Week 1: HC Inleiding - De Bruyn H1 t/m 4 - Tak H1 t/m 3 - KC Klachtanalyse Flashcards

1
Q

Vul aan (HC). Screening, assessment en classificatie m.b.t. ontwikkeling, gedrag en functioneren worden geïntegreerd tot een beeld om…

A

1: De problemen te begrijpen = onderkennen en verklaren
2: Een advies te geven mbt verdere begeleiding of behandeling
3: Of om ontwikkeling te volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is vaak het onderwerp van onderzoek bij orthopedagogische diagnostiek? (HC)

A

Context (ouders en leerkracht) en wederzijdse beïnvloeding (relatie) tussen kind en context. Dit is een systeemperspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn drie doelen van de orthopedagogische diagnostiek? (HC)

A

1: Bijdrage tot verminderen van probleem of oplossen van een probleem
2: Niet alleen letten op risicofactoren maar ook protectieve factoren
3: Empowerment (mogelijkheden om om te gaan met problemen) van cliëntsysteem vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de belangrijkste DSM-5 classificatie categorieën voor kinderen? (HC)

A

1: Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen - verstandelijke beperking, autisme, ADHD, motorische stoornissen, leerstoornissen etc.
2: Disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsproblemen - CD en ODD, angststoornis, depressie, eetstoornissen, slaapwaak stoornis etc.
3: Andere problemen - relatie, opvoeding, mishandeling, problemen met onderwijs, werk, economische omstandigheden, huisvesting, acculturatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn voordelen van diagnoses en classificaties? (HC)

A

1: Betere communicatie met professionals en ouders
2: Systematisch onderzoek naar aard, voorkomen, oorzaak en gevolg
3: Duidelijke koppeling met prognoses
4: Duidelijke koppeling met behandelingsmogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn nadelen van diagnoses en classificaties? (HC)

A

1: Stigmatiserend, worden makkelijk gereduceerd tot hun label
2: Te simplificerend, gaat voorbij aan omstandigheden en relaties die van belang zijn bij de ontwikkeling van psychopathologie
3: Zet aan tot onjuist gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de 5 vragen bij de systematische aanpak en in welke stap in de Diagnostische cyclus komt deze voor? (HC)

A

1: Over wie gaat het? - Aanmelding
2: Wat is het probleem? - Klachtanalyse en probleemanalyse
3: Waardoor komt dat probleem of waardoor wordt het in stand gehouden? - Verklaringsanalyse
4: Wat is er aan te doen? - Indicatieanalyse
5: Wat is mijn advies? - Advisering en rapportage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke stappen bestaat de Empirische cyclus van De Groot? En wat is de essentie van deze cyclus? (HC)

A

1: Observatie/oriëntatie op een theorie
2: Hypothese/predictie vanuit de theorie
3: Hypothese toetsing
4: Conclusie geldigheid van de theorie
Essentie: toetsing van juistheid van beschrijvingen van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit welke stappen bestaat de Regulatieve cyclus van Van Strien? En wat is de essentie van deze cyclus? (HC)

A

1: Probleemherkenning
2: Probleem definiëring/diagnose
3: Kiezen van een behandeling
4: Plannen van de behandeling
5: Uitvoeren van de behandeling
6: Evaluatie
Essentie: evaluatie van het effect van geboden hulp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen ‘klacht’ en ‘probleem’? (HC)

A

Een klacht is een uitspraak in de taal van de cliënt, waaruit blijkt dat bepaalde ervaringen als zorgwekkend of negatief worden beleefd: “Hij zit nooit stil, heeft nooit rust in zijn lijf”. Een probleem wordt overwegend beschreven in de vaktaal van de professional: “De jongen is beweeglijk en onrustig, in een mate die niet past bij de omstandigheden en bij de leeftijd van het kind”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke drie soorten probleemordening heb je bij de probleemanalyse? (HC)

A

1: Ordenen in bv categorieën van CBCL of DSM-5
2: Thematische ordening
3: Chronologische ordening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar kijk je naar bij taxatie van de ernst in de probleemanalyse? (HC)

A

Past het gedrag bij de leeftijd? Hoe vaak treedt het probleemgedrag op? Is het situatiegebonden? Is het specifiek voor psychopathologie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt thematische ordening van de problemen in? (HC)

A

De problemen ordenen in:
1: Cognitief functioneren - leerproblemen, aandachtsmoeilijkheden, prestaties en gedrag op school
2: Sociaalemotioneel functioneren - gedragsproblemen, hechtingsproblemen, relaties binnen gezin, sociale vaardigheden, psychopathologie
3: Neuromotorisch functioneren - fijne en grove motoriek
4: Groei en gezondheid - Medische problemen, chronische ziekte, fysieke beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vul aan (HC). De verklaring in de verklaringsanalyse kan gebaseerd zijn op…

A

1: Biologische factoren (genetica, lichamelijke of familiaire aanleg)
2: Sociale en contextuele omstandigheden (opvoeding of interactie binnen gezin, op school of met vrienden, woonsituatie en vrije tijdsbesteding)
3: Cognitief-affectieve/psychologische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vul aan (HC). Verklarende hypothese bevat…

A

een conditie of combi van condities waarmee een probleem in gedrag met een zekere waarschijnlijkheid kan worden verklaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie Conditie (HC)

