Week 7: HC Diagnostiek bij motorische problemen - Tak H15 Flashcards

1
Q

Definitie Embodied cognition (HC)

A

Cognitie ontstaat uit sensomotorische interacties van de body met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer spreken we van een achterstand in motorische ontwikkeling? (HC)

A

Bij later bereiken van motorische mijlpalen dan leeftijdsgenoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer spreken we van een motorische stoornis? (HC)

A

Bij afwijkende symptomen in bewegingsgedrag of ontwikkelingsvolgorde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is inter-individual variability? (HC)

A

Behalen van motorische mijlpalen. Je vergelijkt met leeftijdsgenoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het probleem met vroeg diagnosticeren van ontwikkelingsstoornissen? (HC)

A
  • Ontwikkeling is niet-lineair van aard
  • Inter- en intra-individuele variabiliteit
    Herhaalde metingen aanbevolen. Kan wel belastend zijn voor ouders/kind. Daarom wordt het vaak ingevuld door oudervragenlijsten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de doelen van diagnostiek bij motorisch functioneren? (HC)

A
  • Identificeren van achterstand cq stoornis in motorische ontwikkeling. Vroegtijdige onderkenning (screening)
  • Bepalen van niveau van motorisch functioneren
  • Monitoren van motorische ontwikkeling
  • Evalueren effect van interventie (herhaald onderzoek)
  • Voorspellen motorisch functioneren op latere leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar kijk je naar bij GM? (HC)

A

General Movements. Observatiemethode en je kijkt naar kwaliteit van spontane bewegingen (in ruglig).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is er bij General Movements sprake van een cerebrale parese? (HC)

A

Als Fidgety general movements afwezig zijn bij 2-4 mnd. En je hebt een hoog risico op CP als abnormale fidgety te zien is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het GODIVA project bij AIMS? (HC)

A

Gross Motor Development of Infants using home Video registration with the AIMS. Homevideo als hulpmiddel om evt achterstand in motorische ontwikkeling te detecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn vroege symptomen van kinderen met cerebrale parese? (HC)

A
  • Vertraagde grof-motorische ontwikkeling
  • Verminderde kwaliteit van bewegen
  • Abnormale motorische ontwikkeling
  • Verandering van spiertonus (floppy > spasticiteit) – te weinig activiteit in hersenen om aan te sturen
  • Abnormale reflexen (> 6 mnd)
  • Asymmetrie tonus/reflexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een risicofactor voor CP? (HC)

A

Prematuriteit in combi met laag geboortegewicht (<1000 gr)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke types cerebrale parese kun je onderscheiden? (HC)

A
  1. Spastisch: continu hoge spierspenning wat willekeurig bewegen bemoeilijkt
  2. Dyskinetisch (oa Chorea-athetotisch): te lage spierspanning waardoor weinig controle over willekeurige beweging
  3. Atactisch (hypotoon): gebrek aan coordinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op welke locaties kan CP geclassificeerd worden? (HC)

A
  1. Hemiplegie: beschadiging aan een kant van lichaam (arm/been)
  2. Diplegie: vaak benen beschadigd
  3. Tetraplegie: alle vier de ledematen aangedaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebruik je om CP te classificeren naar ernst? (HC)

A

Gross Motor Function Classification System (GMFCS).
Gross Motor Function Measure (GMFM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 5 niveaus van GMFCS? (HC)

A

I Loopt zonder belemmeringen; belemmeringen in hogere grof motorische vaardigheden
II Loopt zonder hulpmiddelen; belemmeringen in lopen
buitenshuis en in woonomgeving
III Loopt met hulpmiddelen; idem
IV Zelf voortbewegen met belemmeringen; kinderen worden vervoerd of gebruiken rolstoel
V Zelf voortbewegen is ernstig belemmerd zelfs met gebruik van hulpmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn DSM criteria van Developmental Coordination Disorder? (HC)

A

A. Problemen met dagelijkse activiteiten die motorische coördinatie vereisen (in vergelijking tot leeftijdgenootjes)
B. Interfereert significant met schoolse activiteiten of
activiteiten in het dagelijks leven (ADL)
C. Symptomen beginnen in de vroege ontwikkelingsperiode
D. Niet toe te schrijven aan een verstandelijke beperking of visusstoornis, of aan een aantoonbare neurologische aandoening (bijvoorbeeld spasticiteit, spierdystrofie)

