Week 6: HC Diagnostiek bij verstandelijke beperking - Tak H5 - HC Diagnostiek van psychosociale problemen - Tak H6 + 7 + 13 Flashcards

1
Q

Wat kenmerkt de psychiatrie/traditionele gehandicapenzorg? (HC)

A
  • De persoon leren kennen in een dialoog
  • Ideografische beschrijving
  • Klinisch oordeel
  • Subjectief
  • Eclectisch (iedereen theorie was prima)
  • (Meta-)theoretisch
  • Classificerend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kenmerkt de psychologie/empirisch gefundeerde gehandicaptenzorg? (HC)

A
  • Testen en verklaren
  • Nomothetische beschrijving
  • Statistisch oordeel (onder de norm is afwijkend), cultureelsociaal bepaald of iets afwijkend is
  • Objectief
  • Wetenschappelijk (hangt af van in welke samenleving; sociaalcultureel)
  • Empirisch, evidence-based
  • Verklarend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe zou je ‘classificatie’ kunnen omschrijven? (HC)

A

Het is een verwijzing naar een patroon van symptomen (=gedrag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is heel belangrijk om te onthouden als je zegt dat iemand een psychiatrische stoornis heeft? (HC)

A

Dat het bijna nooit op zichzelfstaande stoornissen zijn, maar dat comorbiditeit van toepassing is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke classificatiesystemen heb je bij mensen met een zware VB? (HC)

A
  • DC-LD: Diagnostic criteria for psychiatric disorders for use with adults with learning disabilities/mental retardation: voor mensen die niet kunnen praten
  • DM-ID: Diagnostic Manual – Intellectual Disability: lijkt op DSM, maar criteria is wat aangepast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diagnostiek bij mensen met een VB neemt problemen met zich mee. Wat zijn vijf problemen? Problemen zijn… (HC)

A
  1. Problemen zijn altijd complex - het is vaak een combi van stoornissen, welke zijn toe te schrijven aan VB en elke aan andere stoornissen?
  2. Problemen zijn altijd contextafhankelijk - seksueel misbruik, armoede <- mismatch
  3. Problemen zijn multicausaal - biologisch, cognitief en omgeving
  4. Problemen zijn niet eenduidig - symptomatologie is complex, classificatiesysteem beperkt toepasbaar en comorbiditeit
  5. Diagnostiek is ingewikkeld - gebrek goede instrumenten, afhankelijk van informanten (kunnen vaak niet zelf invullen), IQ zegt weinig bij VB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een verstandelijke beperking? (HC)

A

Het is een (soms tijdelijke) beperking in de intellectuele en adaptieve vermogens of sociale redzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar bestaat het adaptief vermogen uit? (HC)

A

o Conceptuele vaardigheden (zoals taal, tijd-, getal- en geldbegrip)
o Sociale vaardigheden (zoals communicatieve vaardigheden en het oplossen van sociale problemen)
o Praktische vaardigheden (zoals persoonlijke verzorging en gebruik van vervoer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn instrumenten om intelligentie te meten bij een VB? (HC)

A
  • BSID-III (0.5 - 42 mnd)
  • WPPSI-R (4-7;6)
  • IDS-2 (5-20)
  • WISC-III of V (6-16)
  • WAIS-III (vanaf 16)
  • KAIT (vanaf 14)
  • SON-R (2,5-7 & 7-17, nieuw: 2-8 & 6-40)
  • Raven Progressive Matrices (vanaf 5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van instrumenten om sociale redzaamheid te meten? (HC)

A
  • Sociale Redzaamheids-schaal-Z (SRZ, 4-12 jr)
  • SRZ-I (interviewversie)
  • SRZ-P (plus=hoger niveau)
  • Vineland-3 (0-90)
  • Zelfredzaamheidsmeter (10 levensdomeinen)
  • Zelfredzaamheidsradar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer krijgen mensen in NL een diagnose LVB? (HC)

A

Met een zwakbegaafdheid niveau (IQ tussen 70-85) en adaptieve problemen en niet zelfredzaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kun je de LVB groep diagnosticeren en behandelen? (HC)

A

In principe kan dit op dezelfde manier waarop je normaal begaafde mensen diagnosticeert/behandeld. Classificatiesystemen zijn geschikt, meeste diagnostische instrumenten kun je gebruiken, gedragstherapie is effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kun je de EVB groep diagnosticeren en behandelen? (HC)

A

Dit is moeilijker. Kennis over functioneren is beperkt en niet toepasbaar. Classificatiesystemen zijn ongeschikt. Nauwelijks instrumenten beschikbaar. Moeilijk te testen. Geen therapie, wel methodieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe meet je intelligentie in de praktijk bij mensen met een VB op heel laag niveau? (HC)

A
  • Is niet te bepalen, wordt geschat
  • Scores beneden 55 bestaan niet
  • Mensen met VB maakten geen onderdeel uit van normpopulatie
  • Meestal worden ontwikkelingsleeftijden gebruikt om het niveau aan te duiden (functioneert op niveau van 2 jarige)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Via welke benadering kun je het beste IQ meten van mensen met een LVB? (HC)

A

Via de neuropsychologische benadering. Dit houdt testen van afzonderlijke cognitieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vul aan (HC). LVB is vaak een …(1) intelligentieprofiel.