A

Een conditie is een wetenschappelijke literatuur genoemde veroorzakende of in stand houdende factor. Bv opvoedingsstress van ouders veroorzaakt externaliserende problemen bij hun kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definitie Integratief beeld (HC)

A

Resultaat van je diagnostische informatieverzameling. - Antwoorden op onderkennende en verklarende hypothesen
- Onverwachte resultaten
- Terugkoppeling naar de hulpvraag
- Beschermende factoren
- Evt. adhv een definitief denkschema (pijlenschema)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Definitie Klinisch oordeel en waarom wordt het ook wel ‘ongewapend oordeel’ genoemd? (De Bruyn)

A

Het nemen van beslissingen op basis van eigen ervaringen en intuïtie. Ongewapend oordeel is dat diagnosticus oordelen uitspreekt zonder expliciet beroep te doen op methodologische principes of systematische procedures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definitie Heuristische procedures (De Bruyn)

A

Dit zijn procedures die de kans op succes vergroten. Kennis en vaardigheden op gebied van diagnostische instrumenten en beslissingsprocedures moeten hierin zijn verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Definitie Prescriptief kader of model (De Bruyn)

A

Laat het ontwerpen van heuristische procedures toe die aan het diagnostisch proces in de praktijk sturing geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke vier soorten hulpmiddelen kent een diagnostiscus? (De Bruyn)

A

1: Inhoudelijke theorieën over het ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag
2: Kennis over normale en afwijkende ontwikkelingspatronen
3: Instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in kaart te brengen
4: Statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vul in (De Bruyn). De Groot benadrukte de …(1). Hij sprak van een psychodiagnostische cyclus waarin een diagnosticus de algemene denkschema’s van …(2), …(3) en …(4) toepast. De Groot ziet deze algemene denkschema’s als fasen in de empirische cyclus, maar dan voorafgegaan door …(5) en afgesloten met …(6).

A

1: empirische toetsing van hypothesen
2: inductie
3: deductie
4: toetsing
5: observatie
6: evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Van Strien heeft een aantal punten die een diagnostiscus wetenschappelijker maakt (De Bruyn):

A

1: Explicieter werken met theorieën en de verschillende theorieniveaus duidelijker met elkaar in verband brengen
2: Bewust uitleggen waarom hij wel/niet voor bepaalde theorie kiest
3: Duidelijker de denkstappen vastleggen die hebben geleid tot advies
4: Onderzoek doen naar waarde van theorieën voor specifieke problemen en naar effect van de ingrepen
5: De resultaten van eigen werk uitwisselen met collega’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Definitie Heuristieken (De Bruyn)

A

Zoekstrategieën die tot oplossingen kúnnen leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Definitie Beschikbaarheidsheuristiek (De Bruyn)

A

Dit houdt in dat we de kans op het optreden van een verschijnsel hoger inschatten als we minder moeite hebben om voorbeelden van het verschijnsel voor de geest te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke twee beslissingstheorieën zijn er? (De Bruyn)

A

1: Descriptieve beslissingstheorie
2: Normatieve beslissingstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Definitie Descriptieve beslissingstheorie (De Bruyn)

A

Het onderzoek naar fouten en vertekeningen bij oordelen en beslissingen is beschrijvend van aard. Wordt nagegaan hoe het oordelen en beslissen feitelijk verloopt en niet hoe het zou moeten verlopen. Houdt zich bezig met verklaren van beslissingsgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Definitie Normatieve beslissingstheorie (De Bruyn)

A

Gaat verder dan alleen beschrijven en verklaren. Geeft ook aan hoe de beslisser formeel te werk moet gaan obv een aantal rationele grondregels (axioma’s).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Definitie Besliskunde (De Bruyn)

A

Verzameling van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in de verschillende stappen van het beslissingsproces het beste kan handelen met het oog op het te bereiken doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar houdt de normatieve diagnostiek zich mee bezig? Hoe wordt dit ook wel eens genoemd? (De Bruyn)

A

Met het formuleren, funderen en onderzoeken van diagnostische regels en procedures. Wordt ook wel begrip van Westmeyer genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn drie redenen waarom het boek van De Bruyn spreekt over ‘prescriptieve diagnostiek’ ipv ‘normatieve diagnostiek’?

A

1: Het begrip normatief van Westmeyer heeft een algoritmische betekenis ipv een heuristieke betekenis
2: Normatief wordt in besliskunde ook in algoritmische zin gebruikt; algoritmische modellen zijn alleen bruikbaar in goed gedefinieerde beslissingssituaties, die in klinische diagnostiek zelden voorkomen
3: In besliskunde gaan juist stemmen op om de term prescriptief te gebruiken voor beslissingsondersteuning in complexe, naturalistische situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar houden prescriptieve studies zich mee bezig? (De Bruyn)

A

Met de vraag hoe een diagnosticus het diagnostisch proces vorm kan geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

De aanmelding moet ontvankelijk zijn voor het starten van de diagnostische besluitvorming. Wat houdt dit in? (De Bruyn)

A

De formele posities van alle betrokkenen moet duidelijk zijn, er zijn geen juridische beletselen en er zijn voldoende aanwijzingen voor een goede samenwerking tussen diagnosticus en cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de rol van de verwijzer? (De Bruyn)

