Week 8 Flashcards

1
Q

wat zijn factoren die kunnen zorgen voor patellofemorale pijn?

A

proximale factoren:
- heup
- abductoren
- externe rotatoren

lokale factoren:
- knieproblemen

distale factoren:
- voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de symptomen van patellofemorale pijn?

A
  • peripatellaire pijn die verergerd of uitgelokt wordt door hurken, traplopen of gebogen kniehouding
  • minstens 3 maanden met sluipend begin
  • LO niet afwijkend, behalve pijn over patella facetten en pijnlijk kraken patella
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke modellen zijn er die de pathofysiologie van patellofemorale pijn kunnen omschrijven?

A
  • mechanisch model
  • neuromusculair model
  • biologisch model
  • pijn model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe ziet het mechanisch model er uit bij patellofemorale pijn?

A
  • objectiveerbare patella instabiliteit (≥1x luxatie)
  • potentiële patella instabiliteit (geen luxatie, wel radiologische afwijkingen)
  • patellofemorale pijn (geen radiologische afwijkingen)
  • patellofemorale artrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe ziet het neuromusculaire model er uit bij patellofemorale pijn?

A

veranderd quadriceps contractie patroon –> veranderd patellair glijden –> excessieve compressie krachten –> peri-patellaire pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe ziet het biologisch model van patellofemorale pijn er uit?

A

overbelasting patellofemorale gewricht –> verschillende pathofysiologische processen –> verlies weefselhomeostase –> peripatellaire pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe ziet het pijn model er uit bij patellofemorale pijn?

A

centrale sensitisatie –> veranderde drukpijn drempel

veel patiënten echter geen centrale sensitisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe gebruiken we aanvullend onderzoek bij PFP?

A

röntgen:
- PF artrose
- PF instabiliteit/dislocatie
- femorale OCD
- apofysitis
- stellen diagnose door uitsluiten andere pathologie

MRI/CT/echo:
- PF chondraal laesie
- meniscus laesie
- tendinopathie

preoperatief MRI/CT:
- instabiliteit
- PF chondraal laesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe wordt PFP behandeld?

A

conservatief:
- rust/wait and see (51% herstel, 40% persisterende pijn na 6 jaar)
- oefentherapie (minder pijn, betere functie, beter herstel)
- inlegzooltjes (alleen effect rond 6 weken)
- NSAID (alleen korte termijn)
- educatie (werkt het beste, zeker in combinatie met oefeningen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke verschillende ligamenten zitten in de rug?

A
  • anterior longitudinale ligament
  • posterior longitudinale ligament
  • ligamentum flavum
  • intersipinale ligament
  • supraspinale ligament
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de voor- en nadelen van röntgen voor de wervelkolom?

A

voordelen:
- snel, eenvoudig te verkrijgen
- mobiel
- goedkoop
- beperkte belasting patiënt
- dynamisch
- belaste opnames
- follow up

nadelen:
- stralenbelasting
- minimale informatie weke delen
- beperkte details

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarvoor wordt een röntgen gebruikt bij de wervelkolom?

A
  • screening
  • degeneratieve afwijkingen
  • standsafwijkingen
  • follow-up
  • fracturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de voor- en nadelen van een CT van de wervelkolom?

A

voordelen:
- relatief snel
- veel detail
- ook informatie over weke delen
- window-leveling
- contrast
- 3D reconstructie

nadelen:
- meer straling
- neurale structuren in wervelkolom niet goed te beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarvoor wordt een CT gebruikt bij de wervelkolom?

A
  • details met betrekking tot ossale structuren
  • pre-operatieve planning/navigatie
  • 3D beeldvorming
  • complicaties
  • fracturen (beter dan röntgen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het verschil tussen een T1 en een T2 MRI?

A

T1:
- donker: vocht, ligamenten/spieren/pezen, buikorganen, kraakbeen
- licht: eiwitrijk weefsel
- wit: vet, bloed, contrast, melanine, eiwit

T2:
- donker: ligamenten, pezen, lever, pancreas, bijnieren, kraakbeen
- licht: vet, lever, pancreas, bijnieren, spieren, kraakbeen
- wit: vocht, liquor, blaas, gal/galblaas, nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de voor- en nadelen van een MRI bij de wervelkolom?