A

1: disharmonisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt een disharmonisch intelligentieprofiel in? (HC)

A

Er is sprake van een disharmonisch profiel wanneer er significante verschillen bestaan tussen de verbale en de performale intelligentie. Dit is meestal een teken dat er iets aan de hand is waardoor de ontwikkeling van de verschillende soorten intelligentie niet harmonisch verloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welk instrument kan totaal IQ geÏnterpreteerd worden, zelfs bij een disharmonisch intelligentieprofiel? (HC)

A

WISC-V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Is de stabiliteit van de IQ-scores hoog of laag bij kinderen en volwassenen met een LVB? (HC)

A

Laag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op welke manier kun je een VB vaststellen? (HC)

A
  • Intelligentieschatting
  • Adaptief functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Met welke instrumenten kun je het emotioneel functioneren, persoonlijkheid en temperament vaststellen bij een VB? (HC)

A

SEO-Rende
ESSEON-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Met welke instrumenten kun je gedragsproblemen, moeilijk verstaanbaar gedrag en psychiatrische stoornissen vaststellen bij VB? (HC)

A
  • DSM-V voor LVB en zwakbegaafd
  • DM-ID-2 voor lager niveau
  • Vragenlijsten: enkel die voor doelgroep zijn ontwikkeld
  • Observatiemethoden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Met welke instrumenten kun je cognitief functioneren vaststellen bij VB? (HC)

A

Neuropsychologische testbatterij voor kinderen:
- NEPSY-II
- IDS-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Met welke instrumenten kun je medische problemen vaststellen bij VB? (HC)

A

Checklistpijngedrag (CPG voor cliënten met uitingsbeperkingen of EVB).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn voorbeelden van vragenlijsten/testen die niet speciaal ontwikkeld zijn voor mensen met een LVB? (HC)

A
  • WISC-II of WISC-V
  • CBCL
  • TRF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn testen/vragenlijsten die speciaal zijn ontwikkeld voor mensen met een VB? (HC)

A

Deze vullen informanten in:
- VOG, SGZ
- ESSEON-R, SEO-R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn observatie-instrumenten of observatiemethoden voor mensen met een VB? (HC)

A
  • Methode Heijkoop
  • ABC-schema’s voor functionele gedragsanalyse
  • Klinische observatie/diagnostisch interview
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de meest voorkomende problemen in de diagnostiek bij VB? (HC)

A
  • Meeste diagnostische criteria vereisen zelfrapportage van gedachten, gevoelens, fysieke toestand, vroegere gebeurtenissen. Dit lukt mensen met een VB niet altijd. Kunnen ze dit wel, treden er responsstijlen/fouten op.
  • Afhankelijk van infromanten: onvoldoende kennis van cliënt, eigen opvattingen over oorzaken en diagnose
  • Informatie in dossiers: onduidelijk (vage diagnose), lange geschiedenis (overplaatsingen; stressvol), incompleet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat voor benadering moet je gebruiken als je het cognitief functioneren wilt meten van mensen met een VB? (HC)

A

Neuropsychologische benadering: sterkte-zwakte profiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Vul in (HC). In de zorg voor mensen met een VB is …(1) een veel genoemde verklaring voor probleemgedrag. De oorzaken hiervan worden gezocht in…

A

1: overvraging
de omgeving (‘stelt te hoge eisen’) en de persoon (‘hij heeft een discrepantie tussen sociaalemotioneel en cognitieve niveau’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is Wijnroks zijn kritiek op de praktijk? (HC)

A
  • Overvraging is een onduidelijk concept, spreek liever over stress en gebruik stressmodel
  • Discrepantiehypothese wordt niet door wetenschappelijk onderzoek ondersteund
  • Geen wetenschappelijk bewijs dat discrepanties in ontwikkeling een risicofactor zijn voor overvraging en de ontwikkeling van gedragsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is overvraging? (HC)

A

Dit is een afstemmingsprobleem, de eisen en verwachtingen in de omgeving zijn lange tijd niet in overeenstemming met iemands cognitieve, maar vooral emotionele en sociale mogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn twee vormen van overvraging? (HC)

A
  1. Cognitieve overvraging: afstemmingsprobleem op het cognitieve domein (kunnen). Iemands kennis en vaardigheden stemmen niet overeen met de taken/eisen
  2. Emotionele overvraging: afstemmingsprobleem op het emotionele domein (aankunnen). De taken/eisen stemmen niet overeen met iemands basale emotionele behoeften, belastbaarheid en veerkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn twee type risicofactoren bij overvraging bij VB? (HC)

A
  • Omgeving: eisen stellen die niet in overeenstemming zijn met iemands capaciteiten of belastbaarheid, niet goed in kunnen schatten wat iemand (aan)kan, onrealistsiche eisen stellen. Je sluit dus niet aan bij basale emotionele behoeften.
  • Persoon: slecht ontwikkelde coping strategieën (bv geen grenzen aan kunnen geven), gebrek aan zelfinzicht (bv overschatting). Dit is een discrepantie in de ontwikkeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is een belangrijk model binnen de GZ? (HC)

A

Theorie van Dosen. Deze gaat er van uit dat sommige mensen een onevenwichtige of discrepantie persoonlijkheidsstructuur ontwikkelen (verschil sociaal-emotionele en cognitieve niveau).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de drie belangrijke assumpties van het model van Dosen in? (HC)

A
  1. Elke ontwikkelingsfase kent zijn eigen basale emotionele behoeften
  2. Mensen met een VB ‘bevinden zich’ in bepaalde fasen van de ontwikkeling
  3. Bij mensen met VB kan een verschil bestaan tussen cog. en emotionele ontwikkelingsniveau (=discrepantie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Vul in (HC). Bijna altijd loopt de …(1) ontwikkeling achter bij de cognitieve ontwikkeling.