A

De verwijzer is een persoon die de cliënt vanuit een professionele relatie met die cliënt heeft gewezen op het belang van psychopedagogische hulpverlening. Bv leerkracht, huisarts, pastoor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de rol van de aanmelder? (De Bruyn)

A

De aanmelder is de persoon die daadwerkelijk contact heeft opgenomen met de hulpverlener, met het verzoek aandacht te besteden aan de problemen van de cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de rol van de opdrachtgever? (De Bruyn)

A

De opdrachtgever is de persoon die met een wettelijk-professionele bevoegdheid de opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van een diagnostisch onderzoek. Het diagnostisch onderzoek moet antwoord geven op de door de opdrachtgever geformuleerde hulpvraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Definitie Professionele relatie (De Bruyn)

A

Verwijst naar de formele positie die de betrokkenen ten opzichte van elkaar innemen.
B-NIP: de behandelings-, onderzoeks-, adviserings-, of begeleidingsrelatie tussen psycholoog en cliënt of cliëntsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Definitie Samenwerkingsrelatie (De Bruyn)

A

Verwijst naar de kwaliteit van het contact zoals dat tussen diagnosticus en betrokkenen plaatsvindt.
B-NVO: een relatie die beroepshalve is aangegaan met een cliënt gericht op onderzoek, behandeling, adviseren of begeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat wordt er onder aanmeldingstraject verstaan? (De Bruyn)

A

De gang van zaken die geleid heeft tot de feitelijke aanmelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat wordt er onder vervolgtraject verstaan? (De Bruyn)

A

De gang van zaken bij voortzetting van het contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke twee vervolgtrajecten zijn er? (De Bruyn)

A

1: Hulpverleningstraject - de opdrachtgever valt samen met de client of diens wettelijk vertegenwoordiger. De aanmelding is op initiatief of met vrije instemming van de cliënt tot stand gekomen.
2: Dienstverleningstraject - de opdrachtgever is iemand anders dan de cliënt zelf of diens wettelijk vertegenwoordiger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke twee soorten vrijheden kun je onderscheiden binnen het aanmeldings/vervolgtraject? (De Bruyn)

A

1: Procedurele vrijheid - vooraf worden geen stappen van diagnostische cyclus uitgesloten. Als vooraf al vaststaat welke stappen van de diagnostische cyclus doorlopen worden, dan is er procedureel geen beslisruimte meer voor de diagnosticus, en ook niet voor de cliënt.
2: Inhoudelijke vrijheid - de beslisvrijheid qua inhoud van wat wordt onderzocht. Als er gelijkwaardig overleg is tussen diagnosticus en cliënt over waarop het onderzoek zich zal richten, dan hebben zowel cliënt als diagnosticus beslisvrijheid. Als slechts één van de partijen bepaalt wat onderzocht moet worden dan is voor de andere partij geen beslisvrijheid meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Vul aan (De Bruyn). Trajecten waarbij een procedurele vrijheid en een inhoudelijke vrijheid is, en waarbij de diagnosticus en de cliënt keuzen kunnen maken vinden we alleen binnen een…

A

vrijwillige hulpverleningscontext.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn relationele voorwaarden binnen de aanmeldingsfase? (De Bruyn)

A

Diagnosticus moet in staat zijn tot een luisterende, empathische, ondersteunende en integere houding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn zakelijke voorwaarden binnen de aanmeldingsfase? (De Bruyn)

A

Diagnosticus moet in staat zijn om correcte info te verstrekken over wat de cliënt en/of de opdrachtgever wel en niet kunnen verwachten en wat de mogelijke alternatieven zijn als er geen vervolgtraject plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de vier stappen in de werkwijze van het aanmeldingstraject? (De Bruyn)

A

1: Bepalen van het verloop van het aanmeldingstraject (wie, wat en wanneer)
2: Vaststellen van de formele posities van de betrokkenen
3: Beslissen of het aanmeldingstraject voorgezet kan worden
4: Het vervolgtraject bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Op welke manier kun je het besluit maken om het aanmeldingstraject voort te zetten? (De Bruyn)

A

a. Na te gaan of de posities niet in strijd zijn met beroepsvoorschriften en wettelijke bepalingen;
b. Na te gaan of de betrokkenen bereid zijn om afspraken te maken over hun eigen inbreng;
c. Na te gaan of diagnostisch onderzoek nodig is;
d. Na te gaan of dit onderzoek is uit te voeren door de diagnosticus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat houdt onder- of overrapporteren in bij de aanmelding? (De Bruyn)

A

Overrapporteren = wanneer de cliënt bv sociale vaardigheidstraining wil voor zijn/haar kind, zal de cliënt sociale problemen iets aandikken.
Onderraporteren = wil de cliënt geen hulp, bv geen plaatsing in speciaal onderwijs, dan zal cliënt zo min mogelijk problemen vertellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

In hulpverleningscontext is de leeftijd van het aangemelde kind het criterium om de formele posities van de direct betrokkenen te bepalen. Hoe zit het met (De Bruyn):
- Kind jongeren dan 12
- Kind onder toezicht gesteld
- Kind tussen 12 en 16 jaar
- Kind tussen 16 en 18 jaar

