Open vragen JoHo Flashcards
Diagnostiek moet betrouwbaar en valide zijn. Leg uit wat dit betekent.
Betrouwbaarheid houdt in dat hypothesen en toetsingen daarvan moeten zo onafhankelijk mogelijk zijn van het moment van het onderzoek, de onderzoeker of andere toevallige factoren. Validiteit betekent dat hypothesen en toetsingen daarvan daadwerkelijk betrekking moeten hebben op datgene wat bedoeld werd te beschrijven of toetsen.
Wat is het uiteindelijke doel van handelings- en oplossingsgerichte hulpverlening? Licht dit toe.
Empowerment: het helpen van de hulpvrager bij het optimaal benutten van de eigen mogelijkheden, om zelfredzaamheid te realiseren.
Bij diagnostisch onderzoek moet de empirische cyclus worden doorlopen. Noem de vijf fasen en beschrijf deze.
De empirische cyclus omvat de volgende vijf fasen:
Observatie: het verzamelen en groeperen van gegevens.
Inductie: het formuleren van hypothesen op basis van de waarnemingen.
Deductie (het afleiden van toetsbare voorspellingen uit die hypothese) en operationalisering (het zoeken van adequate onderzoeksmiddelen om de voorspellingen toetsbaar te maken)
Toetsing: het nagaan of de voorspellingen uitkomen door nieuwe gegevens te verzamelen.
Evaluatie: het verbinden van de uitkomsten van het onderzoek aan de hypothesen: kunnen zij de toetsing doorstaan of worden ze verworpen?
Welke aanname ligt ten grondslag aan het biopsychosociale model?
Het biopsychosociale model stelt dat individueel gedrag op iedere leeftijd wordt bepaald door een veelheid van factoren op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied.
Is een classificatie een geschikt middel om een behandeling te indiceren? Licht je antwoord toe.
Nee, bij classificatie wordt enkel geconcludeerd dat een bepaald toestandsbeeld aanwezig is bij het individu. Voor het indiceren van een behandeling is diagnostiek noodzakelijk, omdat daarbij onderzoek wordt gedaan naar mogelijk aanwezige causaliteit.
Wat is het verschil tussen evidence-based practice en practice-based evidence?
Evidence-based practice is de combinatie van evidence-based assessment (verklaren van een probleem op basis van een wetenschappelijk bewezen theorie) en evidence-based behandeling (een aanpak die door wetenschappelijk onderzoek bewezen effectief is bevonden). Practice-based evidence is het ontstaan van praktijktheorieën door middel van systematische evaluatie van eigen behandelingen. Deze praktijktheorieën kunnen vervolgens wetenschappelijk onderzocht worden en mogelijk bewezen effectief worden.
Noem drie kenmerken van een goede probleemdefinitie.
Een goede probleemdefiniëring heeft de volgende kenmerken:
Concreet geformuleerd.
Acceptabel voor de hulpvrager.
Geïntegreerd: alle klachten en protectieve factoren krijgen een plaats in een holistisch geheel.
Theoretisch aanvaardbaar: de probleemdefinitie sluit aan bij empirische kennis en de uitkomsten van de onderzoeken in dit individuele geval.
Toetsbaar: de veronderstelde verbanden zijn controleerbaar en daarmee intersubjectief.
Functioneel: op grond van de probleemdefinitie kunnen voorspellingen worden gedaan over de te verwachten ontwikkeling van de situatie en moeten doelen bepaald kunnen worden.
Efficiënt: als er uit meerdere theoretische invalshoeken gekozen kan worden, kiest men de benadering die de hulpvrager op korte termijn zo goed mogelijk helpt.
Wat is een ernsttaxatie van een probleem? Noem de belangrijkste factor bij het maken van een ernsttaxatie.
De ernsttaxatie van een probleem is een inschatting van de mate waarin de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd. De belangrijkste factor hierbij is de adaptatie van het kind aan zijn omgeving.
Waarom is het bij kinderen tot zes jaar belangrijk om meerdere onderzoeksmomenten in te plannen?
Omdat de taal- en cognitieve ontwikkeling bij kinderen tot zes jaar kan fluctueren. Op basis van één testonderzoek bij een kind jonger dan 6 jaar kan geen valide voorspelling worden gemaakt over de cognitieve ontwikkeling op langere termijn. Daarom moet de focus liggen op het verloop van de ontwikkeling.
Een diagnostisch interview vraagt van de onderzoeker ‘maximale toenadering met behouden van distantie’. Dit zorgt onder andere voor een dilemma op gespreksniveau. Leg dit uit.
Het dilemma waarin de onderzoeker zich tijdens het diagnostisch interview bevindt, is erin gelegen dat hij geconfronteerd wordt met een vraag om hulp die betrokkenheid en medegevoel vereist en tegelijkertijd met een vraag om deskundige hulp die objectivering en rede vereist.
Noem twee redenen waarom het in de fase van het intakegesprek belangrijk is om over epidemiologische kennis te beschikken.
Drie redenen:
Epidemiologische kennis kan helpen bij het doorlopen van de gangbare patronen, voordat men op zoek gaat naar de meer zeldzame gevallen.
Epidemiologische kennis benadrukt het belang van rapportage door verschillende informanten om een totaalbeeld te krijgen van het functioneren van het kind.
Epidemiologisch onderzoek heeft geleid tot de ontwikkeling van gestandaardiseerde interviews, waardoor er meer inzicht is in de productiviteit van bepaalde vragen en normgegevens met betrekking tot de antwoorden.
Een interviewer moet bij elk onderwerp een keuze maken uit de geschiktste vraagvorm: directe, indirecte of projectieve vragen. Geef van elk van deze opties een voorbeeld.
