Week 2: HC Intelligentieonderzoek - De Bruyn H5 + 6 - Tak H11 + 12 - KC Probleemanalyse Flashcards

1
Q

Welke definitie van intelligentie wordt in Tak gebruikt? (HC)

A

Van Wechsler: Intelligentie is het algemene vermogen van een individu om de wereld om hem heen te begrijpen en ermee om te gaan. In deze definitie wordt intelligentie opgevat als een algemene of globale entiteit, dat wil zeggen een entiteit die door meerdere factoren wordt bepaald en vele gezichten heeft, en niet als een onafhankelijke, uniek gedefinieerde eigenschap. Er wordt geen enkel vermogen, hoe gewaardeerd ook (b.v. abstract redeneren), als cruciaal of overweldigend belangrijk aangemerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie benaderingen heb je met betrekking tot intelligentie? (HC)

A

1: Psychometrische benadering
2: Cognitieve benadering
3: Vygotskiaanse benadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt de psychometrische benadering mbt intelligentie in? (HC)

A

Men gaat kijken naar verschil in cognitieve vermogens, er wordt gekeken welke variabelen verantwoordelijk zijn voor die verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een zwak en sterk punt van de psychometrische benadering? (HC)

A

Zwak: theoretische onderbouwing
Sterk: instrumentontwikkeling (kracht zit hem in het toepassen, ontwikkelen van testen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn bekende instrumenten die ontwikkeld zijn binnen de psychometrische benadering? (HC)

A

WISC-RN, WISC-III, WISC-V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Charles Spearman onderzocht structuur van intelligentie. Hij stelde dat er twee soorten factoren zijn. Welke zijn dit? (HC)

A

1: G-factor - general intelligence, je kunt op alle subtests een beroep doen
2: Specifieke vermogens - voor een bepaalde subtest, deze representeert verscheidenheid cognitieve processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie Factoranalyse en wat is hier een probleem van? (HC)

A

Je probeert een overzichtelijk aantal dimensies te krijgen, dan probeer je daar op een adequate manier theorie aan te koppelen (operationalisatie en theorievorming gaan hand in hand). Probleem: groepsfactoren hebben geen plek in dit model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de Primary mental abilities van Thurstone? (HC)

A

Dit zijn 7 primaire intelligentiefactoren. Gaat niet uit van algemene g-factor, maar dit is een factor van tweede orde, die de zwakke samenhang weergeeft tussen de 7 primaire factoren. Bv geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt het Three-stratum theory van Caroll in? (HC)

A

Hiërarchisch model met 3 niveaus. Implementeert G-factor (niv. 3), 7 groepsfactoren (niv. 2) en specifieke factoren (niv. 1).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het CHC model van Cattell en Horn in? (HC)

A

Gaat uit van G-factor, die is onderverdeeld in 7 factoren (o.a. fluid en crystallized) en fluid en processing speed is ook weer onderverdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 7 aspecten kent niveau 2 van het CHC model? (HC)

A

1: Fluid
2: Crystallized
3: Visual processing
4: Auditory processing
5: Short term memory
6: Long term memory and retrieval
7: Processing speed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onder welke vier aspecten wordt Fluid intelligence onderverdeeld in het CHC model? (HC)

A

1: Inductive reasoning
2: Deductive reasoning
3: Quantitative reasoning
4: Piagetian reasoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onder welke vier aspecten wordt Processing speed onderverdeeld in het CHC model? (HC)

A

1: Perceptual speed
2: Speed of reasoning
3: Decision speed
4: Fluency

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is herziening belangrijk bij intelligentietests? (HC)

A
  • Normen en materialen verouderen
  • Flynn effect: intelligentie is niet constant over generaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt de cognitieve benadering mbt intelligentie in? (HC)

A

Intelligent gedrag omvat meer dan intelligentie zoals gemeten met onze IQ-tests. Gebaseerd op model van cognitief functioneren, informatieverwerkingsmodel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt de neuropsychologische theorie van Luria in? (HC)