A

1: emotionele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe werkt het model van Dosen? (HC)

A

Je moet eerst weten in welke fase iemand zich bevindt om te weten welke emotionele basisbehoeften iemand heeft. Het gedrag van cliënt wordt gebruikt om te weten te komen in welke fase iemand zit, maar niet om te achterhalen wat iemands emotionele basisbehoeften zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe meet je ‘niet aansluiten bij basale emotionele behoeften van de client?’ (HC)

A
  • SEO-R2
  • ESSEON
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe meet je ‘een discrepantie in de ontwikkeling’? (HC)

A

Verschil tussen mentale leeftijd (IQ-test) en emotionele leeftijd (SEO-R2, ESSEON)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Vul aan (HC). De oorzaak van overvraging wordt onderzocht door…

A

het schatten van de emotionele ontwikkelingsleeftijd en deze te vergelijken met de cognitieve ontwikkelingsleeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Vul aan (HC; Dosen). Als je weet wat het emotionele ontwikkelingsniveau is, dan weet je ook…

A

wat iemands basale emotionele behoeftes zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn kenmerken van basale emotionele behoeften? (HC)

A

o Ruimte voor autonomie-strevingen binnen de fysieke nabijheid van ondersteuners
o Gevoelens van veiligheid
o Sociale stimulatie en beloning van sociaal gedrag, sociale acceptatie en sociale competentie
o Waardering voor geleverde prestaties
o Beschikbaarheid van een identificatiefiguur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de zelfdeterminatie theorie? (HC)

A
  • Ieder mens heeft drie psychologische basisbehoeften: autonomie, competentie en verbondenheid
  • Deze behoeften zijn niet afhankleijk van een ontwikkelingsfase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Vul in (Tak). Bij psychodiagnostisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van …(1) obsevaties, waarbij het doel van tevoren wordt vastgesteld en er een bepaalde observatiemethode wordt gebruikt.

A

1: systematische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het subjectieve element van observatie en hoe verminder je dit? (Tak)

A

Wordt door concrete gedragsomschrijvingen verminderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat bevat systematische observatie wat andere diagnostische methoden niet (altijd) hebben? (Tak)

A

Interview.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Vul in (Tak). …(1) biedt de kans om de vorm, frequentie en intensiteit van gedachten en gevoelens te onderzoeken.

A

1: Zelfobservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat doet een diagnosticus tijdens interviews bij systematische gedragsobservatie? (Tak)

A

Emotioneel geladen algemene gedragsbeschrijvingen vertalen in spcieifiek en observeerbaar gedrag. Zo kan de betrokkenen meer afstand nemen van het probleem, wat helpt bij bednken van ideeën over gewenste situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Vul aan (Tak). De systematische gedragsobservatie kan ook worden gebruikt om…

A

meer gedragsspecifieke info te verkrijgen. Afhankelijk van leeftijd wordt er gekeken wie de meest geschikte informant is om een beeld te krijgen van frequentie van gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waarover geeft het ABC-schema informatie? (Tak)

A

Over aard en ernst van het probleemgedrag, maar ook over de functie van het probleemgedrag in zijn context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe kan externaliserend gedrag worden geobserveerd? (Tak)

A

In sequenties: wat gebeurt ervoor en erna? Hierdoor kan er gekeken worden naar instandhouding en ontstaan van probleemgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waar staat ‘ABC’ voor in het ABC-schema? (Tak)

A

A = antecedenten
B = behavior
C = consequences

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waar wordt onderscheid gemaakt bij de consequences in ABC-schema? (Tak)

A

Consequenten die gedrag versterken (bekrachtigen) en afzwakken. Aangename gevolgen versterken het gedrag, waardoor de frequentie ervan toeneemt. Onaangename gevolgen verzwakken het gedrag, waardoor het minder voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe kun je directe observaties uitvoeren in een ABC-schema? (Tak)

A

Door een aan de situatie toegevoegde observator (of bv ouder/leerkracht) toe te voegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wanneer kun je interne observatieopdrachten uitvoeren bij een kind? (Tak)

A

Wanneer het kind in staat is om concepten bij zichzelf te kunnen definiëren en herkennen (gevoelens/gedachten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn functionele (helpende) gedachten en disfunctionele (niet-helpende) gedachten en dit leidt tot…? (Tak)

A

Niet-helpende gedachten leiden tot probleemgedrag, terwijl helpende gedachten leiden tot functioneel gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Vul aan (Tak). Bij het observeren van emoties wordt vaak info verzameld over …

A

de aard en intensiteit van de emotie.

