventiedoel?
  • Wat zijn eventuele specifieke doelen?
81
Q

Waar moet onderscheid tussen gemaakt worden bij de derde stap van indicatieanalyse bij selecteren van de in aanmekering komende typen interventies (De Bruyn)

A
  • Welk theoretisch referentiekader wordt gekozen?
  • In welk type setting vindt de uitvoering plaats? (VSPS)
  • Directe (kindgericht) of indirecte (opvoedergericht) vorm van interventie?
  • Zijn er eisen ten aanzien van de interventieduur?
82
Q

Waar moet onderscheid tussen gemaakt worden bij de vierde stap van indicatieanalyse bij bepalen wat het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak is (De Bruyn)

A
  • Wat is het positieve en negatieve nut?
  • Wat is de kans van slagen en falen?
  • Wat is de uitkomst van de weging van nut met de kans van slagen?
83
Q

Definitie Verwachte nut (De Bruyn)

A

Het nut moet gewogen worden met de kans van slagen.

84
Q

Wat zijn belangrijke aandachtspunten bij indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Raadpleeg regelmatig de literatuur;
  • Raadpleeg een goede sociale behandelingskaart (overzicht behandelaars, behandelingen, behandelingsinstellingen, wachtlijsten etc.);
  • Let erop onderscheid te maken tussen indicatie en contra-indicatiecriteria;
  • Maak gebruik van opeenvolgende werkbladen voor iedere stap van de indicatieanalyse;
  • Houd de waarderingen door de cliënten bij voor de aard en opbrengst van de gedane behandelingsvoorstellen.
85
Q

Vul aan (De Bruyn). Als de hulpvraag van de client indicerend van aard was, dan is het antwoord …

A

een lijst met aanbevelingen.

86
Q

Wat zijn vier doelen van adviesgesprekken? (De Bruyn)

A
  1. Verschaffen info over onderkennende en verklarende diagnose, over argumenten uit indicatieanalyse en uiteindelijke aanbeveling
  2. Controleren van werk van diagnosticus adhv reacties client
  3. Via overleg probeert diagnosticus tot overeenstemming te komen voor wat betreft zijn aanbevelingen en voorkeur van client
  4. Verzamelen van info met het oog op de concrete invulling van gekozen advies
87
Q

Wat zijn methodologische voorwaarden in de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Een controleerbaar en inzichtelijk antwoord kunnen geven op hulpvragen;
  • Aantoonbaar kunnen verantwoorden van aanbevelingen.
88
Q

Wat zijn professionele voorwaarden in de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A
  • Hanteren verschillende gespreksvaardigheden
  • Relationele vaardigheden
  • Omgaan met emoties van anderen
  • Inleven in perspectief van client
  • Info helder en objectief overdragen
  • Aansluiten taalgebruik en referentiekader client
  • Op hoogte zijn van wettelijke en beroepsethische richtlijnen
89
Q

Wat zijn drie gespreksmodi? (Schoorl en Kousemaker; De Bruyn)

A
  1. Informatiemodus - uitwisselen info
  2. Consensusmodus - consensus bereiken
  3. Beïnvloedingsmodus - handelen van een ander beinvloeden en veranderen
90
Q

Wat zijn zes stappen in de adviesfase (De Bruyn)

A
  1. Voorbereiding van adviesgesprek
  2. Voorlichting aan client
  3. Controle door diagnosticus
  4. Overleg tussen diagnosticus en client
  5. Concretiseren van advies door diagnosticus
  6. Afronding adviesgesprek
91
Q

Wat zijn de tien punten in het interventieplan? (De Bruyn)

A
  1. Het interventiedoel, dit kan globaal zijn (op langer termijn) en specifiek (op korte termijn).
  2. Het type interventie: ambulant, opname in een instelling etc.
  3. De vorm van de interventie: gedragstherapie, speltherapie etc.
  4. De locatie of setting waar de interventie zal worden uitgevoerd.
  5. De te hanteren methoden, technieken en procedures.
  6. De persoon die de interventie toepast en contact met de cliënt onderhoudt.
  7. De personen uit het cliëntensysteem die bij de interventie worden betrokken en de wijze waarop dit zal gebeuren.
  8. Een inschatting van de frequentie en duur van de behandeling of begeleiding.
  9. De urgentie van de interventiedoelen en een eventuele prioritering daarbinnen.
  10. De evaluatie van het plan: er moet duidelijk aangegeven worden in het plan, wat de criteria zijn om van een positief resultaat te spreken, en wat de verwachtingen zijn van de behandeling.
    Als er extern wordt verwezen, dan alleen stap 1 tm 4
92
Q

Hoe verloopt een slechtnieuwsgesprek? (De Bruyn)

A
  1. Voorbereiding
  2. Meedelen van slechte nieuws
  3. Ruimte voor emotie
  4. Uitwerken van boodschap; toelichting en argumentatie
  5. Uitzicht op toekomst; zoeken naar oplossingen
93
Q

Wat zijn belangrijke aandachtspunten bij adviesfase? (De Bruyn)

A
  • Ga constructief om met weerstand;
  • Controleer of de cliënt het integratief beeld (verklarende diagnose) goed heeft begrepen;
  • Controleer of de cliënt de indicatieanalyse (indicerende diagnose) goed heeft begrepen
94
Q

Hoe kun je omgaan met weerstand van client? (De Bruyn)

A
  • Accepteer dit en bied geen weerstand tegen weerstand;
  • Signaleer en benoem het en toon er begrip voor;
  • Zwijg bewust, maar met een geïnteresseerde en uitnodigende houding;
  • Luister en vraag door, probeer de reden van weerstand te achterhalen;
  • Vraag om suggesties en oplossingen.