A

Bestaat uit drie systemen:
1e systeem - regelt arousal en alertheid, speelt rol bij aandachtsfunctie
2e systeem - betrokken bij perceptie, verwerking en opslag van info, informatie wordt simultaan en sequentieel verwerkt
3e systeem - betrokken bij uitvoering, sturen en reguleren van cognitieve processen en gedrag (executieve functies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uit welke drie dimensies bestaat het drievoudige intelligentietheorie van Sternberg? (HC)

A

1: Componentendimensie - cognitieve processen/componenten infoverwerking: de manier waaro je info verwerkt
2: Ervaringsdimensie - ervaring met taken en problemen (hoe snel kun je omgaan met nieuwe taken) en mate van automatisering
3: Contextuele dimensie - aanpassen, veranderen of vermijden: manieren waarop je met de omgeving om kan gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt de Vygotskiaanse benadering mbt intelligentie in? (HC)

A

Cultuurhistorische theorie. Internalisatie (eigen maken van de werkwijze van volwassenen) en zone van naaste ontwikkeling (verschil tussen wat een kind al aan kennis/vaardigheden heeft en wat een kind kan met ondersteuning van volwassenen maar nog niet zelfstandig) staan centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt dynamic assessment in? (HC)

A

Begeleide instructie en leren gedurende testafname. Breder dan een leerpotentieel test, ligt meer op ontwikkeling dan resultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Definitie Micro-ontwikkeling van cognitieve vaardigheid (HC)

A

Kind scoort hoger als je een tweede keer een test afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn een aantal belangrijke en veelgebruikte intelligentietests? (HC)

A
  • WPPSI-III-NL; WISC-V; WAIS-IV; WNV-NL
  • RAKIT; RAKIT-2 - factoren gebaseerd op Thurstone
  • SON 2,5-7; SON 6-40 – handig voor kind die NL taal niet machtig zijn, non-verbale test
  • K-ABC-II; KAIT-NL – Luria en CHC model
  • Raven – gebaseerd op fluid redeneren
  • NIO – intelligentietest binnen psychometrische benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De keuze van een test is afhankelijk van … (HC)

A
  • Aard van vraagstelling
  • Leeftijdsbereik en afnameduur
  • Theoretische uitgangspunten en intelligentiebegrip (wat is je doel van het meten van IQ)
  • Beschrijving subtests, intelligentiefactoren en -profielen
  • Kwaliteiten tests
  • Bijzonderheden (specifieke doelgroep, verkort, nonverbaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Psycholoog Vernon maakt onderscheid tussen drie niveaus van intelligentie. Welke zijn dit? (Tak)

A

Niveau A - genetisch bepaalde en in de neurale structuur van onze hersenen vastgelegd intelligentiepotentieel. Onveranderlijk, niet direct observeerbaar of onderzoekbaar
Niveau B - intelligentie zoals die in het functioneren naar voren komt. Resultaat van interactie iq potentieel - omgeving. Cultuur, taal, kwaliteit van ervaring schools leren.
Niveau C - intelligentie zoals gemeten in IQ-test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onder welke drie groepen kunnen de zeven groepsfactoren op het tweede niveau van de Carroll three stratum theory worden ingedeeld? (Tak)

A
  1. Inhoud - Welke info wordt verwerkt
  2. Proces - Hoe info wordt verwerkt en bewerkt
  3. Capaciteit - Hoeveel info wordt verwerkt en hoe snel gaat dat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Definitie Fluid intelligence (Tak)

A

Ligt accent op inductief en deductief redeneren en relatief nieuwe vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Definitie Crystallized intelligence (Tak)

A

Staat de ervaring en aangeleerde kennis en vaardigheden centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat houden de verbale en performale schalen in bij de WISC? (Tak)

A

Verbaal: kennis van de betekenis van woorden, verwoorden en kennis en redeneren. Andere aspecten van taal wegen minder mee in score.
Performaal: taal speelt grote rol, hebben tijdslimiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Definitie Testscatter (Tak)

A

De mate waarin de subtestscores van elkaar of van het gemiddelde verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bannatyne heeft onderscheid gemaakt in vier profielen met factoren waarmee kinderen moeite hebben. Welke zijn dit? (Tak)