59
Q

Wat is sociaal gedrag? (HC)

A

Al het gedrag wat gericht is op anderen.

60
Q

Wat is sociale cognitie? (HC)

A

Cognitieve vaardigheden die nodig zijn voor dat sociale gedrag.

61
Q

Wat zijn drie domeinen waarop emoties vooral onderzocht worden in de psychodiagnostiek? (HC)

A

Expressie, begrip en regulatie.

62
Q

Vanaf welke leeftijd kunnen kinderen zich inleven in andere mensen? (Theory of mind; HC)

A

Vanaf 4 jaar.

63
Q

Hoe kun je begrip van emoties in kaart brengen? (HC)

A

Met TOM test.

64
Q

Welke zelfrapportage lijsten heb je voor kinderen om angst te onderzoeken? (HC)

A
  • VAK4-12
  • ZBV-K
  • SAS-k
  • PMT-K-2
65
Q

Welke zelfrapportage lijsten heb je voor kinderen om depressie te onderzoeken? (HC)

A
  • CDI-2
  • DVK
  • DBI-II-NL
  • NPDK
  • CASQ
  • PSWQ-C
  • PNG-k
  • FEEL-KJ
66
Q

Welke instrumenten heb je voor kinderen om hechtingsstoornis te onderzoeken? (HC)

A

Instrumenten voor normale gehechtheidsproblematiek.

67
Q

Welke zelfrapportage lijsten heb je voor kinderen om ODD/CD te onderzoeken? (HC)

A

SIV-interview, het liefste gestructureerd.

68
Q

Welk instrument voor ouders/leerkracht heb je om ODD/CD bij kinderen te onderzoeken? (HC)

A
  • VvGK6-16
  • CBCL/TRF (screening)
  • VFO
  • ECBI
  • SNAP-IV
  • MOAS
69
Q

Welk instrument voor ouders/leerkracht heb je om ADHD bij kinderen te onderzoeken? (HC)

A
  • VvGK6-16
  • CBCL/TRF (screening)
  • VISK
  • SEV
  • AVL
  • Observatie in natuurlijke situatie
70
Q

Welke instrumenten heb je voor kinderen om VB te onderzoeken? (HC)

A
  • Vineland-Z/screener
  • BSA
  • SEO
  • ESSEON-R
71
Q

Welke instrumenten heb je voor kinderen om autismespectrum stoornissen te onderzoeken? (HC)

A
  • CHAT
  • ESAT
  • ADI-R
  • ADOS-2
  • VABS
  • VISK
  • CCC2
  • ToM test-R
  • SCVT
  • SIT
72
Q

Welke instrumenten heb je voor kinderen met een visuele beperking? (HC)

A

Materiaal voor ziende kinderen, maar dan vergroot of braille.

73
Q

Welke instrumenten heb je voor kinderen met een auditieve beperking? (HC)

A

Dezelfde instrumenten, maar prestatie afhankelijk van taal dus ga je vaak voor nonverbale tests.

74
Q

Hoe kunnen er verschillen ontstaan in testen? (HC)

A
  • Situatie specifiek
  • Probleemgedrag dat zich vaak buiten het zicht van volwassenen voordoet
  • Gedrag wat niet goed observeerbaar is
  • Ouders hebben soms belang om te over- of onderrapporteren
  • Verschillend referentiekader
  • Leeftijd van kind en daarmee ontwikkeling
75
Q

Waar geven kindertekeningen en speldiagnostiek zicht op? (HC)

A
  1. Centrale belevingswerelden - gevoel/beleving wat het kind het meeste bezighoudt
  2. Coping- en afweermechanismen - hoe hanteert iemand zijn gevoelens in spel/tekening? Agressie, frustratie?
  3. Relatie tussen gevoelens en realiteit - hoe iemand die gevoelens hanteert, zie je ook op het moment van afnemen
76
Q

Wat zijn de vijf stadia van cognitieve en sociaalemotionele ontwikkeling gekeken naar kindertekeningen en speldiagnostiek? (HC)
- 18 mnd - 2 jaar
- 2 - 3 jaar
- 3 - 4 jaar
- 5 - 7 jaar
- > 8 jaar
- 12 jaar

A
  • 18 mnd - 2 jaar: krabbelstadium, toevallig krassen. Vanaf 1,5 jaar beetje hand-oog coordinatie.
  • 2 - 3 jaar: steeds gedifferentieerder, cirkels en kruizen, herhaling, steeds andere interpretatie van dezelfde tekening.
  • 3 - 4 jaar: beter aan bepaald plan houden, minder herhalen, vooraf benoemen wat ze tekenen, 4 jaar steeds meer dingen samenstellen met vormen/kleuren die ze kennen
  • 5 - 7 jaar: intellectueel realisme, lichaam tekenen, details, dwars door auto heenkijken, 7 jaar kritisch op werk, realiteit van belang
  • > 8 jaar: visueel realisme, willen tekenen hoe het in werkelijkheid is
  • 12 jaar: surrealistische wijze, gummen, opnieuw, stripachtig tekenen zodat het niet klopt met de werkelijkheid
77
Q

Wat zijn voorbeelden van instrumenten die de focus legt op kindertekeningen of speldiagnostiek? (HC)

A
  • House, Tree, Persoon (HTP)
  • Gezinstekeningen: Familie in Dieren (FID), Dynamische gezinstekening
78
Q

Wat is sensopathisch spel? (HC)

A

Geven zich over aan ervaren van materie (voelen, ruiken). Vormloos materiaal: klei, zand, water. Dit is de vroegste spelvorm.

