Week 3: HC Diagnostiek van onderwijsleerproblemen - De Bruyn H7 - Tak H10 + 14 - KC Verklaringsanalyse Flashcards

1
Q

Wat houdt de didactische driehoek in? (HC)

A

Je hebt drie aspecten: leerling, leerkracht en leertaak. Tussen deze drie aspecten heb je leergedrag, relatie en instructie. Dit wordt beïnvloedt door klasgenoten/groep, gezin, school/beleid en instituten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk aspect beschrijft de interactie tussen leerling en leertaak in de didactische driehoek en uit welke 3 dingen bestaat deze? (HC)

A

Leergedrag. Dit is de manier waarop de leerling zich verhoudt tot de leerstof. Bestaat uit:
- Leertaakgerichtheid: in hoeverre is een kind in staat/gemotiveerd om te richten op leerstof
- Taakgedrag: is het kind in staat om bv planmatig te werken gedurende het werken aan de leertaak
- Leerstrategieën: is het kind actief bezig met toepassen leerstrategieën of is het trial and error?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk aspect beschrijft de interactie tussen leerling en leerkracht in de didactische driehoek en uit welke 3 dingen bestaat deze? (HC)

A

Relatie. Weinig kwaliteit relatie leerkracht-leerling kan negatieve invloed hebben op leerresultaten.
- Overtuigingen: als leerkracht denkt ‘die is niet slim’, handelt die ernaar (self fulfilling prophercy)
- Gehanteerde attributies mbt succes en falen: als leerling geen goed resultaat heeft gehaald, is het belangrijk hoe leerkracht hierop reageert
- Mate van zelfreflectie: mogelijkheid onderwijs bij te stellen, kijken wat ze anders kunnen doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk aspect beschrijft de interactie tussen leerkracht en leertaak in de didactische driehoek en uit welke 3 dingen bestaat deze? (HC)

A

Instructie. Leerkracht brengt leerstof over op kind.
- Goed klassenmanagement (structuur)
- Direct instructiemodel: Voorkennis activeren > leerstof presenteren > begeleide inoefening > zelfstandige verwerking > veelvuldige feedback – beste manier om leerstof over te brengen voor kinderen met leerproblemen (EDI)
- Zone van Naaste Ontwikkeling: instructiedifferentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke manier kun je leergedrag van een leerling onderzoeken? (HC)

A
  • Observatie in de klas: hoe pakt het kind taken aan? En als er meerdere kinderen zijn ivm afleiding
  • Individuele observatie tijdens leren
  • Gesprek met leerling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke manieren kun je de leerkrachtfactoren onderzoeken? (HC)

A
  • Gesprek met leerkracht
  • Vragenlijst ‘pedagogische stijl’ laten invullen door de leerkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe onderzoek je de leerkracht-leerlingrelatie? (HC)

A

Leerkracht-Leerling Relatie Vragenlijst laten invullen door leerkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe onderzoek je instructiegedrag van leerkracht? (HC)

A
  • Gesprek met leerkracht
  • Observatie tijdens instructie
  • Handelingsplannen evalueren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kun je onderzoek doen naar leertaak (aansluiting methode en instructiebehoefte & geschiktheid gehanteerde leerprincipes)? (HC)

A
  • Nagaan gebruikte lesmethode
  • Gesprek met leerkracht
  • Handelingsplannen evalueren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kun je onderzoek doen naar de klasgenoten/groep (leerproblemen risicofactoren en invloed pesten; HC)?

A
  • Sociogram van de klas: in kaart brengen wie ze aardig vinden en wie niet
  • CompetentieBelevingsSchaal voor Kinderen afnemen bij leerlingen
  • Gesprek leerling/leerkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe onderzoek je het aspect van gezin (problemen, verwachtingen, herkenning problematiek; HC)

A
  • Gesprek ouders en leerling
  • Hoe gaan ouders met leerproblemen kind om, wat roepen de problemen bij ouders op?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe onderzoek je het aspect van school/beleid (zorgbeleid, mogelijkheden begeleiding, attitude tov afwijking van gemiddelde leerpatroon; HC)

A
  • Gesprek met ouders
  • Gesprek met leerkracht: navragen (on)mogelijkheden en visie van de school
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn drie redenen waarom een classificerende diagnostiek (label plakken) wel iets waard kan zijn? (HC)

A
  • Classificatie biedt een helder begrippenkader tbv communicatie
  • Kan acceptatie van kinderen met leer- en gedragsproblemen bevorderen
  • Kan het kind helpen grip te krijgen op zijn mogelijkheden en beperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt handelingsgerichte diagnostiek in? (HC)

A

Gaat om wat het kind nodig heeft. Bv waarom heeft dit kind, uit dit gezin, in deze school, met deze leraar en deze medeleerlingen, problemen en hoe kunnen we dit het beste oplossen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de drie pijlers van handelingsgerichte diagnostiek? (HC)

A

1: Bijdrage van contextfactoren binnen school en gezin
2: Taxatie van veranderbaarheid - je zoekt naar dingen die je kunt veranderen, je gaat geen dingen onderzoeken die je niet kunt veranderen (ouders in scheiding bv)
3: Positieve elementen
Goodness of fit van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de vier zorgniveaus? (HC)

A

Niveau 1: Als school bied je goed onderwijs, meeste kinderen komen hierin mee.
Niveau 2: Binnen de klas extra instructie/feedback/ondersteuning geven aan kinderen (vaak klein groepje).
Niveau 3: Kinderen die niet voldoende ontwikkelen door wat de leerkracht in klas aanbied. Naast regulier onderwijs extra hulp nodig. Huiswerkbegeleiding.
Niveau 4: Zorgniveau die wij als orthopedagogen zien. Diagnostiek en behandeling van externen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definitie Genormeerde toets (HC)

A

Percentielscore van 10% (van de 11-jarigen haalt 10% een lagere score, 90% een hogere score). Je kijkt dus naar een norm groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Definitie Criteriumtoets (HC)