A
  • Kind jonger dan 12: ouders/opvoeders zijn opdrachtgever. Gescheiden ouders = beide ouders
  • Kind OTS: gezinsvoogd is direct betrokkene
  • Kind tussen 12-16: ouders/opvoeders zijn opdrachtgevers, diagnosticus moet wel toestemming vragen aan het kind om mee te werken in de aanmelding
  • Kind tussen 16-18: kind is zowel cliënt als opdrachtgever, ook als de ouders het kind aanmelden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe bepaalt een diagnosticus dat verder onderzoek helemaal niet nodig is? (De Bruyn)

A

Adhv wat-vragen.
* Wat is de reden van aanmelding?
* Wat is aard van de problematiek?
* Wat wil de cliënt weten en waarom wie hij dat weten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat bevat een startcontract? (De Bruyn)

A

Bij vervolgtraject wordt dit opgesteld; staan de verwachtingen van de client en diagnoticus. Heeft niet perse een juridisch doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat houdt het 0-scenario in? (De Bruyn)

A

Na het verhelderend onderzoek komt de diagnosticus samen met de cliënt tot de conclusie dat verder onderzoek niet nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat houdt het 1-scenario in? (De Bruyn)

A

Na het verhelderend onderzoek vind nog één type onderzoek plaats. Bv verheldering-onderkenning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat houdt het 2-scenario in? (De Bruyn)

A

Na het verhelderend onderzoek volgen nog 2 typen onderzoek. Bv verheldering-onderkenning-indicatie.

55
Q

Wat houdt het 3-scenario in? (De Bruyn)

A

Na het verhelderend onderzoek volgen nog 3 typen onderzoek. Bv verheldering-onderkenning-verklaring-indicatie.

56
Q

Vul in (De Bruyn). Diagnoses zijn gekoppeld aan verschillende stappen in de diagnostische cyclus.
- Verhelderende diagnose, uitkomst van …(1)
- Onderkennende diagnose, uitkomst van …(2)
- Verklarende diagnose, uitkomst van …(3)
- Indicerende diagnose, uitkomst van …(4)

A

1: klachtenanalyse
2: probleemanalyse
3: verklaringsanalyse
4: indicatieanalyse

57
Q

Wat is de rol van klachtenanalyse? (De Bruyn)

A

Uitspraken die aangeven dat de situatie of gedrag van de client, of gevolgen daarvan, door de client negatief worden beoordeeld. Diagnosticus verzamelt de klachten van client en gaat na of de verwoording van client overeenkomt met wat de client werkelijk bedoelt.

58
Q

Wat is de uitkomst van de klachtenanalyse? (De Bruyn)

A

Ordening van de klachten. Er wordt gesproken van een verhelderende diagnose.

59
Q

Wat is de rol van probleemanalyes (De Bruyn)

A

Problemen zijn gedragingen of situaties van de client waarover diagnosticus op emprisiche of theoretische gronden kan aannemen dat er voor de client sprake is van een ongunstige toestand: de psychosociale aanpassingen en ontwikkeling van de client worden verstoord of bedreigd.

60
Q

Wat zijn 4 dingen die de diagnosticus doet in de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

1: Verband leggen tussen klachten en problemen
2: Dit verband controleren
3: De problemen benoemen en groeperen
4: De ernst van het probleem taxeren

61
Q

Wat is de uitkomst van de probleemanalyse? (De Bruyn)

A

Het benoemen van het probleem. Er wordt dan gesproken van een onderkennende diagnose.

62
Q

Wat is de rol van verklaringsanalyse? (De Bruyn)

A

Verklaringen zijn empirisch getoetste uitspraken over condities die afzonderlijk of in samenhang het probleem in stand houden of hebben laten ontstaan.

63
Q

Wat doet de diagnosticus in de verklaringsanalyse? (De Bruyn)

A

1: Hypothesen ontwerpen
2: Empirische toetsbare voorspellingen afleiden van de hypothese
3: De voorspellingen toetsen en formleren
4: Een integratief beeld opstellen

64
Q

Wat is de uitkomst van de verklaringsanalyse? (De Bruyn)

A

Een samenhangend beeld, waar één of meerdere condities een verklaring voor het probleem zijn. Dit is een verklarende diagnose.

65
Q

Wat is de rol van indicatieanalyse? (De Bruyn)

A

Indicaties zijn empirische of theoretische onderbouwde aanbevelingen voor één of meerdere interventies. Deze interventies hoeven nog niet gespecificeerd te zijn.

66
Q

Wat doet een diagnosticus bij indicatieanalyse? (De Bruyn)

A

1: Globaal interventie doel formuleren
2: Inventarisatie maken voor de aanmerking komende typen interventie
3: Het nut van de mogelijke alternatieven bepalen
4: Onderzoeken of de indicatiecriteria voor verschillende interventies van toepassing zijn
5: Kans van slagen van mogelijke interventies inschatten
6: Uiteindelijke aanbeveling formuleren

67
Q

Wat is de uitkomst van de indicatieanalyse? (De Bruyn)

A

Een lijst van indicaties in de zin van aanbevelingen voor mogelijke interventies. Dit is indicerende diagnose.

68
Q

Welke cyclussen worden doorlopen wanneer de indicatieanalyse stap is voltooid? (De Bruyn)

A

Therapiecyclus, interventiecyclus of behandelngcyclus.