A

1: Begripsfactor - verbale begrip
2: Ruimtelijk-analystische factor - manipuleren van visueel-ruimtelijk materiaal, zonder dat daarbij het aspect volgorde een rol speelt
3: Concentratie- of sequentiefactor - onthouden, orderen en automatiseren
4: Verworven kennisfactor - geeft aan in hoeverre het kind zich heeft ontwikkeld op de gebieden die sterk afhankelijk zijn van mate van stimulering; feitenkennis, rekenvaardigheid en kennis woordbetekenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer wordt er gesproken over een disharmonisch profiel bij het klinisch interpreteren van testprofielen? (Tak)

A

Als één of meer factoren significant afwijken. Dan biedt het totaal IQ geen volledig beeld van de cognitieve mogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat houdt de Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentietest 2012; RAKIT-2 in? (Tak)

A

Bepalen van algemeen intelligentieniveau, maar ook opbouw van intelligentie. 4 - 12.6 jaar. IQ bereik 40 - 145. 1,5 - 2,5 uur. Verkorte test mogelijk. Meer voor fluid intelligence. Weinig cultuurbias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat houdt de Kaufman Adolescent en Adult Intelligence Test, NL bewerking; KAIT-NL in? (Tak)

A

14 - 85 jaar. 1,5 uur. Onderscheid fluid en crystallized intelligence.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat houdt de Gereviseerde Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest; SON-R 6-40 in? (Tak)

A

6 - 40 jaar. 45 minuten. Redeneren als kern van intelligentie. Geen geheugenonderdelen. Tijdselement weinig nadruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat houdt de Wechsler Non-verbane Intelligentietest; WNV-NL in? (Tak)

A

Bepalen algemene intelligentie. 4 - 21;11 bij wie sprake is van communicatieproblemen. 45 minuten, of verkort 20 minuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat houdt de Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence; WPPSI-III-NL in? (Tak)

A

2;6 - 7;11 jaar. Voor jonge groep 1 uur, oude groep 1,5 uur. Factoren snelheid en algemene taal index wordt gemeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat houdt de Raven-testserie in? (Tak)

A

Voorspelling doen over haalbaarheid van een bepaalde opleiding of functie. 6 - 60 jaar. Sluit aan bij Spearman. Voornamelijk redeneervaardigheid. 20-45 minuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Uit welke drie testversies bestaat de Raven? (Tak)

A

1: Standard Progressive Matrics - vanaf 6 jaar waarbij men cognitieve problemen verwacht
2: Coloured Progressive Matrices - 4 - 10 jaar en volwassenen
3: Advanced Progressive Matrices - vanaf 12 en volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat houdt de Nederlandse Intelligentietests voor Onderwijsniveau; NIO in? (Tak)

A

Ontwikkeld om keuzes mbt trajecten in VO te kunnen maken. Leerlingen groep 8, oudste groep in speciaal onderwijs en eerste drie klassen van VO. 2 uur, individueel en groepsgewijs afneembaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat wordt aangeraden voor intelligentieonderzoek bij kinderen met een afwijkende taalontwikkeling? (Tak)

A

Niet te snel conclusie trekken dat de taalvaardigheid te zwak is om een verbale test af te nemen. Eerst het feitelijke taalvaardigheidsniveau vaststellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat houdt het Triadische model van Mönks in? (Tak)

A

Hoogbegaafdheid wordt hierin gekenmerkt door een hoge intelligentie, grote creativiteit en een sterke motivatie om te presteren en zelfstandig oplossingen te bedenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn twee kanttekeningen bij het Triadische model van Mönks? (Tak)

A
  • Motivatie en creativiteit zijn moelijk te operationaliseren en diagnosticieren, waardoor onderscheid tussen begaafd en hoogbegaafd moelijk is
  • Er wordt afgevraagd of creativiteit en motivatie onafhankelijke kindkenmerken zijn en of een hoge intelligentie er vanzelf toe leidt dat het kind creatief en gemotiveerd is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Vul aan (Tak). Stabiliteit van intelligentie is in belangrijke mate afhankelijk van…

A

leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat houdt het Structure of intellect-model van Guilford in? (Tak)

A

Factoranalyse gebaseerde intelligentietheorie. Drietal dimensies: operations (bewerkingen), contents en products. Elke combi van deze drie vormt een cognitive ability.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waar gaat de drievoudige intelligentietheorie van Sternberg over (Tak)

A

Volgens Sternberg gaat het bij intelligentie en intelligent handleen niet alleen om cognitieve processen, maar vooral ook om de manier waaro pmen van ervaring profiteert en met de omgeving omgaat.

