Week 7 Flashcards

1
Q

wat zijn de kenmerken van een acute insufficiëntie van het mediaal ligamentair complex?

A
  • zien we bij valgusmoment, hyperextensie, radiuskopfractuur of luxatie
  • kans van luxatie is klein, maar wel slechte prognose
  • kapotte structuren: anterior, posterior en transverse ligament
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de kenmerken van een elleboogluxatie?

A
  • volledige pronatie in combinatie met extensie
  • abductie en flexie van schouder
  • bandreconstructie als MCL instabiel blijft na repositie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er bij een endorotatie van de lange as?

A
  • pronatie van de onderarm
  • endorotatie van de schouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe ontstaat valgus extension overload syndroom?

A
  • valgus kracht bij versnelling
  • compressie van posteriomediale olecranon tegen fossa bij ellenboog extensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe ontstaat ulnaire neuritis/neuropathie en wat is de voornaamste klacht?

A

– tractie tijdens valgusstress door spierhypertrofie, osteofysen of subluxaties, wat compressie veroorzaakt
- verlies van balcontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 testen zijn mogelijk om chronische MCL traumata te beoordelen?

A
  • posterior medial impingement test
  • valgus extensie overload test: 20-30 graden flexie, valgus stress, terminale extensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe behandelen we chronische MCL traumata?

A
  • fysiotherapie
  • operatief: bij falen conservatief, acceptatie revalidatie, blijven sporten en geen ernstige degeneratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke vorm van bicepsruptuur wordt altijd operatief behandeld en waarom?

A

distaal: bij proximaal 2 aanhechtingspunten, maar distaal maar 1 –> anders geen normale flexie mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn kenmerken van een OCD?

A
  • ontstaat chronisch
  • diagnose duurt +/- 2 jaar
  • bij kind lijkt het op tenniselleboog
  • vaak aan laterale zijde door slechte vascularisatie
  • sport gerelateerd
  • wordt gemist op 50% van röntgenfoto’s –> CT
  • fixatie mogelijk bij vitaal segment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waaruit bestaat een GSMO voor topsporters?

A

vragenlijst:
- algemeen
- begeleidingsteam
- belasting
- herstel
- sterkte/zwakteanalyse
- interne vragen
- bewegingsapparaat/blessures

intern lichamelijk onderzoek, orthopedisch onderzoek, aanvullend onderzoek:
- bloedonderzoek
- longfunctie
- hartfilmpje/ECG
- radiologisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn kenmerken van blessures in de atletiek?

A
  • vaak chronisch
  • moelijk te behandelen
  • genezing vaak moeilijk te bespoedigen
  • grote kans op hernieuwde blessure
  • vaak door onvoldoende herstel
  • vaak subtiel begin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn risicofactoren voor blessures in de atletiek?

A
  • oude letsels
  • hoge spiertonus
  • onvoldoende spierlengtes
  • onvoldoende warming up
  • accommodatie
  • krachtdisbalans
  • onvoldoende techniek
  • klimaat
  • slechte voeding
  • slechte periodisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op welke manier kan een looptechniek van een atletieker verschillen?

A
  • lopen vanuit knieextensie
  • lopen vanuit heupflexie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de kenmerken van lopen vanuit knie extensie?

A
  • actie komt uit knie bij plaatsen van voet
  • grotere en langere pronatie
  • meer hiellanding
  • grotere dorsoflexie in enkel in achterste steunfase
  • actievere kuitspieractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de kenmerken van lopen vanuit heupflexie?

A
  • meer kniehef en grotere knieflexie
  • zwaartepunt ligt hoger
  • voet wordt actiever neergezet –> kortere pronatiekracht en snellere transfer naar voorvoet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doet een topsportarts?

A
  • preventie
  • diagnose
  • revalidatie
  • huisarts
  • prestatie
  • vertrouwenspersoon/aanspreekpunt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de overlap tussen sportgeneeskunde en revalidatiegeneeskunde?

A
  • bewegen
  • exercise = medicine
  • pijn
  • parasport
  • letsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de 3 pijlpunten van revalidatie?

A
  • fysieke belastbaarheid
  • leerbaarheid
  • trainbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is pijn?