79
Q

Waarom is sensopathisch spel lastig voor kinderen met angstproblemen? (HC)

A

Omdat je je moet overgeven en ze willen graag controle.

80
Q

Wat is handelend spel? (HC)

A

Al onderzoekend het spel ontdekken. Functie van materiaal. Dynamisch: trein, hijsen van hijskraan. Statisch: neerzetten van dieren in boederij of inrichten van een huis.

81
Q

Wat is esthetisch spel? (HC)

A

Het moet mooi worden. Ridders mooi op een rijtje zetten.

82
Q

Wat is illusief spel? (HC)

A

Rollenspel, doen alsof. Meest gedifferentieerde spelvorm, auto wordt een raceauto, pop moet gevoerd worden want heeft honger. Dynamisch omdat er een verhaal wordt gespeeld. Statisch is de compositie, de scene die je neerzet.

83
Q

Waar let je als diagnosticus op tijdens observatie bij kindertekeningen? (HC)

A
  • Letten op uitspraken tijdens tekenen
  • Druk van potlood
  • Kleurgebruik
  • Hoe is de motoriek
  • Hoe is de relatie met jou als onderzoeker
  • Analyseren spelbeeld
84
Q

Wat zijn invloeden waar je als diagnoticus rekening mee moet houden bij analyseren van mogelijkheden voor onderzoek bij het kind (ITO; HC)

A
  • Leeftijd/ontwikkelingsniveau - in lijn met ontwikkeling/leeftijd
  • Culturele achtergrond
  • Zintuiglijke of motorische beperkingen
  • Ernstige gedragsproblemen of psychopathologie
85
Q

Wat zijn aandachtspunten bij de testafname ITO? (HC)

A
  • Samenstellen van de testbatterij en praktische voorbereidingen: wat wil je onderzoeken, welke volgorde, hoeveel tijd heb ik, concentratie?
  • Intro van testsituatie bij kind: op gemak stellen
  • Contact in onderzoekssituatie
  • Nadere structurering van testsituatie
86
Q

Wat zijn observatiepunten tijdens testafname van individueel testonderzoek? (HC)

A
  • Fysieke verschijning
  • Contactname
  • Socialisatie
  • Emotionele reacties
  • Taakgericht werken en voorwaarden daarvoor
  • Situatiebegrip, oriëntatie, adaptatie
  • Gok- en vermijdingsgedrag en faalangst
  • Zintuiglijk functioneren
  • Grove, fijne en mondmotoriek
  • Spraak en taal
  • Neuropsychologische problemen
87
Q

Wat zijn kanttekenigen bij individueel testonderzoek? (HC)

A
  • Individueel karakter
  • Betekenis voor het gezin
  • Communicatie tussen kind en proefleider
  • Fase specifieke behoeften kind
  • Grote angst
  • Ernstige gedragsproblemen
  • Beperkte kwaliteiten tests
88
Q

Wat zijn Items? (Tak)

A

Uitspraken over het probleemgedrag.

89
Q

Wat zijn factoren in een vragenlijst? (Tak)

A

Toen de vragenlijst werd gemaakt, is er nagedacht of bepaalde groepjes items bij elkaar onder te brengen zijn.

90
Q

Hoe kun je bepalen of verschillende groepen met items een groepje kunnen vormen? (Tak)

A

Door factoranalyse, correlaties tussen items van vragenlijst bekijken.

91
Q

Definitie Factorlading (Tak)

A

De correlatie van elk item met de bijbehorende factor.

92
Q

Wat is een factorscore? (Tak)

A

Indiceert hoe sterk het door de factor vertegenwoordigde syndroom bij het kind aanwezig is.

93
Q

Vul in (Tak). De gecombineerde groepjes factoren worden vervolgens …(1) genoemd en de oorspronkelijke factoren heten …(2).

A

1: breedbandfactoren
2: smallebandfactoren

94
Q

Voor een adequate normering zijn een aantal factoren van belang (Tak):

A
  1. Representativiteit van steekproef
  2. Normgroep voldoende omvang
  3. Aard van normgroep moet overeenkomen met doel waartoe vragenlijst wordt gebruikt
95
Q

Welke twee soorten normen heb je? (Tak)

A

Percentielscore en standaardnormen.

96
Q

Definitie Percentielscore (Tak)

A

Gebaseerd op rangscore. Mediaan is 50e percentiel. Als een kind op 95e percentiel scoort, heeft 95% van de kinderen een lagere score op de test, en 5% van de kinderen een hogere score op de test.

97
Q

Wat is het cut off point van percentielscores? (Tak)

A

84e of 98e percentiel. 84e komt overeen met één standaardafwijking van gemiddelde en 98e percentiel met twee standaardafwijkingen van het gemiddelde.