45
Q

Wat zijn de zeven onafhankelijke intelligenties die Gardner onderscheid in zijn meervoudige-intelligentietheorie (Tak)

A

1: Musical intelligence
2: Bodily-kinesthetic intelligence
3: Logical-mathematical intelligence
4: Linguistic intelligence
5: Spatial intelligence
6: Interpersonal intelligence - sociale situaties
7: Intrapersonal intelligence - emotie en beweegredenen

46
Q

Dmv componentenanalyse heeft Sternberg de cognitieve processen geïsoleerd die bij het oplossen van taken van belang zijn. Welke zes vormen zijn dit? (Tak)

A
  • Encoding: de representatie van de informatie m.b.t. A, B en C in het (werk)geheugen.
  • Inference: het ontdekken van de regel op grond waarvan A zich tot B verhoudt.
  • Mapping: het vaststellen van de overeenkomst tussen A en C.
  • Applying: het toepassen van de bij stap 2 gevonden regel op C.
  • Evaluation: het beoordelen of de gevonden term D aan de regel voldoet.
  • Response: het geven van de term D.
47
Q

Definitie Abstraheren (Tak)

A

Het afzien van specifieke, het unieke en het ontdekken van het algemene. Belangrijke voorwaarde om kennis en vaardigheden te kunnen generaliseren.

48
Q

Wat zijn de vier stadia van intelligentie van Piaget? (Tak)

A
  1. 0-2 jaar: het sensomotorische stadium.
  2. 2-5 à 6 jaar: het pre-operationele stadium.
  3. 6-11 à 12 jaar: het stadium van de concrete operaties.
  4. Vanaf 11 à 12 jaar: het stadium van de formele operaties.
49
Q

Wat houdt assimilatie en accommodatie in bij de dynamiek van ontwikkeling? (Tak)

A

Dit zijn de twee processen die dynamiek van ontwikkeling bepalen. Assimilatie is feiten over de wereld zoals het kind die ervaart ingepast en geïnterpreteerd adhv cognitieve schema’s die het kind op t moment bezig. Accommodatie is de discrepantie tussen die schema’s en de werkelijkheid, en dan transformeren de schema’s zodat ze overeenkomen met de feiten die het kind ervaart.

50
Q

Welke vijf aspecten beschrijven emotionele intelligentie? (Tak)

A

1: Kennis van eigen emoties
2: Reguleren van eigen emoties
3: Zelfmotivatie
4: Onderkennen van emoties van anderen
5: Vaardigheid om met emoties van een ander om te gaan

51
Q

Voor welke situaties zijn intelligentietests minder geschikt? (Tak)

A

Voor de analyse van onderwijsvragen, omdat van de meeste testopgaven niet duidelijk is wat de onderliggende leerprocessen in het geding zijn en wat de relatie is van de testteams.

52
Q

Wat is een manier om aan de beperkingen van intelligentietests tegemoet te komen? (Tak)

A

Diagnosticeren van de leergeschiktheid of het leerpotentieel/geschiktheid.

53
Q

Wat wordt verstaan onder intelligentie gedefinieerd als leergeschiktheid? (Tak)

A

Intelligentie, gedefinieerd als leergeschiktheid, weerspiegelt zich in het geleerde tot nog toe en in te verwachten leerprestaties, gemeten als het gemak en de wijze waarop iemand zich nieuwe leerstof eigen maakt.

54
Q

Hoe ziet leergeschiktheidtest eruit in de testpraktijk? (Tak)

A

Het kind wordt actiever bij het diagnostisch proces betrokken. De oefenfase wordt voorafgegaan door een pretest en afgesloten met een posttest. Prestatieverbetering hiertussen wordt gezien als een maat voor leergeschiktheid.