69
Q

Welke stappen horen bij de therapiecyclus? (De Bruyn)

A

Planning, uitvoering en het beoordelen van het effect.

70
Q

Waarom spreekt Van Strien over regulatieve cyclus? (De Bruyn)

A

Omdat het vanaf het begin gericht is op het bewerkstelligen van een verandering in de ongewenste situatie.

71
Q

Definitie ‘Causale (actor-observator) attributie’ (De Bruyn)

A

Houdt in dat de persoon die handelt, de actor, zijn gedrag verklaart vanuit externe, situationele omstandigheden. De observator verklaart het handelen van de persoon vanuit interne, stabiele disposities.

72
Q

Definitie ‘Gedragsconfirmatie’ (De Bruyn)

A

Houdt in het door middel van eigen gedrag uitlokken van info die de eigen denkbeelden ondersteunt. Bv: diagnosticus geeft stille signalen als knikken en glimlachen wanneer de client iets vertelt wat een angststoornis zou kunnen ondersteunen.

73
Q

Definitie ‘Beschikbaarheid’ in de zin van een oordeel (De Bruyn)

A

Het oordeel over de mate waarin een verschijnsel voorkomt, wordt geleid door het gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken. Bv: de diagnosticus heeft zich georienteerd op gezinssysteemtheorieen en denkt daardoor sneller bij problematiek aan een oorzaak in gezinsomstandigheden.

74
Q

Definitie ‘Representativiteit’ in de zin van een oordeel (De Bruyn)

A

Houdt in dat het oordeel over de kans waarmee het verschijnsel optreedt, wordt geleid door de mate waarin het te beoordelen verschijnsel overeenkomt met wat voor dat verschijnsel als typerend wordt opgevat. Bv: de diagnosticus beveelt een behandeling aan, omdat de client beantwoord aan het beeld van clienten die baat hebben bij de behandeling.

75
Q

Definitie ‘Verankering’ in de zin van een oordeel (De Bruyn)

A

Houdt in dat oordelen over de frequentie of omvang sterk verankerd blijven in de aanvangswaarden die de beoordelaar hanteert (als een diagnosticus eerst met verstandelijke gehandicapten heeft gewerkt, zal hij eerder vinden dat het met kinderen uit een bepaalde praktijk wel ‘meevalt’ met cognitieve problemen.

76
Q

Definitie ‘Confirmatorische teststrategie’ (De Bruyn)

A

Houdt in dat er info wordt opgezocht die bij de eigen mening aansluit.

77
Q

Wat is het doel van het gehele hulpverleningsproces? (Tak)

A

Empowerment: het helpen van de hulpvrager bij het optimaal benutten van de eigen mogelijkheden.

78
Q

Wat is psychodiagnostiek en wat zijn doelen hiervan? (Tak)

A

Dit is het onderzoeken van het psychosociaal functioneren. Heeft als doel:
- Verkrijgen betrouwbare en valide beschrijving van psychosociale functioneren
- Zoeken naar en toetsen van mogelijke verklaringen voor ontstaan en instandhouding van de problemen

79
Q

Wat zijn doelen van psychodiagnostiek in het kader van hulpverlening? (Tak)

A
  • Bepalen welke interventies passend zijn
  • Bepalen wat het effect van hulpverlening is
  • Afstemmen van het onderzoek op de hulpvragers t.b.v. hun motivatie en gewenste veranderingen
80
Q

Wat zijn de vijf stappen van de empirische cyclus die diagnostisch onderzoek volgt? (Tak)

A

1: Observatie
2: Inductie - formuleren hypothesen obv waarnemingen
3: Deductie en operationalisering - afleiden van toetsbare voorspellingen uit hypothesen en zoeken van adequate onderzoeksmiddelen om voorspellingen toetsbaar te maken
4: Toetsing
5: Evaluatie

81
Q

Vul in (Tak). Aan het begin van het hulpverleningsproces is er sprake van …(1) diagnostiek. Er wordt een breed, verkennend onderzoek gedaan. Dit wordt ook wel een …(2) genoemd. De diagnosticus gebruikt hiervoor vaak een …(3) of …(4): een lijst met te onderzoeken aandachtspunten. Daarnaast is er sprake van onderkennende diagnostiek, waarbij met behulp van diverse onderzoeksmiddelen wordt nagegaan of bepaalde problemen aanwezig zijn.

A

1: beschrijvende
2: screeningsonderzoek
3: zoekschema
4: heuristiek

82
Q

Vul aan (Tak). Als uit het screeningsonderzoek blijkt dat nader onderzoek nodig is, wordt de stap gemaakt naar…

A

gericht onderzoek. Wordt ook wel assessment genoemd.

83
Q

Wat is het primaire doel van onderzoek in de fase van gericht onderzoek? (Tak)

A

Toetsen van hypothesen om vermoedens van problemen definitief te bevestigen of ontkrachten (onderkennende diagnostiek) of om hypothesen over causale verbanden te kunnen bevestigen/ontkrachten (verklarende diagnostiek).