98
Q

Definitie Standaardnormen (Tak)

A

Normen gebaseerd op gemiddelde en spreiding van scores binnen de normgroep. Normaalverdeling. Als dit niet het geval is, worden ze eerst genormaliseerd.

99
Q

Wat zijn drie belangrijke vormen van betrouwbaarheid? (Tak)

A
  1. Test-hertest: dezelfde informant op later tijdstip opnieuw dezelfde problemen signaleert
  2. Interbeoordelaars: verschillende informanten dezelfde problemen signaleren.
  3. Interne consistentie: of items van een vragenlijst hetzelfde concept meten.
100
Q

Wat is begrips- en criteriumvaliditeit? (Tak)

A
  1. Begripsvaliditeit - meet de vragenlijst het begrip dat hij beoogt te meten.
  2. Criteriumvaliditeit - mate waarin score op vragenlijst een goede voorspeller is van gedrag buiten de testsituatie.
101
Q

Wat houdt de sensitiviteit van een vragenlijst in? (Tak)

A

Verwijst naar de mate waarin de vragenlijst een bepaalde stoornis in een bepaalde bevolkingsgroep kan opsporten.

102
Q

Wat houdt de specificiteit van een vragenlijst in? (Tak)

A

Geeft aan hoe goed de vragenlijst kinderen zonder stoornis binnen die bevolkingsgroep op kan sporten.

103
Q

Wat zijn voordelen van het gebruiken van betrouwbare en valide vragenlijsten in diagnostische besluitvorming? (Tak)

A
  • Standaardisatie: zelfde vragen
  • Volledigheid: alle relevante aspecten komen aan de orde
  • Kwantificeerbaarheid: antwoorden worden omgezet in genormeerde scores, wat inzicht geeft in ernst problematiek
  • Efficiëntie: veel info in korte tijd
  • Transparantie: zichtbaarheid en controleerbaarheid wordt vergroot
  • Cliëntfeedback: bespreken uitkomsten van vragenlijst zet bij informanten een proces van bewustwording in werking
  • Onderzoekbaarheid: kwantitatieve info maakt problematiek van client beter onderzoekbaar
  • Professionalisering en profilering: door gebruik vragenlijst kan men meer methodisch en theoretisch onderbouwd te werk gaan
104
Q

Wat zijn redenen dat verschillende informanten gedrag verschillend beoordelen? (Tak)

A
  • Probleemgedrag kan situatiespecifiek zijn
  • Bepaald probleemgedrag, vindt vaak buiten het zicht van volwassenen plaats
  • Bepaalde symptomen niet observeerbaar
  • Informant kan onbewust/bewust over- of onderraporteren
  • Verschillende referentiekaders voor beoordelen
  • Leeftijd van kind beinvloedt mate waarin het kan reflecteren op eigen gedrag en dit kan vergelijken met anderen
  • Psychopathologie en één of beide ouders en relatieproblematiek kunnen van invloed zijn op probleemgedrag dat ouder rapporteert
  • Rapportage van probleemgedrag kan beinvloed worden door kenmerken van proefleider
105
Q

Op welke twee manieren kan de diagnosticus informatie van verschillende informanten combineren? (Tak)

A
  1. Men kan de info van verschillende informanten als complementair beschouwen (voorkeur!)
  2. Men kan stellen dat er sprake is van probleemgedrag als dat door meerdere informanten wordt gerapporteerd
106
Q

Wat houdt de ‘of-regel’ en de ‘en-regel’ in? (Tak)

A

Informatie van meerdere informanten kan op deze manieren worden gecombineerd.
Of-regel: info van verschillende informanten wordt als complementair beschouwd. Er is sprake van probleemgedrag als één van de informanten dat constateert.
En-regel: er is sprake van probleemgedrag wanneer dat door meerdere informanten wordt gerapporteerd.

107
Q

Definitie Reliable change index (Tak)

A

Om te bepalen of het gevonden vrschil niet op toeval berust en niet aan de onbetrouwbaarheid van de vragenlijst moet worden toegeschreven. Is een index voor significante verandering.

108
Q

Hoe kan ‘testafname’ worden gedefinieerd? (Tak)

A

Bepaalde mate gesystematiseerd, geobjectiveerde en gestandaardiseerde gedragsobservatie van een persoon in een experimentele situatie.

109
Q

Wat kunnen drie doelen zijn van gestandaardiseerde gedragsobservatie? (Tak)

A
  1. Bepalen van de mate waarin het theoretische begrip dat men test gemeten is, van toepassing is op de proefpersoon
  2. Mogelijk maken van een bepaalde vergelijking met andere proefpersonen
  3. Doen van een uitspraak over de te verwachten gedragingen of gevoelens van de proefpersoon buiten de testsituatie
110
Q

Welke indicaties voor een individueel testonderzoek zijn er? (Tak)

A
  • Hiaten of tegenstrijdigheid in info
  • Wanneer behandeling faalt en problemen onbegrepen blijven
111
Q

Vul aan (Tak). Naarmate de ernst van de problematiek toeneemt, is er meer reden om…

A

een ITO uit te voeren.

112
Q

Wanneer is een ITO nogmeer relevant? (Tak)

A

Wanneer er duidelijke vermoedens zijn van stoornissen.