55
Q

Wat zijn de meest belangrijke theoretische richtingen waarnaar door ontwikkelaars van leertests en daarop aansluitende onderwijsprogramma’s wordt verwezen? (Tak)

A

1: Cultuurhistorische theorie (Vygotsky) - leerling leert in aansluiting op wat hij al weet, maar moet wel nieuw/uitdagend zijn om er daadwerleijk van te leren.
2: Cognitieve theorie - intelligentie wordt gemeten door te kijken naar de leer- en oplossingsprocessen die ten grondslag liggen aan het intelligentieniveau.

56
Q

Welke twee begrippen staan centraal bij de cultuurhistorische theorie (Tak)

A

1: Internalisatie - datgene wat er gebeurd is, eerst op sociaal niveau gebeurt (door een ander) en vervolgens op individueel niveau (diegene zelf nadoen).
2: De Zone van de Naaste Ontwikkeling - verschil tussen wat kind qua kennis heeft verworven en zelfstandig toe kan passen (actuele niveau) en wat het mbv volwassene, maar nog niet zelfstandig (oefenfaste), kan bereiken (potentiële niveau)

57
Q

Uit welke drie deeltheorieën bestaat Sternbers triachische theorie? (Tak)

A

1: Contextuele theorie - intelligentie wordt begrepen in sociaal-culturele context waarin persoon opgroeit, omegving stimuleert de al aanwezige processen
2: Ervaringstheorie - bekwaamheid om met nieuwe taken om te gaan en om processen van infoverwerking te automatiseren
3: Componententheorie - analyseert en identificeert infoverwerkingsprocessen

58
Q

Wat is de Test-Train-Test procedure van Budoff? (Tak)

A

Intelligentietests zijn niet gemaakt voor kind uit lage sociaaleconomische milieu en migrantenkinderen. Minder voorschoolse ervaring. Lopen achterstand vaak in als volwassenen. School en milieu sluiten niet voldoende op elkaar aan.

59
Q

Welke drie groepen kunnen onderscheiden worden bij de Test-Train-Test procedure? (Tak)

A

1: High scorers - kind die op pretest (relatief) hoog scoort
2: Gainers - kind die leerwinst boekt
3: Non-gainers - kind die niet profiteert van aangeboden hulp

60
Q

Wat is de Testing-the-limits model/ Grenzen-testen van Carlson & Wiedl? (Tak)

A

Procedure die onderzoeker mogelijkheid biedt om bij falen van kind de test te verlengen of verder door te vragen. Testprestaties blijken significant te verbeteren door uitbreiding.

61
Q

Wat is het meest effectief binnen de Testing-the-limits model? (Tak)

A

Combinatie van verbalisatie en feedback van onderzoeker. Geldt voor kind met mentale retardatie, leerproblemen en neurologische aandoeningen.

62
Q

Wat is testen door leren en transfer van Campione & Brown? (Tak)

A

Procedure van geleidelijk opgebouwde hulpstappen (graduated prompts) wordt beoogd een geleidelijke overdracht van leercontrole van de volwassene naar het kind te bewerkstelligen.

63
Q

Wat is de leertests van Guthke? (Tak)

A

Richten zich op beantwoorden van de vraag of predictieve validiteit verhoogd kan worden vergeleken met intelligentietests.

64
Q

Welke drie typen leertests kunnen worden onderscheiden binnen de leertests van Guthke? (Tak)

A

1: Langetermijntest - zoals Reasoning learning test
2: Kortetermijntest - zoals de Preschool leerpotentieeltest
3: Intervaltest - zoals een stimuleringsprogramma

65
Q

Wat houdt de Swanson Cognitive Processing Test (S-CPT) in? (Tak)

A

Deze is ontwikkeld om de rol van het werkgeheugen bij leermoeilijkheden te onderzoeken. Geeft info over prestatietoename door interventie, het werkgeheugen, het aantal gegeven hints en strategiegebruik van het kind.

66
Q

Wat is het Learning Potential Assessment Device? (LPAD; Tak)

A

Beoordleen waar cognitieve beperkingen van het kind liggen en hoe ze kunnen worden opgeheven.

67
Q

Welke twee vormen van leren worden door Feuerstein onderscheiden bij de Learning Potential Assessment Device? (Tak)

A

1: Learning bij direct exposure - continu leerproces
2: Mediated learning - de interactie tussen opgave en kind verloopt via een volwassene

68
Q

Vul aan (Tak). Bij Learning Potential Assessment Device is het zo dat hoe meer gemedieerde leerervaringen een kind heeft gehad, …

A

hoe meer het kind kan profiteren van direct ervaringsleren.