A
  • onprettige sensorische en emotionele ervaring, geassocieerd met daadwerkelijke of potentiële weefselschade
  • persoonlijk
  • beïnvloed door biologische, psychologische en sociale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe kan pijn ingedeeld worden?

A
  • acuut vs chronisch (min. 3 maanden)
  • adaptief (acute fase, heeft functie) vs maladaptief
  • nociceptisch (bij weefselschade) vs neuropathisch
  • fysiek vs psychisch
  • echt vs onecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de kenmerken van acute pijn?

A
  • weefselschade
  • perifere sensitisatie –> normaal fysiologisch proces
  • direct beschadigde en omringende weefsel –> gevoelig voor vrijgekomen neurotransmitters
  • primaire hyperalgesia
  • beschermingsmechanisme ter herstel beschadigde weefsel
  • primaire sensitisatie zal verdwijnen na weefselherstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn de kenmerken van chronische pijn?

A
  • geen weefselschade (meer)
  • centrale sensitisatie –> abnormaal proces
  • hyperalglesie –> pijn bij normale beweging, of allodynie –> pijn bij normale aanraking
  • maladaptief mechanisme: wind up principe –> verandering top down nociceptieve neuromodulatie –> veranderde connectiviteit hersenen –> veranderde rol glia cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

welke factoren zitten in de cirkel van loeser?

A
  • pijngedrag
  • pijnbeweging
  • pijngewaarwording
  • nociceptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke factoren kunnen een negatieve invloed hebben bij langdurige pijn?

A
  • predisponerende factoren
  • luxerende factoren
  • onderhoudende factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe kan chronische pijn behandeld worden?

A
  • analyse –> wat zijn aangrijpingspunten
  • pijneducatie
  • pijnverlichting (kan medicamenteus)
  • verbeteren activiteiten/participatie (oa. graded activity)
  • leefstijl indien relevant
  • zelfmanagement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welke klachten passen meer bij een inflammatoire aandoening dan bij een blessure?

A
  • ochtendstijfheid
  • lange duur van de klachten
  • recidiverende klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

welke extra-articulaire klachten zijn suggestief voor inflammatoire musculoskeletale aandoeningen?

A
  • uveïtis
  • psoriasis
  • IBD
  • artritis
  • enthesitis
  • dactylitis
28
Q

welk laboratoriumonderzoek wordt ingezet binnen de reumatologie?

A
  • CCP/RF
  • HLA-B27
  • ANA
  • ANCA
  • CRP/BSE
29
Q

hoe test je adductor gerelateerde liesklachten?

A
  • gevoeligheid adductor
  • pijn bij weerstandstest
30
Q

hoe test je inguinaal gerelateerde liesklachten?

A
  • pijn in inguinale kanaal
  • geen palpabele inguinale hernia
  • pijn vasalva/hoesten/niezen
  • pijn gespannen buikspieren
31
Q

hoe test je iliopsoas gerelateerde liesklachten?

A
  • gevoeligheid iliopsoas
  • pijn bij weerstandstest heupflexie en heupflexie strekking
32
Q

hoe test je os pubis gerelateerde liesklachten?

A
  • gevoeligheid symphysis pubica
  • geen specifieke testen
33
Q

hoe test je heup gerelateerde liesklachten?

A
  • heup ROM, flexie, rotatie, ab- en adductie
  • FABER en FADIR –> uitsluiten andere oorzaken
34
Q

wat is de relatie tussen adductorklachten en adductorproblemen zichtbaar op de MRI?

A

27% gezonde mensen –> afwijkingen zichtbaar

71% sporters –> afwijkingen zichtbaar

72% sporters met klachten –> afwijkingen zichtbaar

35
Q

wat is de relatie tussen botoedeem zichtbaar op de MRI en de klachten?

A

5% gezonde mens –> zichtbaar op MRI

33% van gezonde sporters –> zichtbaar op MRI

50% van sporters met klachten –> zichtbaar op MRI

36
Q

wat zijn de voor- en nadelen van een echo bij liesklachten?