113
Q

Wat zijn nadelen van een ITO? (Tak)

A
  • Observatie of interview kan in bepaalde situaties een passender middel zijn om aan gezochte info te komen
114
Q

Op welke manier kan ITO ingezet worden bij intelligentie, taal- en motorische ontwikkeling? (Tak)

A

ITO maakt het mogelijk om een vergelijking te maken tussen onderzochte leeftijdsgenoten en tussen verschillende facetten van de onderzochte. Hierdoor is het geschikt voor bepalen van ontwikkelingsachterstanden en discrepanties tussen beter/zwakker ontwikkelde vaardigheden.

115
Q

Waarom wordt er vaak afgezien van een ITO op jonge leeftijd? (Tak)

A

Omdat de predictieve waarde van tests bij hen beperkt is. Kan echter wel bij serieuze zorgen. Dan juist meer dan één keer testen.

116
Q

Op welke manier kan ITO ingezet worden bij disharmonisch vaardigheidspfiel en psychische stoornissen? (Tak)

A

ITO kan helpen bij analyseren vaardigheidsprofiel van kind. Disharmonisch vaardigheidsprofiel kan samenhangen met stoornissen.

117
Q

Hoe komt het dat kinderen in een testsituatie beter presteren dan in de klas? (Tak)

A

Omdat tijdens een ITO er meer structuur wordt aangeboden dan in de klas, en er is sprake van één op één contact.

118
Q

Op welke manier kan ITO worden ingezet bij sociaal-emotioneel functioneren? (Tak)

A

Er kan met ITO gekeken worden naar interesse, zelfbeeld, motivatie, inzicht in en beleving van sociale situatie, angsten en geremdheid. Wel afvragen in hoeverre dit verschilt met de werkelijkheid.

119
Q

Wat zijn kanttekeningen van de ITO? (Tak)

A
  • Individueel onderzoek: meer info over het kind zelf dan over interacties tussen kind - omgeving. Omgeving kan onderschat worden.
  • Specifieke onderzoekssituatie: rekening houden met welke betekenis het onderzoek heeft voor leden van gezin en voor proces dat zij doormaken. Niet al te snel presenteren en ondertussen aan het werk te gaan met overige gezinsleden.
  • Mate van standaardisering: communicatie kind en proefleider. Afname ITO stelt eisen aan een kind, kind moet hieraan wennen.
120
Q

Waar moet rekening mee gehouden worden bij de analyse van mogelijkheden voor onderzoek bij het kind? (Tak)

A
  • Leeftijd en ontwikkelingsniveau
  • Culturele achtergrond
  • Zintuiglijke of motorische beperkingen
  • Ernstige gedragsproblemen of psychopathologie
121
Q

Wat voor aanpak is handig om gebruik van te maken wanneer je een kind hebt dat geen NL spreekt? (Tak)

A

Trapsgewijze en procesmatige aanpak.
1. Screenend onderzoek: hoe groot is de kloof?
Slecht NL: nonverbale test (SON-test), matig NL: RAKIT/LEM voor intelligentie en TAK voor taal
2. Nagaan in hoevrre de zwakke kanten gevolg zijn van leergeschiedenis en in hoeverre van het onvermogen van kind
3. Aanpassingen aan onderzoek
4. Een plan opstellen op school dat aansluit bij mogelijkheden van het kind: uitvoeren en evalueren

122
Q

Wat is een probleem bij het inschatten van scores bij kinderen met zintuigelijke of motorische beperkingen? (Tak)

A

Ze worden onderschat, omdat zij door hun handicap gehinderd worden om antwoorden te geven die ze wel weten.

123
Q

Met welke gedragsproblemen kan een onderzoeker tijdens testafname geconfronteerd worden? (Tak)

A
  • Manipulatief gedrag
  • Chaotisch, impulsief en ongeconcentreerd gedrag
  • Angst als gevolg van een contactstoornis
  • Angst als gevolg van eerdere ervaringen
124
Q

Waar kan je het beste mee beginnen bij testafnames bij de leeftijden:
2-3 jaar
4-5 jaar
6-7 jaar

A

2-3 jaar: voorbereidingsperiode met spel
4-5 jaar: vertrouwde activiteit zoals tekenen
6-7 jaar: gestructureerde taken, die enige afstand tussen kind en proefleider vragen

125
Q

Welke observatiepunten bij de testafname zijn er? (Tak)

A
  • Fysieke verschijning: (on)verzorgd, (on)beschadigd, (on)gezond en vitaliteit
  • Contactname: eerste contact en contactgroei
  • Socialisatie: manier waarop met sociale regels omgaat
  • Emotionele reacties: stemming, opvallende emoties, acceptatievermogen tav complimenten, fantasie
  • Taakgericht: manier waarop kind op opdrachten reageert
  • Situatiebegrip, oriëntatie en adaptie: onthouden van volgorde handelingen, weerstand tav opdracht, leeftijdsadequaat gedrag
  • Gok-/vermijdingsangst en faalangst: onderpresteren door motivatie, gokgedrag, vermijding of faalangst
  • Zintuiglijk functioneren: gehoor, zicht (tast, reuk, smaak)
  • Grove, fijne en mondmotoriek: afwijkingen kunnen met meerdere stoornissen samenhangen
  • Spraak en taal: communicatief ingesteld/teruggetrokken, verstaanbaarheid, vloeiendheid en plezier in spreken,
  • Neuropsychologische problemen: voorkeurshand, vertraagde reactie op prikkels, overmatige reactie op prikkels, ongecontroleerde bewegingen
126
Q

Waar is een betekenisanalyse voor bedoeld? (Tak)

A

Om inzicht te geven in de knelpunten van het cognitief functioneren van het kind.