A

Prestatie ligt op niveau van midden groep 5 (gemiddelde leerling levert deze prestatie halverwege groep 5). Kijk naar wat een hypothetisch gemidddelde leerling zou moeten behalen, daarmee vergelijk je de prestatie van het kind mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar gebruik je de didactische leeftijd (equivalent) voor? (HC)

A

Om inzicht te krijgen in aantal onderwijsmaanden achterstand (per vaardigheid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de drie criteria voor dyslexie? (HC)

A

1: Ernstige lees- en spellingsproblemen
2: Hardnekkigheid van de leesproblemen en van eventuele spellingsproblemen
3: Uitsluiten van een algemeen leerprobleem, van een brede neurologische problematiek en van ernstige zintuiglijke beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij dyslexie heb je de criteria ernstige lees- en spellingsproblemen. Waar moet aan voldaan zijn om hiervan te spreken? (HC)

A
  • A1. ≤ -1,5 standaarddeviatie (SD) op Woordlezen en ≤ -1,28 SD op Pseudowoord Lezen OF
  • A2. ≤ -1,5 SD op Pseudowoord Lezen en ≤ - 1,28 SD op Woordlezen OF
  • B1. ≤ -1,5 SD op Spellen en ≤ -1,28 SD op Woordlezen
    o 1,5 SD = laagste 6,7%; 1,28 SD = laagste 10%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe kun je dyslexie meten? (HC)

A
  • Technisch lezen: woordleestaken zoals DMT, EMT, Klepel (onzinwoorden)
  • Spellingsvaardigheid: PI-dictee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke vier hoofdcategorieën fouten heb je bij de foutenanalyse voor dyslexie? (HC)

A
  1. Basisfouten (bij klankzuivere woorden) - bv ‘snit’ ipv ‘sint’ lezen/schrijven
  2. Regelfouten (bij lees- en spellingsregels) - bv boomen ipv bomen
  3. Keuzetekenfouten (bij verschillende mogelijkheden) - bv communiseren ipv communiceren
  4. Weetwoordfouten (leenwoorden: parasjuut) - woorden die uit andere taal komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de drie criteria voor dyscalculie? (HC)

A
  1. Criterium van ernst - vaststellen aanwezigheid en mate ernst rekenprobleem
  2. Criterium van discrepantie - vaststellen rekenprobleem gerelateerd aan cognitieve mogelijkheden: je moet aantoenen dat het een specifiek leerprobleem is
  3. Criterium van didactische resistentie - vaststellen hardnekkigheid van rekenprobleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat houdt de criteria ‘Criterium van de ernst’ in bij dyscalculie? (HC)

A

Er is sprake van een significante achterstand wat betreft (1) de automatisering van de basale rekenvaardigheden en (2) de beheersing van de inhoud van de rekendomeinen ten opzichte van leeftijd- en/of opleidingsgenoten.
1: Plus en min sommen en keer en deel sommen
2: Achterstand rekendomeinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe meet je criterium van de ernst bij dyscalculie? (HC)

A
  • Automatiseringstoets, bv TempoTest Automatiseren
  • Rekenprocesonderzoek, bv Cito-opgaven: observeren, vragen, variëren, helpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat houdt de criteria ‘Criterium van discrepantie’ in bij dyscalculie? (HC)

A

Er is sprake van een significant verschil tussen de rekenvaardigheid en datgene wat obv individuele -cognitieve- ontwikkeling van die persoon op rekengebied verwacht mag worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe meet je criterium van discrepantie bij dyscalculie? (HC)

A
  • Intelligentieonderzoek
  • Analyse leerlingsvolgsysteemgegevens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat houdt de criteria ‘Criterium van didactische resistentie’ in bij dyscalculie? (HC)

A

Er is sprake van een hardnekkig rekenprobleem, dat resistent is tegen gespecialiseerde hulp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe meet je criterium van didactische resistentie bij dyscalculie? (HC)

A
  • Evaluatie handelingsplannen: effect geboden hulp
  • Rekenprocesonderzoek, bv Cito-opgaven: observeren, vragen, variëren, helpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Vul in (De Bruyn). Als er een onderkennende vraagstelling is, dan volgt een…

A

probleemanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat doet een diagnosticus in de probleemanalyse fase? (De Bruyn)

A

De diagnosticus brengt het probleemgedrag en het verloop ervan in kaart en koppelt dit aan meer algemene kennis over soortgelijke problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de uitkomst van de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

Een onderkennende diagnose. Deze diagnose geeft antwoord op de standaard diagnostische hulpvraag ‘wat is er met mij/dit kind aan de hand?’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke vier dingen omvat een probleemanalyse? (De Bruyn)

A
  1. Beschrijving van probleemgedrag, zicht op problematiek
  2. Ordening probleemgedrag in categorieën en samenvatten
  3. Benoemen probleemgedrag, benoemen adhv literatuur
  4. Taxatie van de ernst van probleemgedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Het benoemen van probleemgedrag heeft twee communicatieve functies. Welke zijn dit? (De Bruyn)

A
  1. Het vat de problematiek samen (je spreekt van een paar clusters van probleemgedragingen ipv een onoverzichtelijke lijst)
  2. Geeft toegang tot kennis in de literatuur die de diagnosticus moet raadplegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Definitie Probleemgedrag (De Bruyn)

A

Verwijst naar interne en externe disfunctionele gedragingen die het ontwikkelingsverloop in gevaar brengen.
Intern = gevoelens en gedachten
Extern = observeerbare gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat houdt ‘ordening in probleemgedrag’ in? (De Bruyn)

A

Onderbrengen van de probleemgedragingen van het individuele kind in syndromen of stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe komt de ordening tot stand in de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

Door de lijst met individuele probleemgedragingen te vergelijken met de beschikbare classificatiesystemen voor probleemgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn methodologische voorwaarden van de probleemanalyse in de eerste stap ‘beschrijving en inventarisatie van probleemgedrag’? (De Bruyn)