84
Q

Voor de communicatie tussen hulpverlener en hulpvrager is het onderscheid tussen laagcontext- en hoogcontext-culturen van belang. Waarom? (Tak)

A

In een laagcontext-cultuur is de context van mededelingen niet belangrijk: de boodschap is expliciet, gestructureerd en de letterlijke betekenis is van belang. In een hoogcontext-cultuur zijn uitspraken daarentegen vaker figuurlijk bedoeld. De betekenis van mededelingen hangt sterk samen met de context ervan. Bij communicatie tussen twee mensen van uiteenlopende culturen is de kans op misverstanden dus groot.

85
Q

Wat houdt expliciteren in? (Tak)

A

Dat de hulpverlener in staat is om tegenover zowel collega’s als de hulpvrager uit legt wat hij doet en waarom. Dit is een belangrijk kenmerk van professioneel handelen.

86
Q

Mag de hulpverlener ingaan op de hulpvraag van een kind? (Tak)

A
  • 0-12 jaar: toestemming door beide gezagsdragende ouders is vereist.
  • 12-16 jaar: naast toestemming door kind is toestemming van beide gezagsdragende ouders vereist.
  • 16-18 jaar: de jongere beslist zelfstandig, tenzij hij/zij wilsonbekwaam is en wanneer het over residentiële behandeling gaat.
  • > 18 jaar: de jongere beslist zelfstandig, tenzij hij/zij wilsonbekwaam is.
87
Q

Mag de hulpverlener voor zijn onderzoek informatie bij anderen opvragen? (Tak)

A

Voor het opvragen en inzien van informatie bij andere instellingen is toestemming van beide ouders én (vanaf 12 jaar) van het kind zelf vereist.

88
Q

Mag de hulpverlener bij anderen melden dat hij contact heeft met de hulpvragers? (Tak)

A

Soms zijn er meerdere hulpverleners betrokken bij één hulpvrager. Als een hulpverlener met de anderen in contact wil komen, is hiervoor toestemming van beide ouders vereist.

89
Q

Wat maakt de empirische cyclus en regulatieve cyclus verschillend van elkaar? (Tak)

A

De doelen. Bij de empirische cyclus gaat het om stapsgewijze toetsing van de juistheid van hypothesen, die ten grondslag liggen aan de hulpverlening. Bij regulatieve cyclus gaat het om stapsgewijs bereiken van doelen bij het oplossen van problemen.

90
Q

Op welke manier zijn de empirische en regulatieve cyclus verwoven met elkaar? (Tak)

A

De empirische cyclus is een steeds terugkerend, geïntegreerd element van de regulatieve cyclus: iedere beslissing in het regulatieve proces wordt gebaseerd op empirisch onderzoek.

91
Q

Wat zijn vier manieren om de integratie van empirische en regulatieve cyclus toe te lichten? (Tak)

A

1: Beperkte horizon - bij onzekerheid moet de diagnosticus kritisch reflecteren op de gang van zaken, hier is de regulatieve cyclus voor geschikt
2: Procesmatig karakter - onzekerheid is ok, omdat het doel van proces het realiseren van verandering is (regulatieve cycus).
3: Complexiteit - als hulpverlening niet verwachtte effect heeft, zijn hier veel verklareingen voor. Veel onzekerheid.
4: Normen en waarden - derde fase van regulatieve cyclus biedt de mogelijkheid om deze aspecten van de besluitvorming te expliciteren.

92
Q

Welke drie soorten theorieën heb je? (Tak)

A

1: Algemene theorieën - verklaren van cognitief, psychisch en sociaal functioneren van mensen of functioneren van systemen.
2: Ontwikkelingstheorieën - verhalderen specifieke ontwikkelingslijnen, zoals gehechtheidstheorie.
3: Probleemgerichte theorieën - verklaren het ontstaan en instandhouding van specifieke problemen.

93
Q

Definitie Evidence-based assessment (Tak)

A

Verklaren obv een probleemgerichte theorie. Kiezen van passende theorie voor probleem waarvoor wetenschappelijk bewijs is en kiezen van bij de theorie passende meetinstrumenten waarvan kwaliteit wetenschappelijk is aangetoond.

94
Q

Definitie Evidence-based behandeling (Tak)

A

Het kiezen van een aanpak die bewezen effectief is.

95
Q

Definitie Differentiaaldiagnostiek (Tak)

A

Binnen het medische model onderzoek doen naar verschijnselen, die het verschil maken tussen het ene beeld (‘normaal’) en het andere (‘ziek’).

96
Q

Vul aan (Tak). Als het niet lukt om de verschijnselen te koppelen aan een bekend syndroom, wordt gesproken van een …

A

deeldiagnose.

97
Q

Wat is het verschil tussen classificatie en diagnose? (Tak)

A

Met een classificatie concludeert een diagnosticus dat een bepaald toestandsbeeld aanwezig is bij het individu. Met een diagnose formuleert een diagnosticus mogelijk aanwezige causaliteit, om vervolgens onderzoek te doen naar mogelijke interventies.