A

voordelen:
- geen stralenbelasting
- veel informatie weke delen
- contrast/diffusie

nadelen:
- beperkt beschikbaar
- belasting patiënt
- tijdrovend
- duur
- metaal (artefacten)
- contra-indicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waarbij wordt een MRI gebruikt voor de wervelkolom?

A
  • afwijkingen neurologische structuren (congenitaal/trauma)
  • degeneratieve afwijkingen
  • infectieuze afwijkingen
  • inflammatoire aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn risicofactoren voor rugpijn?

A
  • man <50 jaar
  • roken
  • belasting: draaien, bukken, lang zitten en staan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe wordt rugpijn behandeld?

A

acute fase:
- 48 uur rust
- vermijden pijnlijke bewegingen
- bewegen van de pijn af
- NSAID
- tapen
- geen manipulatie

hierna bij milde tot matige pijn:
- geen rust
- analyse en behandeling oorzaak
- oefentherapie
- aanvullende diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de kenmerken van een hernia?

A
  • bij veel schaatsers door voorovergebogen houding
  • beenpijn volgens dermatoom (unilateraal)
  • toename klachten bij hoesten, niezen en persen
  • klachten vanzelf weg na 1 jaar
  • operatie bij neurologische uitval of invaliderende klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke hernia’s zijn het meest voorkomend en hoe herkennen we dit?

A

L4:
- kniepees reflex
- m. tibialis anterior

L5:
- geen reflex
- m. extensor hallucis longus

S1:
- achillespees reflex
- m. gastrocnemius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn de kenmerken van een spondolyse?

A
  • onderbreking pars interarticularis
  • door turnen, dansen, cricket of congenitaal
  • aangeboren aan 2 kanten, trauma aan 1 kant
  • klachten: pre-existent geen klachten, fractuur acute unilaterale lage rugpijn, toename bij hyperextensie
  • behandeling: rust, voorkomen hyperextensie, korset, spondylodese/pars repair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zijn de kenmerken van een spondylolisthesis?

A
  • verschuiven wervels tov elkaar
  • adolescenten en jong volwassen sporters, of degeneratief
  • 5 graden
  • klachten: 1-2 vaak asymptomatisch, radiculopathie, rugpijn
  • klachten wisselend aanwezig met gedeeltelijke progressie
  • behandeling: aanpassen activiteit, behandeling pijnteam, decompressie en spondylodese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe worden rugfracturen geclassificeerd?

A

TL-AOSIS
A: compressie –> behandelen korset en pijnstilling (operatief bij neurologische uitval)

B: distractie –> behandelen korte constructie

C: translatie –> behandelen via lange constructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wanneer bij rugpijn is er een directe indicatie voor een MRI?

A

bij beenpijn omdat een hernia dan goed te zien is

26
Q

wat zijn de kenmerken van glenoidale artrose?

A
  • diffuse locatie
  • pijnlijke bewegingen
  • slechte functie en beperkte exorotatie
  • behandeling tijdelijk met injectie, vast met prothese
27
Q

wat zijn de kenmerken van AC artrose?

A
  • pijn op top van schouder, er op liggen = pijnlijk
  • soms zwelling AC, wel goede functie
  • specifiek: drukpijn AC gewricht, positieve horizontale adductietest, eindstandige painful arc
  • tijdelijke behandeling: injectie, vast: laterale clavicula resectie
28
Q

wat zijn de kenmerken van een schouderluxatie?

A
  • trauma
  • pijn in hele schouder met delle en afwijkende stand
  • afwezige functie
  • mogelijk fractuur
  • blijvende instabiliteit –> labrumscheur (bankart laesie): ligamentair van labrum of ossaal van glenoid
  • blijvende instabiliteit –> positieve apprehension test, relocation test
  • grote impact –> Latarjet bristow procedure (verwijderen stuk proc. coracoïdeus en dit plaatsen voor glenoid)
29
Q

wat zijn de kenmerken van subacromiale impingement?

A
  • botsing tussen caput humeri en acromiondak, bursitis of tendinitis supraspinatuspees
  • pijn hele schouder, met name bij arm boven hoofd
  • gestoord ritme bij LO, painful arc 90-120 graden, positieve Hawkins test en pijnlijke supraspinatustest
  • subacromiale injectie
  • bij scheur supraspinatus –> hechten, maar meestal fysiotherapie. zichtbaar via verschil in krachtverlies bij supraspinatustest
30
Q

wat zijn de kenmerken van een infraspinatusscheur?