A

voordelen:
- laagdrempelig
- dynamisch
- directe correlatie met klachten
- eventuele directe interventie mogelijk
- lage kosen

nadelen:
- lage resolutie in lies
- bij lastig aan te geven klachten minder overzichtelijk
- kraakbeen, ossale of andere intra-articulaire afwijkingen minder beoordeelbaar

37
Q

wanneer doen we beeldvorming bij atleten rondom liesklachten?

A
  • afwezige respons op therapie
  • sociale indicatie
  • rode vlaggen –> afwijkende pathologie
38
Q

hoe worden adductor gerelateerde liesproblemen behandeld?

A

load management

oefentherapie: isometrisch –> concentrisch –> excentrisch

extra mogelijkheden:
- massage
- liescompressiebroek

39
Q

wat zijn indicaties voor een operatieve behandeling van liesklachten bij sporters?

A
  • hernia inguinales
  • adductoren pijn als conservatief niet werkt
  • inguinale pijn als conservatief niet werkt
40
Q

hoe wordt de statische adductie oefening uitgelegd?

A

ga plat op de rug liggen en plaats een bal tussen de enkels met de benen volledig gestrekt. knijp 30 seconden zo hard mogelijk met de enkels in de bal door de benen naar elkaar te bewegen. hou 30 seconden rust en begin aan een nieuwe herhaling. doseer zo dat 10 herhalingen uitvoerbaar zijn

41
Q

wat zijn de kenmerken van een CAM impingement?

A
  • extra stuk bot aan femurkop –> bewegingsbeperking heupgewricht
  • bij sporters 60-90%
  • kan zorgen voor artrose
  • > 80% geen klachten
  • vorm en demand belangrijk voor ontwikkelen klachten
42
Q

wat zijn de klachten die een CAM impingement geeft?

A
  • pijn bij diepe hurkzit of lang zitten
  • rug-, bil-, dijbeenpijn
  • kliks, slot, beperkte beweeglijkheid, doorzakken
  • FADIR beperkt, soms positieve FABER
43
Q

hoe behandelen we CAM impingement?

A

conservatief:
- pijnmedicatie
- aanpassen belasting en ambitie
- training

operatief:
- afhankelijk van klachten, LO en ambitie/demand
- scopie heup: tractie –> openen kapsel –> inspectie labrum en kraakbeen –> vrijleggen/verwijderen CAM
- revalidatie in 4 fasen: direct postoperatief (wondgenezing en weefselherstel), opbouwen volledige belasting tot normaal looppatroon, terug naar niveau van voor blessure, return to running and sport

44
Q

bij wie gaat de behandeling van CAM impingement het beste?

A
  • mannen
  • professionele voetballers
  • geen tekenen van degeneratie op röntgen
  • hogere alpha hoek
45
Q

hoe worden de vingers geflexeerd?

A

MCP: FDP, FDS, intrinsieke spieren

PIP: FDP, FDS

DIP: FDP

46
Q

hoe worden de vingers geexendeerd?

A

MCP: EDC

PIP en DIP: EDC en intrinsieke spieren (iterosseus en lumbricales)

47
Q

welk verschil zit er tussen een scheur van de extensorpees proximaal of distaal van de juncturae?

A

proximaal –> deels strekken mogelijk

distaal–> compleet hangen

48
Q

hoe testen we laceratie van de centrale slip?

A

gemodificeerde elson test: PIP en DIP in 90 graden tegen elkaar, dan proberen vingertoppen tegen elkaar aan te krijgen

49
Q

welke soorten pulleys hebben we?

A

Annulair:
- A1 –> MCP niveau
- A2 –> direct achter A1
- A3 –> op PIP
- A4 –> tussen A3 en A5
- A5 –> op DIP

cruciate:
- C1 –> tussen A2 en A3
- C2 –> tussen A3 en A4
- C3 –> tussen A4 en A5

50
Q

hoe moet volair een excisie in de vinger gemaakt worden?

A

via plooitjes en hoekjes: Bruner incisie

zodat er geen contracturen ontstaan

51
Q

wat is de begrenzing van de carpale tunnel?

A
  • scaphoid
  • trapezium
  • pisiforme
  • hamatum
  • retinaculum
  • DIC en DRT
52
Q

welke 6 extensor compartimenten in de hand onderscheiden we?