A
  1. Relevantie - probleemgedragingen die diagnosticus in kaart brengt moet afkomstig zijn uit situaties uit het dagelijks leven en moeten aansluiten bij gegevens van klachtanalyse.
  2. Volledigheid - anders loopt diagnosticus kans om info te missen die essentieel zijn bij volgende stappen in DC. Hier kan nooit helemaal aan voldaan worden, dus:
  3. Steekproefvaliditeit - van belang als je niet kunt voldoen aan volledigheid. Dit is dat geobserveerd gedrag een goede afspiegeling is van inhoud van datgene wat men wil observeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn methodologische voorwaarden van de probleemanalyse in de tweede stap ‘ordening en benoeming: classificatie’? (De Bruyn)

A
  1. Relevantie - probleemgedragingen die diagnosticus in kaart brengt moet afkomstig zijn uit situaties uit het dagelijks leven en moeten aansluiten bij gegevens van klachtanalyse.
  2. Volledigheid - anders loopt diagnosticus kans om info te missen die essentieel zijn bij volgende stappen in DC. Hier kan nooit helemaal aan voldaan worden (steekproefvaliditeit van belang)
  3. Optimale bereik - maakt mogelijk om gehele individuele gedragsprofielen in systeem onder te brengen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Vul aan (De Bruyn). De keuze die de diagnosticus maakt voor een bepaald classificatiesysteem is afhankelijk van…

A

de info uit de klachtenanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Vul in (De Bruyn). De verwachting van een diagnosticus kan geformuleerd worden als een …(1) zoals ‘Vermoedelijk is er sprake van dyslexie’.

A

1: toetsbare onderkennende hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn methodologische voorwaarden van de probleemanalyse in de derde stap ‘taxatie van de ernst’? (De Bruyn)

A
  1. Ontwikkelingsdimensie - ernst dient afgemeten te worden aan duidelijk omschreven criteria van de verwachte en verstoorde ontwikkeling (wel/niet sprake ontwikkelingsachterstand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn dus de vier eisen in de methodologie die van belang zijn in de probleemanalyse? (De Bruyn)

A
  1. Relevantie
  2. Volledigheid
  3. Optimale bereik
  4. Ontwikkelingsdimensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn psychometrische voorwaarden van de probleemanalyse in de eerste stap ‘beschrijving en inventarisatie’? (De Bruyn)

A
  1. Objectiviteit (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid) - diagnosticus probeert het disfunctionele gedrag zo te beschrijven dat zijn eigen subjectieve interpretatie zo min mogelijk een rol speelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn psychometrische voorwaarden van de probleemanalyse in de tweede stap ‘ordening en benoeming: classificatie’? (De Bruyn)

A
  1. Intern consistent - de gedragingen in één categorie moeten vaker met elkaar samengaan dan op toevalsbasis te verwachten is
  2. Goed te onderscheiden categorieën - gedragingen in categorie moeten sterker met elkaar samenhangen dan met andere gedragingen in andere categorieën
  3. Objectiviteit - verschillende diagnostici moeten de probleemgedragingen in dezelfde categorie kunnen indelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn psychometrische voorwaarden van de probleemanalyse in de derde stap ‘taxatie van de ernst’? (De Bruyn)

A
  1. Objectiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke drie psychometrische eisen zijn dus van belang bij probleemanalyse? (De Bruyn)

A
  1. Objectiviteit
  2. Interne consistentie
  3. Goed te onderscheiden categorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn professionele voorwaarden van de probleemanalyse in de eerste stap ‘beschrijving en inventarisatie’? (De Bruyn)

A

Diagnosticus is/moet/kan:
1. Goede observator (objectiviteit)
2. Kunnen verantwoorden tegenover cliënt/collega’s (objectiviteit)
3. Moet cliënt als medeobservator benaderen (versterkt relatie en bevordert terugkoppeling van info)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn professionele voorwaarden van de probleemanalyse in de tweede stap ‘ordening en benoeming: classificatie’? (De Bruyn)

A

Diagnosticus is/moet/kunnen:
1. Op de hoogte van gangbare classificatiesystemen voor probleemgedrag - moet systeem met meest optimale bereik kiezen
2. Uitkomsten van gekozen systeem moet te vergelijken zijn met mogelijke uitkomsten op andere systemen en met klinische kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn professionele voorwaarden van de probleemanalyse in de derde stap ‘taxatie van de ernst’? (De Bruyn)

A

Diagnosticus is/moet/kunnen:
1. Op de hoogte van afwijkende en normale verloop van motorische, cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling en daarbij horende opvoedingstaken en ontwikkelingstaken
2. Kennis over risico- en beschermende factoren die ontwikkeling in gang kunnen zetten/versnellen of afremmen/voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Op welke manier kun je van de drie stappen (beschrijving en inventarisatie; ordening en benoeming; taxatie van ernst) in 6 stappen specificeren? Wat zijn deze stappen? (De Bruyn)

A
  1. Opstellen van een voorlopige casusinventarisatie;
  2. Controleren van de casusinventarisatie;
  3. Algemene probleeminventarisatie;
  4. Toewijzing van stoornissen;
  5. Taxatie van de ernst van het probleem;
  6. Weging van positieve en negatieve gedragingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat houdt de eerste stap ‘opstellen van voorlopige casusinventarisatie’ in bij de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

Inventarisatie maken van probleemgedragingen en van de situatie waarin deze gedragingen zich voordoen. Probleemgedrag is gevoelens, gedachten en handelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat houdt de tweede stap ‘controleren van de casusinventarisatie’ in bij de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

Het voorlopige overzicht van de klachten (vanuit leefwereld van cliënt) wordt gecontroleerd. Vragen die gesteld worden:
* Zijn de probleemgedragingen, de situaties waarin deze voorkomen en de ontstaansgeschiedenis inhoudelijk zo concreet beschreven dat het ook voor anderen duidelijk is waar het over gaat?
* Is er voldoende informatie over de intensiteit en frequentie van het probleemgedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat houdt de derde stap ‘algemene probleeminventarisatie’ in bij de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