A
  • door trauma
  • pijn over hele schouder
  • gestoord ritme, goede functie
  • pijn en minder kracht infraspinatus test
31
Q

wat zijn de kenmerken van een subscapularisscheur?

A
  • arm kan verder in exorotatie
  • minder kracht bij subscapularistest
32
Q

wat zijn de kenmerken van een AC luxatie?

A
  • pianotoetsfenomeen
  • meestal conservatief behandeld met sling en oefentherapie (rustig opbouwend)
33
Q

wat zijn de kenmerken van een claviculafractuur?

A

opereren met plaat als:
- huid onder spanning komt
- schade aan bloedvaten of zenuwen
- open fractuur
- meer dan 1 schachtbreedte uit elkaar ligt

anders met sling

34
Q

wat zijn de kenmerken van een proximale humerus fractuur behandeling?

A
  • meestal conservatief
  • bij dislocatie van delen plaat of prothese (oude patiënten)
35
Q

wat zijn de kenmerken van een frozen shouler?

A
  • trauma, DM of idiopathisch
  • pijn in hele schouder
  • slechte functie
  • injectie in gewricht werkt
36
Q

wat zijn de kenmerken van een SLAP laesie?

A
  • bicepspees trekt stukje labrum los
  • na ongeluk
  • pijn in hele schouder
  • bicepspees pijnlijk in weerstand en minder kracht
  • gevoel alsof er iets klem zit, klikken, of knakgeluiden
  • testen via O’Briën, biceps load test en SLAP reprehension test
37
Q

wat zijn risicofactoren voor schouderklachten bij tennissers?

A
  • aantal jaren tennis ervaring
  • volume en intensiteit training (ACWR)
  • eerder blessures gehad
  • kracht schouderspieren
  • vermoeidheid
  • GIRD
  • scapuladyskinesie
38
Q

wat is de kinetische keten?

A

de service van tennis wordt van distaal naar proximaal gegenereerd: wind up –> early cocking –> late cocking –> acceleration –> follow through

39
Q

wat zien we in de sportmedische keuring die kunnen zorgen voor een blessure bij tennis?

A
  • scapula dyskinesie
  • GIRD
  • disbalans tussen spieren rondom de schouder
  • kneeing in bij unipodale squats- matige rompstabiliteit
40
Q

wat zijn de kenmerken van een scapula dyskinesie?

A
  • functionele vernauwing van subacromiale ruimte bij bovenhandse beweginen
  • door reactie pijn van arm, zwakte/vermoeidheid trapezius/rhomboideus/serratus anterior, GIRD, onderliggende aandoening of neurologisch
  • verhelpen door controle schouderblad of vergroten kracht en spierbalans
41
Q

wat zijn de kenmerken van een GIRD?

A
  • > 18-20 graden endorotatie beperking
  • meer exorotatie
  • pathologisch als er ook >5 graden totale rotatiebeperking is
  • achterste kapsel en posterieure rotator cuff worden strakker
  • draaipunt veranderd –> risico rotator cuff letsel en slapletsel
  • behandeling: cross-body stretch of sleepers stretch
42
Q

hoe worden schouderblessures behandeld voor tennis?

A

beweeglijkheid vergroten –> pendelen en sleepers stretch

kracht verbeteren:
- isometrisch
- isotonisch

verbeteren functie in gehele keten

verbeteren explosieve kracht en uithoudingsvermogen

43
Q

hoe wordt PRP geisoleerd?

A
  • bloed injecteren in container
  • centrifugeren –> scheiding bloed en bloedplaatjes
  • aspireren bloedplaatjes
44
Q

wat zijn de effecten van PRP op osteoartritis?

A
  • verminderen pijn
  • verminderen synoviale inflammatie
  • voorkomen kraakbeenschade
45
Q

hoe moet preklinisch onderzoek over PRP bij artrose er uit zien?

A
  • includeren chemische artrose en traumatische modellen
  • kijken naar pijn (incapacitace tester), synoviale inflammatie en kraakbeenintegriteit (histologie)
46
Q

welke groeifactoren worden door PRP uitgescheiden?

A
  • KGF
  • TGF-beta
  • EGF
  • FGF
  • PDGF
  • VEGF
47
Q

hoe kan kraakbeen hersteld worden?