127
Q

Definitie Overinterpretatie en onderinterpretatie (Tak)

A

Als onderzoeker alleen info zoekt die de hypothesen bevestigen of als de onderzoeker de behoefte heeft om de persoon als een geheel te beoordelen, ipv de vraagstelling. Als onderzoeker te voorzichtig is, kan dit leiden tot onderinterpretatie.

128
Q

Verslaglegging moet aan minstens 3 punten voldoen (Tak)

A
  • Instrumenten met hun volledige naam.
  • Uitslag per onderzoeksinstrument in de vorm van ruwe scores en gestandaardiseerde scores en leeftijdsequivalenten en de betekenis ervan voor de vraagstelling van het onderzoek.
  • Observaties per onderzoeksinstrument.
129
Q

Wat zijn expressietests en projectieve technieken? (Tak)

A

Kind kan mbv blokjes, of mondeling/schriftelijk, iets maken of afmaken. Platen of tekeningen.

130
Q

Welke aspecten spelen een rol bij het bepalen of sociaalemotioneel doen en denken ‘normaal’ is? (Tak)

A
  • Leeftijd
  • ## Cultuur: wenselijkheid emotie tonen
131
Q

Wat is de emic benadering? (Tak)

A

Hier wordt ieder mens binnen de context van zijn cultuur beschouwd en ligt de nadruk op verschillen tussen culturen.

132
Q

Vul in (Tak). Sociaal-emotioneel onderzoek is vaak specifieker en meer gericht op …(1), terwijl persoonlijkheidsonderzoek algemener is en gericht is op …(2).

A

1: vaardigheden
2: gedragsneigingen

133
Q

Wanneer wordt het bewustzijn van anderen voor het eerst geobserveerd? (Tak)

A

Wanneer zij hun aandacht beginnen te delen met anderen (shared attention).

134
Q

Uit welke twee aspecten bestaat het zelfbewustzijn van een kind? (Tak)

A
  1. Inhoudelijk aspect: zelfconcept - beschrijving van jezelf als persoon
  2. Evaluatief aspect: zelfwaardering - hoe vindt je jezelf als persoon
135
Q

Vul aan (Tak). Kinderen met een verminderde of afwezig ToM zijn…

A

niet goed in staat om andermans gedrag te verklaren adhv mentale toestanden.

136
Q

Welke stappen heeft het sociale informatieverewrkingsmodel? (Tak)

A

Als een van de stappen afwijkend verloopt, ontstaat er sociaal probleemgedrag:
1. Encodering: de situatie wordt waargenomen.
2. Representatie: er wordt betekenis aan de situatie verleend.
3. Emoties: afhankelijk van de vermeende impact op de belangen van een persoon ontstaan gevoelens.
4. Responsgeneratie: die emoties kunnen potentiële reacties activeren.
5. Emotieregulatie: die potentiële reacties hoeven niet per definitie te worden uitgevoerd.
6. Responsselectie: er wordt een selectie gemaakt om daadwerkelijk te reageren.

137
Q

Rond welke leeftijd beginnen kinderen hun aandacht te delen met anderen? (Tak)

A

Rond 9 mnd.

138
Q

Waarmee onderzoek je vaak het bewustzijn van anderen? (Tak)

A

Met gedragsobservaties. Wijzen, aandacht delen en oogcontact (beginnend bewustzijn).

139
Q

Wat zijn de drie stadia van Kohlberg van ontwikkeling van moraliteit? (Tak)

A
  1. Pre conventionele stadium - kinderen beoordelen hun gedrag adhv van de mate waarin ze hiervoor straf/beloning krijgen
  2. Conventionele staium - houden aan wettelijke geboden en verboden
  3. Post conventionele stadium - in staat om persoonlijk geaccepteerde morele principes te handhaven, ook als anderen het er niet mee eens zijn (25% van 16jarigen bereikt dit, komt vaak op latere leeftijd)
140
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van expressie? (Tak)

A

Tot 3: sociale regels over wanneer en hoe emoties geuit moeten worden
Vanaf 3: kinderen passen regels voor uiten van emotie in toenamende mate toe, waardoor ze hun eigen emotie kunnen aanpassen op die van een ander
Rond 6: in staat uitleg te geven over dit soort regels

141
Q

Kinderen met LFASS laten duidelijkere problemen zien op…

A

sociaalemotioneel gebied en zijn minder in staat deze problemen te compenseren/camofleren middels hun cognitieve vermogens.

142
Q

Vooral kindeeren met HFASS vertonen…

A

adequaat begrip van emoties en sociale interacties, terwijl hun alledaagse gedrag toch beperkt zal zijn.

143
Q

HAT

A

Checklist Autism for Toddler: vanaf 4 jaar onderzoek ASS