Gegevens uit klachtenanalyse worden volledig gemaakt, zodat de stoornis betrouwbaar toegewezen kan worden. Dit doe je adhv classificatiesystemen en disfunctionele gedragsclusters uit wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waarom is het belangrijk om onderscheid te maken tussen classificatie en inventarisatie? (De Bruyn)

A

Inventarisatie is het maken van het overzicht en classificatie is het uiteindelijk toekennen van de stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Tussen welke twee probleemgedragingen maken we onderscheid? (De Bruyn)

A
  1. Gedragsproblemen - sociaal-emotionele problemen
  2. Leerproblemen - lees-, spellings- en rekenproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke twee systemen heb je voor de inventarisatie voor sociaal-emotionele problemen? (De Bruyn)

A
  1. CBCL
  2. DSM-IV-TR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is de CBCL? (De Bruyn)

A

Dit is een classificatiesystseem. Globaal systeem en afhankelijk van de leeftijd worden er vijf tot zeven stoornissen onderscheiden. Eenvoudig af te nemen, betrouwbaar te scoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de DSM-IV-TR en wat is een nadeel? (De Bruyn)

A

Classificatiesysteem ontwikkeld door APA. Maakt onderscheid tussen 52 stoornissen. Kunnen alleen al tijdens kindertijd worden benoemd. Nadeel: tijdrovend gestructureerd interview, ook beschrijving leerstoornissen zeer beperkt.

61
Q

Wat is de MAD? (De Bruyn)

A

Dit is het computerprogramma ontwikkeld door Krol. Is ter ondersteuning van classificatie van gedragsproblemen bij kinderen/jeugdigen van 4 - 18 jaar. Maakt gebruik van CBCL en DSM. Wordt automatisch naar elkaar overgezet. Stimuleert diagnosticus na te denken over zorgvuldig toekennen van juiste classificatie.

62
Q

Wat houdt de vierde stap ‘toewijzing van stoornissen’ in bij de probleemanalyse? Beschrijf voor de CBCL (De Bruyn)

A

Empirisch-psychometrische basis. Stoornissen bestaan uit gedragingen die vaker met elkaar dan met andere gedragingen voorkomen. Frequenties worden tot somscore opgeteld. Vergelijking met scores -> interpreteren.

63
Q

Wanneer krijgt een kind een stoornis toegewezen bij de CBCL? (De Bruyn)

A

Pas bij extreme score wordt stoornis toegewezen. Kind moet T-score van 70+ (2% van normgroep). Grensvallen 60 - 70.

64
Q

Wat houdt de vierde stap ‘toewijzing van stoornissen’ in bij de probleemanalyse? Beschrijf voor de DSM (De Bruyn)

A

Basis is de consensus tussen zeer grote groepen klinische experts die hun praktijkervaringen hebben gebundeld.

65
Q

Wanneer wordt er een stoornis toegewezen volgens de DSM? (De Bruyn)

A

Stoornis toewijzen voldoen aan twee positieve criteria en één negatief criterium. 1e pos. crit.: geeft meestal aan hoeveel/welke probleemgedragingen moeten voorkomen. 2e pos. crit.: voor welke leeftijd de probleemgedragingen begonnen moeten zijn. Neg. crit.: bestaande probleemgedragingen geen onderdeel uit maken van andere stoornis die meer omvattend is.

66
Q

Tussen welke twee soorten rubrieken zal de diagnosticus onderscheid maken in de stap van het toekennen van stoornissen? (De Bruyn)

A

1: Stoorniscompatibele probleemgedragingen - hiervoor gelden dezelfde verklaringen
2: Niet-stoorniscompatibele probleemgedragingen - hier moet diagnosticus gedragsspecifieke verklaringen voor opstellen

67
Q

Op welke twee niveaus kan er gekeken worden naar de taxatie van de ernst in de probleemanalsye? (De Bruyn)

A
  1. Gedragingen afzonderlijk
  2. Stoornis in haar geheel
68
Q

Wat kan gebruikt worden voor het aangeven van de ernst van probleemgedrag? (De Bruyn)

A

Genormeerde tests en vragenlijsten.

69
Q

Wordt er in de CBCL uitspraak gedaan over de taxatie van ernst? (De Bruyn)

A

Impliciet. Mate van ernst correspondeert met hoogte van de score. Hoe meer probleemgedragingen uit bepaalde categorie, hoe ernstiger desbetreffende gedragsproblemen. Hoe meer categorieën van toepassing, hoe ernstiger de problematiek in zijn geheel.

70
Q

Wordt er in de DSM uitspraak gedaan over de taxatie van de ernst? (De Bruyn)

A

Niet perse. Bestaat namelijk uit optellen van aantal probleemgedragingen/symptomen.
- Mild: als iemand net aan minimale aantal symptomen van stoornis voldoet
- Ernstig: veel symptomen en leiden deze tot verregaande beperking in functioneren

71
Q

Hoe wordt het globaal psychisch functioneren van een persoon beoordeeld in de DSM? (De Bruyn)

A

Dmv GAF scale (Global Assessment of Functioning Scale).
- Code 0 = onvoldoende info
Als code GAF laag is, wordt er gesproken van ernstig disfunctioneren. Code tussen 71-80 is problematiek van voorbijgaande aard.