A
  • microfracturen
  • osteochondraal transplantatie
  • ACI/MACI
48
Q

welke behandelopties zijn er voor artrose?

A
  • farmacologisch (paracetamol, NSAID, COX-2 remmer)
  • niet farmacologisch (afvallen, aanpassen belasting, fysio, brace, bewegen/training)
  • chirurgisch (arthroscopie, osteotomie, prothesisiologie)
  • intra-articulair (aspiratie, corticosteroïden, hyalien injecties)
49
Q

op welke manieren is sport een risicofactor voor artrose?

A
  • grote belasting –> dunner kraakbeen, minder proteoglycanen, maar geen artrose
  • belasting abnormaal gewricht, hoge impact load en rotatiekrachten in gezond gewricht –> artrose
  • duur en intensiteit sportbeoefening
  • letsel stabiliserende structuren
50
Q

wat zijn sporten die zorgen voor een grote impactbelasting?

A
  • baseball/softbal
  • basketbal
  • volleybal
  • voetbal
  • tennis
  • hardlopen
51
Q

op welke manier werkt sport preventief tegen artrose?

A

bij matige belasting in gezond gewricht: dikker kraakbeen, meer proteoglycanen, stijver kraakbeen

52
Q

wat zijn risicofactoren voor secundaire artrose?

A
  • trauma
  • infectie
  • gewrichtsafwijkingen
  • stollingsstoornis
  • jicht
  • reumatoïde artritis
53
Q

wat is het advies voor bewegen met artrose?

A
  • gewrichtsvriendelijke activiteit
  • low-impact, blessures vermijdend (zwemmen, fietsen, wandelen)
  • start low, go slow –> opbouwende belasting
  • pas activiteit aan als klachten toenemen
  • niet stoppen met bewegen!
54
Q

wat zijn de ideale kandidaten voor een correctie osteotomie bij artrose?

A
  • jong
  • actief
  • varus deformiteit
  • geen instabiliteit
  • geen bewegingsbeperking
  • geen vergevordende artrose graad
55
Q

hoe moet er op beweging gelet worden met een prothese?

A

kan prima bewogen worden, zo lang het niet de meest intensieve sporten zijn

bij te intensief sporten: polyethyleen slijtage –> immuuncellen aansporing –> osteolyse –> aseptische loslating

56
Q

wat zijn kenmerken van een peesavulsie van de hamstrings?

A
  • alleen bij onvolgroeid skelet
  • meestal proximaal
57
Q

wat zijn de kenmerken van hamstringblessures?

A
  • voornamelijk in excentrische fase van spier
  • eerder hamstringsblessure belangrijkste risicofactor
  • classificatie via peetrons:
    0. geen afwijking MRI/echo ondanks klinische verdenking
    1. spierverrekking met enkele gescheurde spiervezels (<5% spier)
    2. partiële spierruptuur (5-50% laesie)
    3. totale spierruptuur
  • meestal proximaal en lateraal –> musculotendinogene spierovergang
  • vaak m. biceps femoris
58
Q

wat is actieve en passieve spierinsufficiëntie?

A

actief: niet korter kunnen worden van spier

passief: niet langer kunnen worden van spier

59
Q

hoe behandelen we een hamstringblessure?

A

RICE:
- rest
- ice
- compression
- elevation
- evt in combinatie NSAID

oefentherapie:
- rompstabiliteitsoefeningen
- excentrische krachttraining

sportterugkeer

60
Q

wanneer opereren we bij een hamstringblessure?

A
  • breuk van tuber ischiadicum –> open repositie + fixatie
  • als alle 3 de pezen los zijn –> vastmaken aan tuber ischiadicum met botankertjes
    (6 weken rust houden)
61
Q

wat is tissue engineering?

A

ontwikkelen van biologische vervangers op basis van een combinatie van cellen, biomaterialen en biologische factoren, voor implantatie in het lichaam om beschadigd bot te repareren of vervangen

62
Q

welke stappen zijn nodig om preklinisch onderzoek te transleren naar de kliniek?

A
  • studieprotocol
  • financiering
  • goedkeuring ethisch bestuur
  • goedkeuring inspectie voor gezondheidszorg
  • klinische studie
  • implementeren uitkomsten in klinische zorg: efficiënt, veilig, kostsparend en beschikbaar