69
Q

Wat is Cognitive Modifiability Battery van Tzuriels? (CMB; Tak)

A

Uitbreiding van Feuersteins LPAD. Aantal diagnostische en interventieprocedures ontwikkeld. Interventies betreffen gevarieerde cognitieve operaties en oplossingsstrategieën.

70
Q

Definitie Impliciet leren (Tak)

A

Het tussen de regels door leren. Is een resultaat van een samenspel van verschillende situationele en psychologische factoren (leervermogen, aard van test, executieve functioneren en emotionele reactie van kind op testsituatie)

71
Q

Wat houdt de Leertoetsen voor Oudste Kleuters in? (LOK; Tak)

A

Ontwikkeld voor kind tussen 5;3 en 6;8 jaar. Rekentoets en toets fonemisch bewustzijn.

72
Q

Welke vier hulpniveaus heb je bij de Leertoetsen voor Oudste Kleuters? (Tak)

A

Hulpniveau 1: herhaald aanbieden van item
HN 2: betekenis van het item verbaal toelichten
HN 3: intro van oplossingsstrategie
HN 4: model-leren (voordoen-samendoen-nadoen)

73
Q

Waarom wordt het in de schoolpraktijk als een probleem ervaren dat allochtone leerlingen zich moeilijk aanpassen aan het schoolsysteem van de basisschool? (Tak)

A

Taalachterstand en omdat inhoud van tests niet zijn afgestemd op etnische cultuur, waardoor allochtone leerling niet vertrouwd is met opgaven en hun verschijnvorm.

74
Q

Wat is de Leertest voor Etnische Minderheden? (LEM; Tak)

A

Ontwikkeld om aan het probleem van achterstand en niet-cultuur adaptieve tests te voldoen. Cognitief ontwikkelingsniveau wordt vastgesteld Turks en Marokkaans, 5;4 - 7;9 jaar. Kan ook voor specifieke leerproblemen.

75
Q

Waarom is dynamisch testen een belangrijk alternatief voor het minder valide en betrouwbaar zijn van gestandaardiseerde/genormeerde ontwikkelingstesten voor kind met beperking? (Tak)

A

Levert info op over leerpotentieel, maar ook over hoe kind bij voorkeur instructie krijgt en hoeveel instructie het nodig heeft.

76
Q

Waar zijn stimuleringsprogramma’s voor gemaakt? (Tak)

A

Om het denken, de intelligentie, cognitie en/of metaconditie te stimuleren. Algemene doel is cognitieve efficiëntie.

77
Q

Definitie Inductief redeneren (Klauer; Tak)

A

Systematisch en analytisch vergelijken om regelmatigheid te ontdekken in schijnbare wanorde en onregelmatigheden in schijnbare orde.

78
Q

Wat zijn de drie doelen van Leergeschiktheidsonderzoek? (Tak)

A

1: Verkrijgen adequatere schatting van (gespecificeerde) cognitieve vaardigheid. Belangrijk hierbij is gelijktrekken voorervaring, eliminieren testgerelateerde artefacten en inachtnemen culturele of groepsverschillen
2: Meten nieuw te verwerven cognitieve vaardigheden
3: Verbeteren cognitieve efficiëntie

79
Q

Definitie Readiness to change (Tak)

A

Dit wordt gemeten met het scoren van de minimale hoeveelheid hulp die nodig is om een leercriterium te bereiken.

80
Q

Wat staat centraal in de klachtenanalyse en wat is het eindproduct? (De Bruyn)

A

Verhaal van de cliënt, zodat deze zich begrepen voelt. Eindproduct bestaat uit hulpvragendie samen met diagnosticus uit klachten zijn afgeleid.

81
Q

Waarom zijn klachten subjectief? (De Bruyn)

A

Ze weerspiegelen de belevingswereld van cliënt. Gaat niet om concrete problemen, maar om zorgen, gevoelens van onmacht, negatieve (positieve) beleving van de cliënt.

