Week 3 Flashcards

1
Q

wat zijn de korte- en langetermijn gevolgen van een VKB letsel?

A

korte termijn: knie instabiliteit

lange termijn: artrose/knie osteoartritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de voor- en nadelen van het conservatief behandelen van een VKB ruptuur?

A

voordelen:
- minder risicovol
- traject minder lang

nadeel:
- groot deel komt niet terug op oorspronkelijke sportniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de voor- en nadelen van het operatief behandelen van een VKB ruptuur?

A

voordelen:
- minder schade aan binnenmeniscus
- grotere kans terugkomen oorspronkelijke sportniveau

nadelen:
- revalidatie duurt langer
- operatieve risico’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de functies van de menisci?

A
  • belasting verdeling
  • congruentie
  • stabiliteit
  • demping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn klachten van de meniscus?

A
  • pijn
  • zwelling
  • functieverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar hangt het herstel van meniscusletsels van af?

A
  • locatie –> hoe dichter bij kapsel, hoe beter gevasculariseerd
  • leeftijd –> vascularisatie bij jonge patiënten beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke opties hebben we voor het herstellen van meniscusletsel?

A
  • (partiële) meniscectomie
  • fysiotherapie
  • transplantatie (matige oplossing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe worden liesblessures ingedeeld via de Doha agreement?

A
  • adductor gerelateerd
  • iliopsoas gerelateerd
  • inguinaal gerelateerd
  • pubis gerelateerd
  • heup gerelateerd
  • andere oorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de kenmerken van adductor gerelateerde liesklachten?

A
  • meest voorkomend in klinische praktijk
  • belastingsafhankelijk
  • palpatie van adductor –> wel altijd onaangenaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de kenmerken van inguinaal gerelateerde liesklachten?

A
  • pijn in regio lieskanaal
  • blessurepijn geeft geen palpabele inguinale hernia
  • bij positieve vasalve/hoest/nies test of bij weerspannen buikspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de kenmerken van iliopsoas gerelateerde liesklachten?

A
  • vaker bij vrouwen en loopatleten
  • diagnostiek op basis van palpatie
  • bij positieve weerstand heupflexie of bij oprekken heupflexoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de kenmerken van os pubis gerelateerde liespijn?

A
  • geen specifieke weerstandstest
  • diagnostiek puur op palpatie symphysis pubica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de kenmerken van heup gerelateerde liesklachten?

A
  • door femoroacetabulair impingement syndroom (FAIS) of labrumruptuur
  • heupkop niet goed in heupkom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

door wat voor soort belasting wordt botgroei afgeremd en door wat voor soort juist gestimuleerd?

A

hoog –> afremmen
laag –> stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke typen sportletsels hebben we bij kinderen?

A

acuut:
- fracturen
- epifysaire fracturen
- distorties
- luxaties
- rupturen
- JOCD
- avulsiefracturen

chronisch:
- stress fracturen
- JOCD
- apofysitis
- tendinopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat voor soorten fracturen zien we bij kinderen?

A
  • greenstick –> blijft voor een deel aan elkaar
  • torus –> deukje in bot
  • clavicula –> val uitgestrekte arm direct op schouder
  • humerus –> bij oudere kinderen metaphysair, vaak indirect trauma. meestal alleen sling: goede remodellering
  • onderarm –> val op uitgestrekte arm, meestal distale 1/3e breuk (angulatie kan tot 12 jaar uitgroeien, rotatie niet)
  • tibia schacht
  • enkel –> vaak minimaal verplaatst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke soorten epifysaire fracturen zien we bij kinderen?

A
  • distale radius –> alleen gips of gesloten reductie
  • proximale tibia –> MCL en LCL zijn sterker dan bot
  • enkel –> bij veel energie, vaak ook luxatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat voor soorten luxaties zien we bij kinderen?

A
  • gleno-humeraal –> zeldzaam voor sluiten van groeischijf, eerder fractuur. hoe jonger, hoe groter recidiefkans
  • elleboog –> samen met fractuur mediale epicondyl humerus/radiushals
  • patella –> veel door aangeboren morfologie, na 1x 20% kans recidief, directe reductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat voor soorten avulsiefracturen zien we bij kinderen?

A

heup: rectus femoris, iliopsoas en hamstring

voorste kruisband: door hyperextensie/flexie-endorotatie trauma, vaak gesloten/scopische repositie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn tekenen van chondraal letsel?

A
  • directe zwelling zonder hematoom
  • soms gevoel van haakje, maar geen locking in
  • beperkte bewegingsuitslagen
  • soms positieve speciële testen
21
Q

hoe graderen we chondraal letsels?

A

via ICRS:
graad 0 –> normaal kraakbeen
graad 1 –> vrijwel normaal, superficiële laesies
graad 2 –> abnormaal, laesies <50% kraakbeen diepte
graad 3 –> ernstig abnormaal, laesies >50% kraakbeen diepte
graad 4 –> ernstig abnormaal (osteochondraal), laesies tot subchondrale bot

22
Q

wat zijn behandelopties voor chondraal letsels?

A

directe fixatie –> niet meer gebruikt

beenmerg stimulatie technieken:
- microfractuur

cel-gebaseerde technieken:
- autoloog chondrocyten implantatie

weefselvervangende technieken:
- osteochondraal autologe transplantatie
- metalen implantaat

23
Q

hoe werken microfracturen als behandelopties voor chondraal letsel en wat zijn de voor- en nadelen?