72
Q

Rutter heeft voor het vaststellen van de mate van ernst van probleemgedrag een algemene lijst van criteria opgesteld. Wat zijn een paar van deze criteria? (De Bruyn)

A
  • Is het symptoom of probleemgedrag bij de leeftijd passend?
  • Treedt het frequent op?
  • Is het situatiegebonden?
  • Is het op zichzelf staand of niet?
  • Hoe is de socioculturele achtergrond?
73
Q

Op welke twee manieren kan positief gedrag ook informatie bevatten? (De Bruyn)

A
  1. Positief beoordeeld gedrag binnen probleemgebied - bv cliënt soms geen enkele moeite heeft met concentreren
  2. Positief beoordeeld gedrag uit andere gebieden - bv cliënt is creatief
74
Q

Waarom heeft onderzoek naar beschermende factoren nog niet geleid tot een standaardlijst die toepasbaar is in de diagnostiek? (De Bruyn)

A
  1. Nog niet duidelijk hoe de ernst gewogen moet worden in verhouding tot de aanwezige risico en beschermende factoren
  2. Vaak blijkt niet één factor, maar een samenstelsel van factoren een effectieve bescherming te vormen, waarbij het effect daarvan dan nog per kind verschilt
75
Q

Wat zijn drie categorieën beschermende factoren? (De Bruyn)

A
  1. Aangeboren positieve eigenschappen van het kind - bv intellectuele capaciteiten en veerkracht
  2. Warm en ondersteunend gezinsklimaat
  3. Ondersteunend sociaal netwerk
76
Q

Wat zijn aandachtspunten bij beschrijving en inventarisatie van probleemgedrag? (De Bruyn)

A
  • Introduceer de inventarisatie middels een classificatiesysteem. Leg de cliënt uit wat je als diagnosticus gaat doen. Vertel dat je het probleem gaat vergelijken met wat in het classificatiesysteem wordt beschreven.
  • Gebruik technieken die bij het classificatiesysteem horen om zo het probleemgedrag in kaart te brengen. Bij het CBCL-classificatiesysteem horen bijvoorbeeld verschillende toetslijsten voor ouders, leerkracht en kind/jongere.
77
Q

Wat zijn aandachtspunten in de ordening en benoeming van probleemgedrag? (De Bruyn)

A
  • Benoem het probleemgedrag in termen van het gebruikte classificatiesysteem. Een stoornis kan pas worden toegekend als aan de criteria van de stoornis worden voldaan.
  • Ben er als diagnosticus van bewust dat er verschillen tussen informanten zijn. Kind en jongere, ouders en leerkrachten kunnen verschillen in de waarneming van het probleemgedrag.
  • Gebruik de meest recente versie van bestaande classificatiesystemen.
  • Wees ervan bewust dat het ordenen nog geen verklaring is; het gaat om het compact beschrijven van een lijst probleemgedragingen door ze te groeperen rond bepaalde categorieën. Benoem zo’n groepering ook nog niet verklarend (dus niet: intelligentietekort, maar: cognitief probleem).
  • Kijk of de indeling van probleemgedrag volledig is.
78
Q

Wat zijn aandachtspunten in de taxatie van de ernst van probleemgedrag? (De Bruyn)

A
  • Gebruik bij de Achenbach probleemlijsten altijd de totaalscore.
  • Overleg regelmatig met collega’s.
  • Schenk aandacht aan positieve kenmerken.
  • Combineer informatie uit verschillende bronnen bij een oordeel over de ernst van het probleemgedrag (gebruik meerdere toetsen e.d.).
79
Q

Wanneer zijn criteriumgeoriënteerde instrumenten meer geschikt? (Tak)

A

Bij een hulpvraag met betrekking tot leervorderingen (vanuit de school bv). Zij verschaffen aanwijzingen om de leerstof af te stemmen op het beheersingsniveau van de leerling.

80
Q

Waarom gaan leerproblemen en gedragsproblemen vaak samen? (Tak)

A

Omdat beperkte leervorderingen vaak kunnen leiden tot frustraties en zijn voor een kind vaak de aanleiding om bepaalde leertaken te vermijden en andere dingen te gaan doen.

81
Q

Definitie leertaak en leerdoel (Tak)

A

Leertaak is het totaal aantal noodzakelijke activiteiten om iets te leren. Leerdoel is de vaardigheid die geleerd moet worden.

82
Q

Wat is de taakanalytische benadering? (Tak)

A

Analyseren van leertaken. Zo kun je de onderwijsleersituatie plannen om uiteindelijk het leerdoel te behalen.

83
Q

Wat is het hiërarchisch model? (Tak)

A

Onderdeel van taakanalytische benadering. Door middel van deelvaardigheden zet je kleine voorwaardelijke stappen die je nodig hebt om de volgende deeltaak en uiteindelijk het eindleerdoel te kunnen beheersen.

84
Q

Wanneer is er sprake van een leereffect? (Tak)

A

Wanneer kinderen het eindleerdoel hebben bereikt.

85
Q

Uit welke twee stappen bestaat een taakanalyse? (Tak)

A
  1. Opstellen leerhiërarchie - alle deelvaardigheden die relevant zijn voor het leerdoel worden beschreven en in een bepaalde volgorde geplaatst
  2. Empirisch onderzoek naar de leerhiërarchie - in hoeverre is de beheersing van de ene vaardigheid voorwaarde voor het leren van een andere?
86
Q

Waarom wordt er gesproken over de ‘onderwijsleersituatie’? (Tak)

A

Omdat er voortdurende interactie is met de omgeving (leerkracht, andere leerlingen, methoden/leermiddelen).

87
Q

Bij het plannen van de leersituatie moet de leerkracht aandacht besteden aan 6 punten. Welke zijn dit? Dit is een driehoek (Tak)

A

1: Beginsituatie - aansluiten wat leerling al kent/beheerst, behoeften vaststellen
2: Leerdoel - aanpassen aan mogelijkheden van leerling en concreet mogelijk om te kunnen evalueren
3: Leerinhoud - datgene waarmee de leerling concreet aan de slag gaat
4: Methodiek - manier waarop met leerinhoud wordt gewerkt, bv volgorde van leerinhouden en type oefeningen
5: Organisatie - leerkracht moet aandacht geven aan de manier waarop verschillende leeractiviteiten op elkaar moeten worden afgestemd
6: Evaluatie - is het leerdoel bereikt?

88
Q

Wat houdt klassenmanagement in? (Tak)

A

Bij klassenmanagement gaat het om vaardigheden en activiteiten om voorwaarden te creëren voor effectieve instructie en leeractiviteiten. Organiseren en plannen van belang.