82
Q

Welke drie redenen onderbouwen waarom de subjectieve beleving van de cliënt belangrijk is? (De Bruyn)

A

1: Ethisch
2: Professioneel
3: Klinisch-methodische

83
Q

Wat is een ethische reden? (De Bruyn)

A

Cliënt is een medemens, een verantwoordelijk persoon en niet alleen een onderzoeksobject. Basisprincipe respect in beroepscode. Persoonsgericht.

84
Q

Wat is een professionele reden? (De Bruyn)

A

Ervaring van cliënt stelt diagnosticus in staat om in belevingswereld van cliënt te treden waarin onduidelijkheden worden verhelderd. Bevordert vertrouwen en samenwerkingsrelatie, wat de cliënt motiveert meer tijd te steken in onderzoek en kwaliteit van info beter.

85
Q

Wat is een klinische-methodische reden? (De Bruyn)

A

Diagnostische hulpverlening gaat in op hulpvraag cliënt, wat het beste gedaan kan worden door verheldering klachten. Cliënt heeft vaak niet duidelijk aan welk soort hulp behoefte is.

86
Q

Wat is een klacht? (De Bruyn)

A

Dit is als men iets (gebeurtenis, gedrag, gevoel, gedachte, etc.) als negatief beleeft. Belangrijk is dat cliënt ditgene als een probleem beleefd.

87
Q

Wat houdt een hulpvraag in? (De Bruyn)

A

Een vraag naar een soort hulp waar de cliënt of zijn omgeving behoefte aan heeft.

88
Q

Welke drie soorten hulpvragen zijn er? (De Bruyn)

A

1: Hulpvraag als funderend beginsel
2: Impliciete hulpvraag - onuitgesproken, maar aanwezig veronderstelde hulpvraag
3: Expliciete hulpvraag - duidelijk geformuleerde vraag om bepaalde hulp die ogv de klachtenanalyse tot stand komt.

89
Q

Vul aan (De Bruyn). De uitkomst van de klachtenanalyse is…

A

de verhelderende diagnose.

90
Q

Wat zijn professionele voorwaarden? (De Bruyn)

A
  • Onbevangen en luisterende houding hebben in een open dialoog.
  • Een inlevend vermogen hebben en kunnen meevoelen met de cliënt.
91
Q

Wat wordt er verstaan onder methodologische voorwaarden? (De Bruyn)

A
  • Kunnen hanteren van een verhelderende en reflectieve gespreksmethodiek
  • Kennis hebben van vertekeningen en van de manier waarom deze voorkomen kunnen worden
92
Q

Bij professionele voorwaarden is …(1) van belang. Bij methodologische voorwaarden is …(2) van belang (De Bruyn)

A

1: vertrouwen
2: reflectie

93
Q

Uit welke stappen bestaat de klachtenanalyse? (De Bruyn)

A

1: De start - intro van bedoeling gesprek, afspraken, bedoeling klachtanalyse, belang onderzoek
2: Het gesprek - formuleren klachten en hulpvragen en controleren van betekenis, volledigheid en insterne consistentie van klachten en hulpvragen
3: De afronding - ordening klachten en hulpvragen naar belangrijkheid en schriftelijk vastleggen hiervan

94
Q

Wat houdt ‘explicitering’ in bij de stap van het gesprek van de klachtenanalyse? (De Bruyn)

A

Klachten en hulpvragen komen zo expliciet mogelijk op tafel te liggen.

95
Q

Wat houdt ‘specificiteit’ in bij de stap van het gesprek van de klachtenanalyse? (De Bruyn)

A

Diagnosticus vraagt zich bij elke geformuleerde hulpvraag of klacht af in hoeverre duidelijk is of de inhoud van de klacht of hupvraag betrekking heeft op algemene zaken of op specifieke zaken.

96
Q

Wat houdt ‘feitelijkheid’ in bij de stap van het gesprek van de klachtenanalyse? (De Bruyn)

A

Diagnosticus moet nagaan of de klacht zich feitelijk voordoet of dat de cliënt het zich heeft ingebeeld.