17
Q

Met welke psychosociale problemen gaat DCD meestal gepaard? (HC)

A
  • Lage motorische en sociale competentiebeleving
  • Lage zelfwaardering
  • Faalangst
  • Depressie
18
Q

Welke drie motorisch functioneren zijn er volgens Internationale Classificatie van het Menselijk Functioneren voor Kinderen?(Tak)

A
  1. Lichaamsfuncties: bv spierkracht en mobiliteit
  2. Activiteiten: basismotorische vaardigheden (staan, lopen, aankleden, eten)
  3. Participatie: deelname aan maatschappelijk leven, zoals sport
19
Q

Rosenbaum en collega’s onderscheiden drie fasen in de diagnostiek van motorische ontwikkelingsstoornissen (Tak):

A
  1. Screening van het motorisch functioneren in de voorschoolse periode, op basis van oudervragenlijsten.
  2. Vervolgdiagnostiek voor kinderen die bij de screening zijn uitgevallen. In deze fase wordt bepaald of het kind daadwerkelijk een verhoogd risico heeft op een ontwikkelingsstoornis.
  3. Verwijzing van het kind naar een specialist om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een ontwikkelingsstoornis.
20
Q

Definitie Cerebrale parese (Tak)

A

Houdings- of bewegingsstoornis als gevolg van een blijvende, maar niet-progressieve hersenbeschadiging die vóór eenjarige leeftijd is ontstaan

21
Q

Wat zijn negatieve en positieve symptomen van CP? (Tak)

A

Negatief: verminderde spiertonus (hypotonie) en spierzwakte (parese)
Positief: verhoogde spiertonus (hypertonie) en spasticiteit

22
Q

Wat is DCD? (Tak)

A

Een coordinatieontwikkelingsstoornis. Meer problemen met uitvoeren dagelijkse activiteiten die bewegingscoordinatie vereisen.

23
Q

Wat stelt de automatization deficit hypothesis? (Tak)

A

Stelt dat het mechanisme dat verantwoordelijk is voor het aanleren en automatiseren van bewegingen hetzelfde is als het mechanisme dat ten grondslag ligt aan het automatiseren van het lezen.

24
Q

Tussen welke twee soorten interventies kun je onderscheid maken voor kinderen met DCD? (Tak)

A
  • Procesgerichte interventies: richten zich vooral op het verbeteren van tekorten in de onderliggende processen, die een rol spelen bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten.
  • Taakgerichte interventies: richten zich vooral op het oefenen van taakgerichte functionele bewegingen, zoals het leren vangen van een bal.
25
Q

Wat doe je in een indicatieanalyse? (KC)

A
  • Beantwoord wat op welke termijn moet veranderen voor het kind, de leraar, begeleider, groep, school of gezin en wat het doel is van de verandering
  • Ga in de wetenschappelijke literatuur na of een interventie ingezet kan worden. Welke interventies zijn daarvoor gewenst en welke zijn het meest haalbaar?
  • Om een goede inschatting te maken van de haalbaarheid van de interventies is afweging tussen de aanwezige de risico- en protectieve factoren nodig
26
Q

Wat zijn de stappen van de indicatieanalyse? (KC)

A
  1. Nagaan of interventie kan worden ingezet
    - Nodig?: gaat de problematiek niet vanzelf over?
    - Mogelijk?: geeft literatuur behandelingsmogelijkheden aan passend bij de problematiek?
    - Wenselijk?: zijn er geen grote bijwerkingen van interventie?
  2. Formuleren en prioriteren van doelen
  3. Selecteren van in aanmerking komende typen interventies
  4. Bepalen van het nut en de kans van slagen
  5. Controleren op de uitvoerbaarheid van een type interventie
27
Q

Wat zijn de stappen van het adviesgesprek? (KC)

A
  1. Voorbereiding van het adviesgesprek – voorlopig schriftelijk cliëntverslag opgesteld, bevat integratief beeld en relevante info indicatieanalyse
  2. Voorlichting aan de cliënt / het cliëntensysteem - antwoord geven hulpvraag cliënt en bespreek je welke gegevens uit indicatieanalyse naar voren zijn gekomen
  3. De controle door de diagnosticus (reacties van cliënt) – controleren uitvoerbaarheid, houding van cliënt
  4. Overleg over de aanbeveling – overeenstemming tussen diagnosticus en cliënt
  5. Concretiseren van het gekozen advies – wanneer, wat, hoe
  6. De afsluiting