Directe vraagstelling: “Wie is belangrijker voor je, je vader of je moeder?”
Indirecte vraagstelling: “Als je naar een onbewoond eiland moest, nam je dan je vader of je moeder mee?”
Projectieve vraagstelling: “Een vogelnestje met een vadervogel, moedervogel en een klein vogeltje valt uit de boom. De vadervogel vliegt daarna in de ene boom, de moedervogel in de andere boom. In welke boom vliegt het vogeltje denk je?”
Bij kinderen met een taalachterstand moet gebruik worden gemaakt van aangepaste interviews. Een mogelijke vorm is de ‘which one’ procedure. Leg uit waarom deze procedure goed werkt voor kinderen met taalproblemen
Bij de which one procedure wordt het kind gevraagd om een gezinstekening te maken, waarna er een groot aantal vragen wordt gesteld die betrekking hebben op de personen van de tekening. Deze vragen beginnen allemaal met “Wie…”. Het kind kan één van de getekende personen aanwijzen: er is geen verbale respons noodzakelijk, zodat het kind niet gehinderd kan worden door zijn expressieve taalstoornis.
Als ouders het probleemgedrag van hun kind zelf moeten observeren, omvat dit een element van een interventie. Licht dit toe.
De gecreëerde focus op specifiek gedrag en op de relatie tussen gedragingen van verschillende betrokkenen heeft invloed op de interpretatie van de situatie en het gedrag. Zo ontdekken ouders soms zelf door middel van observatie dat zij veranderingen aan kunnen brengen in de voorlopers (antecedenten) en gevolgen (consequenten) van probleemgedrag van hun kind.
Waarom is het belangrijk om ook te observeren in situaties waarin het probleemgedrag zich niet voordoet?
Het is nuttig om observaties te doen in een situatie waarin het probleemgedrag zich juist niet voordoet, omdat dit extra informatie geeft voor:
De analyse van het ontstaan en de instandhouding van het probleemgedrag.
De oplossingen die de omgeving al biedt.
Noem drie voordelen van het gebruiken van betrouwbare en valide vragenlijsten bij diagnostische besluitvorming.
Het gebruiken van betrouwbare en valide vragenlijsten bij diagnostische besluitvorming heeft de volgende voordelen:
Standaardisatie: iedereen krijgt dezelfde vragen voorgelegd en de verwerking en scoring van de antwoorden gebeurt op identieke wijze.
Volledigheid: alle relevante aspecten van de problematiek komen aan de orde.
Kwantificeerbaarheid: antwoorden worden omgezet in genormeerde scores, wat inzicht geeft in de ernst van de problematiek. Met behulp van grensscores kan soms een indicatie worden gegeven voor de aan- of afwezigheid van een stoornis.
Efficiëntie: in kort tijdsbestek wordt veel informatie ingewonnen.
Transparantie: de zichtbaarheid en controleerbaarheid van de diagnostische besluitvorming wordt vergroot.
Cliëntfeedback: het bespreken van de uitkomsten van vragenlijsten zet bij de informanten een proces van bewustwording in werking.
Onderzoekbaarheid: de kwantitatieve informatie maakt de problematiek van een cliënt beter onderzoekbaar. Diagnostische hypothesen kunnen gerichter worden geformuleerd en getoetst. Ook kan door herhaalde afname van een vragenlijst een beeld worden gevormd van de veranderingen in de problematiek en de effectiviteit van een behandeling.
Professionalisering en profilering: door het gebruik van vragenlijsten kan men meer methodisch en theoretisch onderbouwd te werk gaan (professionalisering). Tevens draagt dit bij aan een betere profilering (legitimering) van het handelen.
Noem twee redenen waarom verschillende informanten gedrag op een andere manier kunnen beoordelen.
Redenen waarom verschillende informanten gedrag verschillend kunnen beoordelen:
Probleemgedrag kan situatiespecifiek zijn;
Bepaald probleemgedrag, vindt vaak buiten het zicht van volwassenen plaats;
Bepaalde symptomen zijn niet observeerbaar, maar alleen te rapporteren door het kind zelf;
Informant kan onbewust of bewust emotionele en gedragsproblemen over- of onderrapporteren;
Verschillende referentiekaders voor het beoordelen van emotionele en gedragsproblemen;
Leeftijd van het kind beïnvloedt de mate waarin het kan reflecteren op het eigen gedrag en het eigen gedrag kan vergelijken met dat van anderen;
Psychopathologie en één of beide ouders en relatieproblematiek kunnen van invloed zijn op het probleemgedrag dat de ouder rapporteren;
De rapportage van het probleemgedrag kan beïnvloed worden door kenmerken van de proefleider.
Waarom bieden de validiteitscoëfficiënten onvoldoende houvast bij het maken van een beslissing in de klinische praktijk?
De coëfficiënten zijn gebaseerd op gemiddelden en standaarddeviaties, waardoor het moeilijk is dit te vertalen naar een advies in een individueel geval.
Wat is het verschil tussen expressietests en projectieve tests?
Expressietests zijn gestandaardiseerde opdrachten, waarbij het kind met behulp van tekenmateriaal of blokjes iets (af)maakt. Het product wordt gezien als expressie van diverse aspecten van het sociaal-emotioneel functioneren. Ook bij projectietests gaat het om vrije opdrachten: een verschil is dat met opzet enigszins ambigu materiaal wordt aangeboden, waarbij men ervan uitgaat dat de wijze waarop de proefpersoon de stimuli interpreteert informatie kan verschaffen over processen waar hij of zij zich nauwelijks van bewust is of wil zijn.