89
Q

Welk model zou het beste aansluiten voor kinderen met leerproblemen? (Tak)

A

Directe instructiemodel.

90
Q

Wat houdt het directe instructiemodel in? (Tak)

A
  • Basiskennis en –vaardigheden worden op krachtige wijze ontwikkeld.
  • Aansluiten op het individuele tempo van de leerling.
  • Het stellen van duidelijke doelen.
  • Het hanteren van een heldere leerstofopbouw.
  • Het geven van directe feedback.
  • De leraar bespreekt aan het begin van iedere instructie het leerdoel.
91
Q

Definitie Genormeerde toetsen (Tak)

A

Prestatie van leerling A wordt vergeleken met de in empirisch onderzoek vastgestelde prestaties van zijn leeftijdsgenoten.

92
Q

Definitie Criteriumtoets (Tak)

A

Prestatie van leerling A wordt uitgedrukt in de overeenkomstige prestatie van een hypothetisch gemiddelde leerling die bepaald aantal maanden onderwijs heeft gehad.

93
Q

Definitie Didactische leeftijd (Tak)

A

Is een maat om de schoolse leerervaring van verschillende vaardigheden van het kind mee vast te stellen. Om dit te kunnen bepalen moeten we weten wanneer begonnen is met systematisch aanbieden van de vaardigheden.

94
Q

Hoe reken je een didactische leeftijd uit? (Tak)

A

Groep 3 = 0 maanden. Een schooljaar = 10 maanden (juni/juli en augustus/september is beide één maand). Voor kleuterperiode in groep 1 en 2 tel je vanaf 0 terug. Een DL van 5 betekent bv dat een kind in januari van groep 3 zit en een DL van 11 dat het kind in sept. van groep 4 zit.

95
Q

Definitie Didactisch-leeftijdequivalent (Tak)

A

Op welke didactische leeftijd de hypothetisch gemiddelde leerling een bepaald beheersingsniveau (criterium) bereikt.

96
Q

Waarvoor is het Didactisch-leeftijdequivalent van belang? (Tak)

A

Vergelijking maken
1. Tussen leerlingen onderling - leerlingen die achter dreigen te lopen, kunnen worden gesignaleerd
2. Tussen verschillende schoolse vaardigheden bij eén leerling - leerproblemen signaleren

97
Q

Definitie Profielkaart (Tak)

A

Hier kan worden gezien welke (deel)vaardigheid of groep (deel)vaardigheden door een bepaalde leerling worden beheerst.

98
Q

Definitie Leerrendementsquotiënt en hoe reken je dit uit (Tak)

A

Geeft de verhouding weer tussen leerervaring en leerresultaat. Wordt berekend door DLE/DL. 1= goed op niveau, hogere score wijst op voorsprong, lagere score op achterstand.

99
Q

Wat zijn kanttekeningen bij het didactische leeftijdequivalent? (Tak)

A
  1. DLE’s worden vaak gebseerd op geëxtrapoleerde scores, waarbij vanuit wordt gegaan dat leervorderingen lineair verlopen. Dit hoeft niet zo te zijn.
  2. Bij berekenen van DLE wordt geen rekening gehouden met verschillen in betrouwbaarheid van ruwe scores. Meetfouten.
100
Q

Wat zijn goede argumenten om didactische leeftijdsequivalent te blijven gebruiken? (Tak)

A
  1. DLE verwijst meer dan een genormeerde score naar een inhoudelijk criterium. Geeft info over leerinhouden die wel/niet worden beheerst.
  2. DLE biedt mogelijkheid om een LRQ te berekenen en een leerprofiel vast te stellen. Effectiviteit van aanpak kan worden geëvalueerd.
101
Q

Definitie didactische leeftijdsequivalent voldoende standaard (Tak)

A

Dit geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld 75% van de leerlingen een bepaald niveau beheerst.

102
Q

Definitie didactische leeftijdsequivalent minimum standaard (Tak)

A

Dit geeft aan na hoeveel maanden onderwijs gemiddeld 90% van de leerlingen een bepaald niveau beheerst.

103
Q

Wat is het doel van periodiek screeningonderzoek? (Tak)

A

Wordt vastgesteld welk leerniveau is bereikt om op die wijze eventuele achterstanden te kunnen signaleren.

104
Q

Wat is het meest gebruikte leerlingvolgsysteem? (Tak)

A

Leerlingonderwijsvolgsysteem van cito. Ruwe scores worden omgezet in percentielscores.

105
Q

Wat zijn de drie stappen in onderzoek naar leervorderingen? (Tak)

A
  1. Individueel screeningsonderzoek - bepalen niveau van leervorderingen (vaststellen DL, bepalen DLE en bepalen LRQ)
  2. Vaststellen van leerprofiel - gericht onderzoek naar leervorderingen (verzamelen info onderwijsleersituatie, nadere kwalitatieve analyse screeningsonderzoek en onderzoek naar deelvaardigheden en leerprocessen)
  3. Verder onderzoek - intellectueel functioneren, functietekorten, sociaalemotionele problematiek
106
Q

Wanneer is er sprake van een leerachterstand? (Tak)

A

Wanneer het DLE lager is dan DL. Het LRQ is dan lager dan 1.

107
Q

Wanneer spreekt men van een leesprobleem? (Tak)

A

Als de leesvaardigheid achterblijft bij de verwachting ogv intelligentie= Discrepantiecriterium.

108
Q

Aan welke vier criteria moet je voldoen om van dyscalculie te spreken? (Tak)

A
  1. Er moet sprake zijn van een ernstige rekenachterstand.
  2. Deze achterstand moet duidelijk ernstiger zijn dan eventuele achterstanden bij andere schoolse vaardigheden, zoals lezen en spellen.
  3. De achterstand moet ernstiger zijn dan op grond van de intelligentie mag worden verwacht.
  4. Criterium van hardnekkigheid: de rekenproblemen blijven bestaan ondanks remediëring.
109
Q

Uit welke drie componenten bestaat taal? (Tak)

A

1: Taalvorm - fonologie, morfologie, syntaxis
2: Taalinhoud - semantiek: betekenis van woorden, woordenschat, betekenis woordgroepen en zinnen
3: Taalgebruik - pragmatiek: regels voor taalgebruik in sociale situatie (intentie)

110
Q

Definitie Receptief en Productief aspect van taal (Tak)

A

Receptief is luisteren en lezen. Productief is spreken en schrijven.