98
Q

Welke vijf assen kent de DSM? (Tak)

A

1: Klinische stoornissen, andere aandoeningen en problemen die een reden van zorg kunnen zijn
2: Persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid
3: Somatische aandoeningen
4: Psychosociale en omgevingsproblemen
5: Algehele beoordeling van het functioneren

99
Q

Welke vijf assen kent de MAC (van de ICD; Tak)

A
  1. Klinisch-psychiatrische syndroom.
  2. Specifieke ontwikkelingsstoornissen.
  3. Intellectueel niveau.
  4. Somatische condities.
  5. Abnormale psychosociale factoren in gezin of wijdere omgeving.
  6. Psychosociaal functioneren van het kind.
100
Q

Vul in (Tak). Volgens het …(1) model kunnen problemen uit de kinderjaren een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van latere problematiek.

A

1: psychodynamische

101
Q

In de structurele component van het psychodynamische model wordt de balans van de verschillende krachten geanalyseerd met de volgende drie concepten (Tak):

A

1: Het id - primaire behoeften van individu
2: Het superego - geïnternaliseerde regels van omgeving (vergelijkbaar met het geweten)
3: Ego - bemiddelt tussen id en superego, organiseert het gedrag en reflecteert later in de ontwikkeling over gedrag

102
Q

Wat houdt de dynamische component van het psychodynamische model in? (Tak)

A

Hoe nieuwe conflicten verwerkt worden, wordt beïnvloed door de manier waarop oude conflicten zijn opgelost.

103
Q

Hoe ontstaat een ontwikkelingsstoornis volgens het psychodynamische model? (Tak)

A

Intrapsychische conflicten kunnen leiden tot stagneren van ontwikkeling (fixatie) of een terugval (regressie). Als fixatie of regressie te groot of langdurig is, ontstaat er een ontwikkelingsstoornis.

104
Q

Wat stelt het leertheoretisch model over probleemgedrag? (Tak)

A

Dat probleemgedrag zowel ontlokt kan worden door antecedente variabelen (eraan voorafgaande stimuli) als bekrachtigd kan worden door consequente variabelen (erop volgende stimuli).

105
Q

Wat zijn de vier groepen criteria voor normaliteit? (Tak)

A

1: De norm van afwezigheid van stoornissen
2: De statistische norm - welk gedrag op welke leeftijd
3: De norm van de ideale of gewenste toestand - komen voort uit maatschappelijke, culturele opvattingen of therapeutische theorieën
4: Normaal als succesvolle adaptie

106
Q

Welke drie verschillende typen diagnostische informatie heb je? (Tak)

A

1: Communicatiegericht - instrumenten waarmee een individuele beschrijving van het gedrag wordt gegeven zonder te refereren aan criteria of empirische normen
2: Criteriumgericht - instrumenten waarbij iemands gedrag wordt vergeleken met vooropgestelde criteria
3: Normgericht - instrumenten waarbij empirisch vastgestelde statistische normen als ijkpunt worden genomen

107
Q

Welke drie soorten informatie heb je? (Tak)

A

1: Questionnaire-data - zelfbeschrijvingen en vragenlijsten
2: Test-data - observaties van de reacties op bepaalde taken en opdrachten
3: Life record-data - observaties van gedrag in natuurlijke situaties

108
Q

Wanneer worden criteriumtoetsen gebruikt? (Tak)

A

Wanneer nagegaan wordt of iemand bepaalde doelen heeft bereikt om vervolgens te besluiten wat de volgende stap moet zijn.

109
Q

Definitie Monocausaliteit (Tak)

A

Het probleem ontstaat door één oorzaak.

110
Q

Definitie Equifinaliteit (Tak)

A

Eén probleem kan door verschillende risicofactoren veroorzaakt worden. Een depressie kan bv veroorzaakt worden door overlijden van ouder of ontslag.

111
Q

Definitie Multifinaliteit (Tak)

A

Eén oorzaak kan verschillende gevolgen hebben. Niet onderkende ontwikkelingsproblemen, waardoor een kind overvraagd wordt, leidt bij het ene kind tot druk gedrag en bij het andere kind tot teruggetrokken gedrag.

112
Q

Definitie Multicausaliteit (Tak)

A

Bij één probleem zijn meerdere oorzaken betrokken.

113
Q

Deifnitie Gemedieerde causaliteit (Tak)

A

Het verband tussen oorzaak A en gevolg B verloopt via C. Bv: na een echtscheiding (A) daalt bij moeder het inkomen sterk (C), wat gevolgen heeft voor de vrijetijdsbesteding van de kinderen die bij haar wonen (B).

114
Q

Definitie Gemodereerde causaliteit (Tak)

A

De invloed van factor A op factor B is afhankelijk van de sterkte van factor C. De kracht van het causale effect van A op B wordt gematigd of geregeld door C.

115
Q

Definitie Circulaire causaliteit (Tak)

A

Wederzijdse beïnvloeding. A beïnvloedt B, maar ook andersom.

116
Q

Definitie Iatrogene problematiek (Tak)

A

Wanneer causale verbanden te simpel worden gelegd, kan de hulpverlener zelf een oorzaak zijn van problemen. Bv ‘mother blaming’, stoornis wordt herleid tot pedagogisch onvermogen van ouders.