A

1: EPB, APL
2: ECRB, ECRL
3: EPL
4: EDC, EIP
5: EDM
6: ECU

53
Q

wat zijn de kenmerken van een scaphoidfractuur?

A
  • verschillende soorten breuken mogelijk
  • pijn anatomische snuifdoos, asdrukpijn 1e straal, pro-/supinatiepijn tegen weerstand, pijn actieve ulnair deviatie
  • bij klinische verdenking behandelen als fractuur om non-union te voorkomen
  • primair conservatief behandelen –> na 12 weken evt nettoyage
54
Q

wat zijn de kenmerken van m. de quervain?

A
  • mismatch tunnel en pezen 1e extensorcompartiment
  • zwelling, knispering
  • 3 testen: Finkelstein, eichhoff, WHAT test
  • behandeling: spalk, corticosteroïdeninjectie, evt compartiment openen
55
Q

wat zijn de kenmerken van een volaire/dorsale ganglion?

A

palpabele zwelling, drukpijn, diafanie

56
Q

wat zijn de kenmerken van carpaal tunnel syndroom?

A
  • doof gevoel en tintelingen volair, vnl ‘s nachts
  • schudden van hand helpt
  • hypaesthesie, atrofie thenar
  • positieve: phalen test, tinel, EMG
57
Q

wat is M. Kienbock?

A
  • doorbloedingsstoornis os lunatum
  • evt MRI nodig om aan te kunnen tonen
  • in ergste geval valt os lunatum in stukken uit elkaar
58
Q

wat zijn de kenmerken van een ulna abutment?

A
  • ulna staat hoger dan radius
  • pijn ulnair deviatie door bot-bot contact met carpi
  • drukpijn fovea ulnaris, positieve grinding test TFCC, ulnair deviatie, instabiel DRU gewricht
  • onderscheid met Kienbock door afwezigheid vocht rond os lunatum
  • behandeling: Wafer of ulna inkorting (vaakst)
59
Q

wat zijn de kenmerken van artrose in de pols?

A

diffuus:
- behandeling door spalkje/brace, pijnstilling of operatie

TP artrose:
- tussen triquetrum en pisiforme
- vnl drukpijnlijk
- behandeling: verwijdering pisiforme

DRU artrose:
- mickey mouse oor op beeldvorming
- pijn bij compressie met rotatie

60
Q

wat zijn de kenmerken van een SL laesie?

A
  • Watson test –> klik voelbaar bij ulnair/radiaal deviatie
  • finger extension test –> 2e en 3e vinger in extensie met pols in lichte flexie –> pijn
  • aanvullend onderzoek: foto gebalde vuist, kanteling os lunatum op laterale foto (DISI)
  • bij twijfel –> arthroscopie
  • behandeling: K-draden (acuut), kapselplastiek (>6 wk), peesplastiek (DISI)
61
Q

wat zijn de kenmerken van een SLAC wrist?

A
  • behandeling –> spalkje of verwijdering stukje radius/proximale rij carpi (behalve pisiforme)
  • bij te lang bestaan SL laesie
  • slijtage volgens vast patroon
62
Q

wat zijn de kenmerken van een LT laesie?

A
  • volaire pijn, pijn bij vinger extenie test van 4e en 5e vinger
  • VISI –> scaphoid en lunatum naar volair
63
Q

wat zijn de kenmerken van midcarpale instabiliteit?

A
  • axiale en palmaire druk dat eindigt in een clunc
  • beiderzijds
  • handtherapie om te verhelpen
64
Q

wat zijn de kenmerken van carpal boss?

A
  • bult op CMC niveau
  • slijtageproces in gewrichten door extra botaanmaak
65
Q

wat zijn de kenmerken van een TFCC laesie?

A
  • traumatisch of degeneratief
  • drukpijn fovae, TFCC grinding, weerstand rotatiepijn, DRU instabiliteit, positieve tafel test
  • traumatisch kan op 2 plekken scheuren: aan kapsel (hechtbaar), diep in bot (met botanker verhelpen)
  • bij degeneratief gat in TFCC (schoonmaken met shaver)
66
Q

wat is een ECU luxatie?

A

pees gaat uit gootje, behandeld door nieuw extensor retinaculum te plaatsen