97
Q

Wat is directe en indirecte interpretatie? (De Bruyn)

A

Direct: diagnosticus legt zijn interpretatie aan cliënt voor en vraagt of dit klopt.
Indirect: diagnosticus controleert de juistheid van zijn interpretatie door situatie helder te krijgen.

98
Q

Wat houdt een diagnostisch scenario in? (De Bruyn)

A

Dit is een soort stappenplan. Dit wordt opgesteld voordat voordat er duidelijk wordt hoe het onderzoekstraject er globaal uit komt te zien. Komt na klachtenanalyse.

99
Q

Waarom stelt de diagnosticus een scenario op? (De Bruyn)

A

1: De cliënt wordt geïnformeerd over het vervolgonderzoek
2: Aanbrengen onderzoekskader, waardoor diagnosticus zichzelf dwingt zichzelf tot explicitering van proces
3: Volledigheid waarborgen

100
Q

Wat wordt er onder diagnostische hulpvragen verstaan? (De Bruyn)

A

Vragen waarop het diagnostisch onderzoek een passend antwoord kan geven.

101
Q

Definitie Diagnostisch onderzoek (De Bruyn)

A

Alle handelingen die een diagnosticus verricht om de vraagstelling te beantwoorden.

102
Q

Uit welke twee hoofdstappen bestaat het diagnostich scenario? (De Bruyn)

A

1: Van hulpvragen wordt gekeken welke een diagnostische hulpvraag is. Er wordt een vraagstelling gevormd en een daarbij horend onderzoekstype
2: Het ordenen van de onderzoekstypen in een scenario

103
Q

Welke drie stappen worden doorlopen bij het analyseren van hulpvragen? (De Bruyn)

A

1: Diagnostische hulpvragen controleren op deelhulpvragen
2: Diagnostische hulpvragen verkort herschrijven
3: Identificeren van het type vraagstelling en het type diagnostisch onderzoek

104
Q

Wat is een onderkennende hypothese? (De Bruyn)

A

Een uitspraak of bewering dat de diagnosticus vermoed dat er sprake is van een bepaald klinisch beeld, stoornis of syndroom.

105
Q

Wat zijn de stappen in een probleemanalyse? (De Bruyn)

A

1: Probleembeschrijving en inventarisatie - objectief mogelijk eerste beeld van omvang en aard probleemgedrag
2: Ordening probleemgedrag - obv DSM/CBCL of thematische/chronologische ordening
3: Ernsttaxatie - afhankelijk van mate waarin probleemgedrag of stoornis de persoonsontwikkeling aantast/bedreigt
4: Benoeming probleemgedrag (onderkennende hypothesen) - stelling dat er sprake is van een syndroom/classificatie: Er is sprake van…

106
Q

Op welke drie verschillende manieren kun je een uitspraak doen over de mate van ernst in de ernsttaxatie? (De Bruyn)

A
  • Screeningslijsten CBCL en TRF
  • Criteria van Rutter
  • Balans protectieve en risicofactoren
107
Q

Wat zijn de Criteria van Rutter? (De Bruyn)

A
  • Is het symptoom of probleemgedrag bij de leeftijd passend?
  • Is het hardnekkig?
  • Treedt het frequent op?
  • Is het specifiek voor psychopathologie?
  • Is het situatie gebonden?
  • Is het recent of langdurig bestaand?
  • Is het op zichzelf staand of niet?
  • Zijn er nadelen: voor het kind en gezin? Voor de verdere omgeving? In de zin van sociale beperkingen? In de zin van een verstoring van de ontwikkeling?
  • Leidt het tot psychosociale stress?
  • Hoe is de socio-culturele achtergrond?
    Hoe meer van deze, hoe ernstiger.
108
Q

Wat formuleer je per onderkennende hypothese? (De Bruyn)

A
  • Theoretische verantwoording
  • Indicaties en contra indicaties
  • Onderzoekshypothese(n)
  • Onderzoeksmiddelen
  • Toetsingscriteria per onderzoeksmiddel, onderzoekshypothese en onderkennende hypothese
  • Resultaten
  • Conclusie
109
Q

Waarom formuleer je contra-indicaties? (De Bruyn)

A

Je wilt laten zien dat de problemen onderdeel kunnen zijn van een ander klinisch beeld. Voorkomt tunnelvisie (confirmation bias).