117
Q

Gardner en Sovnes hebben een werkwijze ontwikkeld om alle probleemelementen een plaats te geven als de problematiek veelzijdig is en er multidisciplinair onderzoek wordt gedaan. Welke drie niveaus onderscheid dit model? (Tak)

A

1: Aandacht voor primaire factoren (triggers, uitlokkende condities) - noodzakelijke voorwaarden voor het optreden van probleemgedrag (interne en externe stimuli)
2: Aandacht voor secundaire factoren (setting events) - factoren die de gevoeligheid voor primaire factoren vergroten
3: Aandacht voor tertiaire factoren - structurele kwetsbaarheid

118
Q

Waarvoor is de regulatieve cyclus geschikt? (Tak)

A

Voor reflectie op en verantwoording van beslissingen. Zo kun je kritisch blijven kijken naar het proces en vergroot dit de effectiviteit.

119
Q

Binnen de verhouding tussen hulpvrager en hulpverlener kan onderscheid worden gemaakt tussen meerdere afstemmingsniveaus. Welke 4 zijn dit? (Tak)

A

1: Cognitief - overeenstemming over de interpretatie van de situatie
2: Affectief - voelt de hulpvrager zich ondersteund en is er sprake van wederzijds respect?
3: Normatief - verschillen in visie op wat goed is, afhankelijk van kennis, normen en waarden
4: Gedragsmatig - de concrete verwachtingen van hulpvrager en hulpverlener

120
Q

Vul in (Tak). Hoe sensitiever een test, hoe vaker hij …(1) uitslaat als het gezochte probleem zich voordoet.

A

1: positief

121
Q

Vul in (Tak). Hoe specifieker het instrument, hoe …(1) de kans dat je bij een …(2) uitslag hebt gevonden wat je zocht.

A

1: specifieker
2: positieve

122
Q

Wat is het biopsychosociaal zoekschema? (Tak)

A

De risico- en protectieve factoren worden geclusterd op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied.

123
Q

Je hebt bij de probleemtaxatie kwantitatieve en kwalitatieve criteria. Wat houden deze in? (Tak)

A

Kwantitatief: frequentie, duur, intensiteit, omvang van probleemgedrag.
Kwalitatief: achtergrondvariabelen zoals lijdensdruk, lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren en aanwezigheid klinisch syndroom

124
Q

Gardner en Sovnes maken onderscheid tussen behandeldoelen op drie niveaus. Welke zijn dit? (Tak)

A

1: Behandeling (hoogste niveau) - om het probleemgedrag te laten afnemen en de zelfredzaamheid te laten toenemen.
2: Management (middelste niveau) - het nastreven van beheerstbaarheid van het probleem en rust, om de draaglast van het gezin te verminderen.
3: Controle (laagste niveau) - het nastreven van veiligheid en het voorkomen/beperken van materiële en emotionele schade.

125
Q

Wat is het verschil tussen klacht en probleem? (KC)

A

Klacht is een uitspraak in de taal van de cliënt, waaruit blijkt dat bepaalde ervaringen als zorgwekkend of negatief worden beleefd. De klacht wordt vooral beschreven in termen die de cliënt gebruikt.
Probleem is er in psychologisch en opvoedkundig opzicht sprake van een bedregende situatie. Een probleem wordt overwegend beschreven in de vaktaal van de professional.

126
Q

Wat is het doel van de klachtanalyse? (KC)

A
  • Klachten verzamelen – op een gestructureerde manier inventariseren
  • Verwoording correct – door bv te zeggen ‘ik begrijp dat je verdrietig was, klopt dat?’
  • Controleren volledigheid – samenvatten en doorvragen, of bv kijken of het gedrag in meerdere situaties voorkomt
  • Controleren interne (in)consistentie – zeggen ouders consistent hetzelfde?
127
Q

Wat zijn de stappen binnen de klachtanalyse? (KC)

A

1: Klachtanalyse
2: Verhelderende diagnose
3: Diagnostische hulpvragen

128
Q

Welke vier soorten hulpvragen heb je? (KC)

A

1: Verklarende
2: Verhelderende
3: Indicerend
4: Onderkennend

129
Q

Definitie Verklarende hulpvraag en in welke analyse komt deze voor? (KC)

A

Je gaat op zoek naar mogelijke verklaringen voor de problemen. Waarom is mijn kind zo slecht in rekenen? Hoe kan het dat mijn kind slecht meekomt in de klas? Zijn de reacties een gevolg van een onveilige hechting? Komt voor in verklaringsanalyse.

130
Q

Definitie Verhelderende hulpvraag en in welke analyse komt deze voor? (KC)

A

Je gaat op zoek naar hoe je het klachtgedrag van je kind kunt verwoorden. Mijn kind zit volgens mij niet lekker in zijn vel, maar ik snap niet hoe hij zich voelt. Komt voor in klachtanalyse.

131
Q

Definitie Indicerende hulpvraag en in welke analyse komt deze voor? (KC)

A

Je hebt vragen gericht op een oplossing of advies over de omgang met het probleem waar je tegen aan loopt. Hoe kan ik het beste omgaan met de angst van mijn kind? Is het verstandig om mijn kind van school te laten veranderen? Komt het kind in aanmerking voor deze vorm van speltherapie? Komt voor in indicatieanalyse.

132
Q

Definitie Onderkennende hulpvraag en in welke analyse komt deze voor? (KC)

A

Je wilt weten of er sprake is van een probleem of stoornis. Heeft mijn kind ADHD? Komt voor in probleemanalyse.

133
Q

Welke hulpvraag maakt altijd deel uit van de diagnostische cyclus? (KC)

A

De verhelerende hulpvraag.