111
Q

Vul in (Tak). Hoe snel en de manier waarop de taalontwikkeling van een kind verloopt is afhankelijk van …(1) en …(2) factoren. En beschrijf wat deze betekenen.

A

1: kindinterne - genetische taalaanleg, genetische afwijkingen
2: kindexterne - gezinssituatie, kwalititeit en kwantiteit van aanbod van taal.

112
Q

Wat zijn problemen bij de vaststelling van wat een normale taalontwikkeling is? (Tak)

A
  • Grote individuele verschillen
  • Weinig longitudinale onderzoeken naar taalontwikkeling Nederlandse kinderen
  • Weinig bekend over het verloop van latere taalontwikkeling (vaak tot 4-5jaar)
113
Q

Wat zijn de vier fasen voor taalontwikkeling en welke leeftijd hoort hierbij (Schaerleaens; Tak)

A

1: Prelinguale/voortalige periode (0 - 1 jaar)
2: Vroeglinguale/vroegtalige periode (1;0 - 2;6 jaar)
3: Differentiatiefase (2;6 - 5 jaar)
4: Voltooiingsfase (5 - 10 jaar)

114
Q

Wat houdt de prelinguale/voortalige periode in? (Tak)

A

Waarnemen geluiden in baarmoeder (voorwaarde om tot taalbegrip te komen). Geluiden produceren vanaf geboorte. Veel ouder-kind communicatie in lichaamstaal en gezichtsexpressie. Tussen 6-12 mnd bewuster van communicatieve doelen.

115
Q

De receptieve en productieve ontwikkeling van de klankvorm kent tijdens het eerste levensjaar vier fasen. Welke zijn dit? (Tak)

A
  • 0-6 weken: eerste geluidswaarnemingen en huilen.
  • 6 weken-4 maanden: vroege luisterontwikkeling en vocaliseren.
  • 4-7 maanden: verdere luisterontwikkeling en vocaal spel.
  • 7-12 maanden: beginnend taalbegrip en brabbelen.
116
Q

Hoe wordt de periode van 3-6 mnd genoemd? (Tak)

A

Proto-converstaties. Dit is communicatieve afstemming, nemen van beurten, richten en vasthouden aandacht op andersmans taal/handelingen.

117
Q

Wat houdt de vroeglinguale/vroegtalige periode in? (Tak)

A

Eerste stap van brabbelen naar meer betekenisvol taalgebruik. Gebruiken telegramstijl (auto toe).

118
Q

Wat houdt de differentiatiefase in? (Tak)

A

Kent alle klankcontrasten. Grote toename woordenschat (benoemingsexplosie). Expressie woordenschat neemt toe. Zinnen worden langer en vollediger. Gebruik functiewoorden, werkwoorden en zelfstandignaamwoorden. Gaat nog wel vaak fout.

119
Q

Definitie overgeneralisatie (Tak)

A

Een bepaalde morfologische regel wordt toegepast, waar deze niet zou moeten worden toegepast.

120
Q

Definitie Overextentie (Tak)

A

Woorden met een veel ruimere betekenis gebruiken (bv ‘hond’ voor alle viervoeters)

121
Q

Wat houdt de voltooiingsfase in? (Tak)

A

Samengestelde zinnen maken en sterke onregelmatige werkwoorden vervoegen. Taalgebruik aanpassen aan context en leren de context begrijpen.

122
Q

Definitie Taalontwikkelingsstoornis (Tak)

A

Stoornis in of een afwijkende ontwikkeling van de productie of het begrip van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem.

123
Q

Wat houdt de categoriale benadering van taalontwikkelingsstoornissen in? (Tak)

A

Deelt kinderen met taalontwikkelingsstoornis in adhv een medisch model. Kenmerkend is dat taalgestoorde kinderen worden gegroepeerd obv een cluster syndromen, waarbij het meestal gaat om niet-talig gedrag.

124
Q

Welke soorten niet-talig gedrag/stoornissen kun je onderscheiden bij de categoriale benadering van taalontwikkelingsstoornissen? (Tak)

A
  • Doofheid en slechthorendheid
  • Verstandelijke beperking
  • Blinde kinderen
  • Schisis en craniofaciale afwijkingen
  • Premature kinderen of laag geboortegewicht
  • Psychiatrische stoornissen
  • Specifieke taalstoornis
  • Spraakstoornis
125
Q

Waar hebben dove/slechthorende kinderen moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Moeite met betekenis van figuurlijk of abstract taalgebruik. Moeite met leren van taalregels.

126
Q

Waar hebben kinderen met een VB moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Vertraagde taalontwikkeling. Echter, grote verschillen! Ieder syndroom kent eigen kenmerken. Veel variatie tussen taalprofielen van kinderen met eenzelfde syndroom.

127
Q

Waar hebben blinde kinderen moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Risicogroep voor taalontwikkelingsstoornissen. Zicht speelt echter een minder grote rol bij taalontwikkeling van het gehoor.

128
Q

Waar hebben kinderen met schisis en craniofaciale afwijkingen moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Schisis verhoogd risico op gehoorproblemen, wat de voornaamste oorzaak is voor taalproblemen bij deze groep. Craniofaciale hebben vaak taal- en leerproblemen (afhankelijk van genetische achtergrond).

129
Q

Waar hebben premature kinderen of kinderen met laag geboortegewicht moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Verhoogd risico op spraaktaalproblemen, zowel receptief als expressief.

130
Q

Waar hebben kinderen met psychiatrische stoornissen moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Taalgestoorde kinderen hebben verhoogde kans op psychiatrische stoornissen en andersom. Autisme en selectief mutisme.