A

gaatjes in bot –> vrijmaken mesenchymale stamcellen –> botvorming/kraakbeenvorming

artroscopische procedure met debridement en nettoyage

voordelen: werkt goed, simpele procedure
nadelen: alleen bij kleine defecten, vorming van fibrokraakbeen

24
Q

hoe werkt een autologe chondrocyten implantatie als behandeloptie voor chondraal letsel, en wat zijn de voor- en nadelen?

A

aanmaak hyaline kraakbeen door 2 stage procedure:
1. kijkoperatie –> wegnemen kraakbeen cellen, om chondrocyten te isoleren en expanderen
2. preparatie van chondrale laesie en injectie chrondrocyten

voordelen: meer hyalien kraakbeen, mogelijk bij grote laesies
nadelen: 2 operaties, donor-site morbiditeit, 4 expertise centra

25
hoe werkt een osteochondraal autologe transplantatie als behandeloptie voor chondraal letsel, en wat zijn de voor en nadelen?
vanuit niet gewrichtsdragend punt weghalen kraakbeen + plugje bot dit terugstoppen in defect voordelen: autoloog, 1 procedure nadelen: defect verschillende vormen, donor-site morbiditeit
26
waaruit bestaat kraakbeen?
matrix: - collageen - proteoglycanen chondrocyten water
27
hoe wordt de hoeveelheid water in kraakbeen gereguleerd?
door hoeveelheid proteoglycanen: bij mechanische lading als het ware er uit geknepen, maar bij verwijdering van de lading terug in gezogen door proteoglycanen
28
welke soorten kraakbeen onderscheiden we?
- hyaluronkraakbeen (gewricht) - fibrotisch kraakbeen (menisci) - elastisch kraakbeen (oor)
29
wat zijn oorzaken van acute knieblessures?
- hormonale oorzaken - anatomische verschillen (vrouwen meer dan mannen) - neuromusculaire controle
30
welke 5 mechanismen zitten in de neuromusculaire controle?
- ligament dominantie - quadriceps dominantie - romp dominantie - been dominantie - techniek perfectie
31
op welke manieren kan knieletsel gepreventeerd worden?
primair: - training neuromusculaire factoren door warming up - voorkomen dynamic valgus secundair: - adecuate opvang bij blessure - multidisciplinaire benadering - revalidatieprogramma's tertiair: goed herstel en terugkeer na blessures, voorkomen gevolgen
32
wat zijn de functies van de scapula?
- stabiele basis glenohumerale gewricht - pro- en retractie voldoende toelaten - voldoende elevatie voor bewegen boven schouderniveau - voorspanning spieren
33
wat is een scapulaire dyskinesie?
protactiestand van scapula in rust, waarbij er verminderde rotatie van de scapula in 3 vlakken is en verminderde retractie tijdens elevatie
34
hoe classificeren we een scapula dyskinesie?
- anterior tilt - neerwaartse rotatie - interne rotatie
35
wat zijn de behandeldoelen van een scapulaire dyskinesie?
verminderen pijn, optimaliseren houding, verbeteren positie scapula en optimalisatie mobiliteit glenohumerale en scapulothoracale gewricht
36
welke spieren spelen een belangrijke rol bij scapulaire dyskinesie?
- m. trapezius ascendens - m. serratus anterior
37
welke origo's zien we aan de buitenkant van de ileumvleugel en waar is de insertie?
- gluteus medius - gluteus minimus insertie aan trochanter major
38
welke spier heeft zijn origo aan de binnenkant van de ileumvleugel?
m. iliacus
39
hoe komt het dat er in flexie meer beweging van de heup mogelijk is dan in extensie?
het iliofemorale ligament is in extensie als het ware om de femurkop gedraaid
40
wat zijn de kenmerken van een CAM impingement?
- extra stuk bot aan femurkop --> beschadiging labrum en onderliggende kraakbeen bij flexie van heup - bij forse belasting tijdens groei (open groeischijf)
41
wat zijn de kenmerken van een ostoid osteoom?
- versterkte botvorming rondom nidus - nachtpijn!! (NSAID's helpen goed) - jeugd, vaker bij mannen - behandeling: radiofrequente ablatie + thermocoagulatie
42
wat zijn de interne en externe snapping hip?
intern: glijproblemen ileopsoas heupkop extern: door tractus iliotibialis/fascia lata
43
wat is het verschil tussen een passieve en actieve spierinsufficiëntie?
passief: onvoldoende strek mogelijkheid actief: onvoldoende verkort mogelijkheid
44
welke spieren doen flexie van de heup, en door welke zenuw wordt dit geïnnerveerd?
vnl m. rectus femoris en m. ileopsoas n. femoralis
45
welke spieren doen extensie van de heup en door welke zenuw wordt dit geinnerveerd?
vnl hamstrings en m. gluteus maximus door n. ischiadicus (hamstrings) en n. gluteus inferior (gluteus)
46
welke spieren doen abductie van de heup en door welke zenuw wordt dit geïnnerveerd?
vnl m. gluteus medius en m. tensor fascia lata n. gluteus superior (gluteus medius)
47
welke spieren doen adductie van de heup en door welke zenuw wordt dit geïnnerveerd?
de adductoren n. obturatorius
48
wanneer zien we dat de vascularisatie van de heup zorgt voor non-union of botnecrose na een fractuur?
bij intracapsulaire fracturen
49
via welke routes kan de heup benaderd worden?
- anterieur (tussen tensor fascia lata en sartorius) - direct lateraal (losmaken deel gluteus medius) - trochanter osteotomie - posterolateraal (meest gebruikt) - hamstrings - bekkenbenaderingen