131
Q

Waar hebben kinderen met een specifieke taalstoornis moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Overal normaal ontwikkelen, behalve taal. Bijna altijd milde neurologische problemen aanwezig. Onderscheid tussen receptieve en productieve taalontwikkelingsstoornis.

132
Q

Waar hebben kinderen met een spraakstoornis moeite mee op gebied van taal? (Tak)

A

Op gebied van stemproductie, spraakorganen (articulatie), spreekritme en -snelheid (stotteren). Aantasting is bij taalontwikkelingsstoornis breder en komen er naast fonologische problemen ook stoornissen voor met andere taalcomponenten.

133
Q

Wat houdt de descriptief-linguïstische benadering van taalontwikkelingsstoornissen in? (Tak)

A

Legt nadruk op de beschrijving (symptomen) van het taalgedrag. Verschillende typen taalontwikkelingsstoornissen: vertraagde ontwikkeling, stoornis van de inhoud, stoornis van de vorm en stoornis van het gebruik.

134
Q

Wat houdt (zeer) vertraagde ontwikkeling in bij de descriptief-linguïstische benadering? (Tak)

A

De componenten vorm, inhoud en gebruik ontwikkelen normaal maar in langzamer tempo. Voorbijgaand. DSM: ‘late language emergence’. Zeer ernstig DSM: ‘language impairment’.

135
Q

Wat houdt stoornis van de inhoud in bij de descriptief-linguïstische benadering? (Tak)

A

Taalvorm wordt voldoende beheerst en adequaat gebruikt in sociale interacties, maar de uitingen hebben weinig/geen betekenis. Veel praten, maar weinig inhoudelijks zeggen.

136
Q

Wat houdtstoornis van de vorm in bij de descriptief-linguïstische benadering? (Tak)

A

Kennis van de wereld en communicatie hierover is normaal ontwikkeld, maar fonologische en morfosyntactische regels worden onvoldoende beheerst om gedachten adequaat onder woorden te brengen.

137
Q

Wat houdt stoornis van het gebruik in bij de descriptief-linguïstische benadering? (Tak)

A

Inhoud en vorm zijn intact, maar regels voor het communicatief gebruik van de taal worden niet beheerst. Kan voorkomen dat jonge kinderen de taal nooit in interactie met anderen gebruiken, soms praten ze wel in zichzelf.

138
Q

Wat is een voor- en nadeel van de descriptief-linguïstische benadering? (Tak)

A

Voordeel: alle aandacht is gericht op taalgedrag zelf.
Nadeel: Relevante etilogische en niet-talige factoren worden verwaarloosd.

139
Q

Hoe noem je een geïntegreerde benadering van categoriale en descriptief-linguïstische benadering? (Tak)

A

Procesbenadering.

140
Q

Hoe ga je om met meertalige kinderen met taalstoornissen? (Tak)

A

Je kijkt of het ligt aan het leren van de Nederlandse taal of dat het ook in de moedertaal voorkomt. Is het allen Nederlandse taal? -> kijken of het komt door culturele aanpassing.

141
Q

Wat zijn belangrijke prognostische factoren voor herstel bij kinderen met taalontwikkelingsstoornissen? (Tak)

A
  • Startleeftijd van behandeling taalprobleem
  • Vorm, inhoud en frequentie van taaltherapie
  • Type en ernst van taalontwikkelingsstoornis
  • Gedrag van taalgesoorde kind
  • Bijkomende neurologische problemen
  • SES van gezin: lage SES heeft negatieve invloed op herstel
142
Q

Welke norm-referenced instrumenten kun je gebruiken om de vaardigheid op verschillende vorm- en inhoudsaspecten van taal vast te stellen? (Tak)

A
  • Peabody Picture Vocabulary Test (PPVT)
  • Schlichting Test voor Taalproductief II (SSTP II)
  • Schlichting Test voor Taalbegrip
143
Q

Welke norm-referenced instrumenten kun je gebruiken voor onderzoek naar taalpragmatiek? (Tak)

A
  • Nijmeegse Pragmatiek Test (NPT)
  • Renfrew Taalschalen Nederlandse Aanpassing (RTNA)
144
Q

Wat heeft de gestructureerde testprocedure als voor- en nadeel bij taalontwikkelingsstoornissen? (Tak)

A

Voordeel: Dat nauwkeurig wordt bepaald over welke taalaspecten info wordt verzameld.
Nadeel: Antwoorden die op gestructureerde manier worden verzameld vaak zijn uitgelokt en dus onvoldoende voorspellende waarde hebben voor taalgebruik in vrije communicatie.

145
Q

Waar vindt natuurlijke observatie plaats? (Tak)

A

In een setting die voor het kind vergelijkbaar is met de communicatieve situaties waarin het dagelijks verkeert. Nadeel is dat ze veel tijd kosten.

146
Q

Wat is de semigestrureerde testprocedure en wat is een nadeel? (Tak)

A

Vergelijkbaar met ongestructureerde, vertrouwde setting waarin kind bepalen wat er gebeurt. Onderzoeker speelt actieve rol in manipuleren, waarmee hij bepaalde reacties bij kind uitlokt.

147
Q

Vul in (Tak). Aan de hand van de gegevens uit ongestructureerde of halfgestructuurde observaties wordt meestal een …(1) of …(2) beschrijving van het taalgedrag gemaakt.

A

1: communication-referenced beschrijving
2: criterion-referenced beschrijving

148
Q

Wat schetst een communication-referenced beschrijving? (Tak)

A

Geobserveerde communicatieve gedrag. Niet genormeerd of gestandaardiseerd en kan zowel talige als niet-talige aspecten bevatten. Kan geen bindende uitspraken opleveren over het taalgedrag van het kind.

149
Q

Waar kan een communication-referenced beschrijving tot leiden? (Tak)

A

Hypothesen die via de criterion-referenced beschrijvingen verder getoetst worden.