Week 4 Flashcards

1
Q

Drie niveaus van motorisch functioneren

A

Motorische ontwikkeling = leeftijdgerelateerde veranderingen in bewegingsgedrag en de processen
die daaraan ten grondslag liggen.
1. Lichaamsfuncties, zoals spierkracht en mobiliteit van gewrichten
2. Activiteiten: basis motorische vaardigheden, zoals staan en lopen, en dagelijkse activiteiten,
zoals aankleden en eten.
3. Participatie: de deelname aan het maatschappelijk leven, zoals sporten bij een vereniging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cerebrale palsy (CP)

A

Cerebrale parese (CP) = houdings- of bewegingsstoornis als gevolg van een blijvende, maar niet erger wordende hersenbeschadiging die vóór 1 jaar is ontstaan.
- Leeftijdsgrens van 5 jaar voor de definitieve classificatie van CP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cerebrale palsy negatieve en positieve symptomen

A
  • Eerst: negatieve symptomen; verminderen spiertonus (hypotonie) en spierzwakte (parese)
  • Daarna: positieve symptomen; verhoogde spiertonus (hypertonie) en spasticiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem een motorisch functioneren meetinstrument

A
  • Gross Motor Function Classification System (GMFCS): classificatiesysteem van de ernst van de bewegingsstoornis bij 0-15 jaar. 5 niveau’s, van minst erg naar ergst: loopt zonder (1) of met (2) beperkingen, loopt met loophulpmiddel (3), beweegt zich zelfstandig voort met beperkingen, eventueel met gebruik van een elektrisch vervoermiddel (4) of wordt vervoerd in een rolstoel (5).
  • SCPE: onderscheidt tussen drie soorten bewegingsstoornissen bij kinderen met CP, namelijk
    spastische, dyskinetische en atactische bewegingsstoornis. De classificatie van de mate
    waarin ledematen zijn aangedaan is: hemiplegie (= parese aan één kant van het lichaam), diplegie (= parese van vooral de benen en in mindere mate de armen) en tetraplegie (=parese van armen en benen).
  • Gross Motor Function Measure (GMFM): motorische test voor 0- tot 15-jarigen met CP. Het is een evaluatief instrument op activiteitenniveau. De GMFM is responsief en dus geschikt om kleine en grote veranderingen in het motorisch functioneren van kinderen met CP vast te leggen.
  • Pediatric Evaluation of Disability Inventory (PEDI-NL): meet de zelfredzaamheid van kinderen van 6 maanden tot 7,5 jaar in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Er zijn drie schalen: functionele vaardigheden (1), verzorgersassistentie (=hoeveelheid hulp die het kind krijgt bij het uitvoeren van functionele vaardigheden) (2) en gebruik van hulpmiddelen voor 20 functionele activiteiten (3).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Coördinatieontwikkelingsstoornis/ DCD (Developmental Coordination Disorder)

A

Coördinatieontwikkelingsstoornis = meer problemen met het uitvoeren van dagelijkse activiteiten die
bewegingscoördinatie vereisen dan de verwachting a.d.h.v. leeftijd en intelligentie.
- Prevalentie DCD (Developmental Coordination Disorder): 5-20%; in de meeste onderzoeken is de prevalentie bij jongens 2-3x zo groot dan bij meisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DCD criteria van DSM5 (4)

A
  • dagelijkse activiteiten die coördinatie vereisen zijn onder het te verwachten niveau voor de leeftijd.
  • motorische problemen van het kind interfereren significant met de schoolprestaties of activiteiten
  • er mag geen sprake zijn van een aantoonbare neurale aandoening.
  • motorische problemen in het geval van een verstandelijke beperking (VB) moeten ernstiger zijn dan de problemen die normaliter samenhangen met een VB.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Types interventies bij DCD (2)

A
  • Procesgerichte interventies: gericht op het verbeteren van tekorten in de onderliggende
    processen, die een rol spelen bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten.
  • Taakgerichte interventies: gericht op het oefenen van taakgerichte functionele bewegingen,
    zoals het leren vangen van een bal.
    > taakgerichte interventies zijn effectiever dan procesgerichte interventies. Het veronderstelde
    transfereffect van de procesgerichte benadering vindt vaak niet plaats.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wetenschappelijk vs diagnostische verklarende hypothese

A
  • Wetenschappelijke verklarende hypothese = een bewering over de veronderstelde causale
    samenhang tussen twee of meer condities.
  • Diagnostische (verklarende) onderzoekshypothese = een toetsbare (deel-)bewering over een conditie die verondersteld wordt een verklaring te zijn voor het onderkende probleem.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Achterstand en stoornis

A
  • Achterstand = het later bereiken van motorische mijlpalen dan leeftijdsgenootjes.
    o Kwantitatief: behoort het kind bij de laagste 5% van de kinderen qua ontwikkeling?
  • Stoornis = afwijkende symptomen, bewegingsgedrag of ontwikkelingsvolgorde.
    o Kwalitatief: de kwaliteit van bewegen, mate van vloeiendheid.
    Dus: een achterstand berust op kwantitatieve en een stoornis door kwalitatieve metingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interindividuele variabiliteit

A

Interindividuele variabiliteit = er zijn enorme
individuele verschillen tussen kinderen, bijv. in
het behalen van motorische mijlpalen >
vroege lopers zijn 8 maanden oud, late lopers
18 maanden. Als kinderen extreem langzaam zijn in het behalen van de mijlpalen, is dit mogelijk een voorspeller voor problemen in later motorisch en cognitief functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Intra-individuele variabiliteit

A

Intra-individuele variabiliteit = verschillen binnen een kind. De variabiliteit binnen een individu kan erg groot zijn bij de motorische ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkelingsstoornis onderkenning fases (3)

A
  1. Screening (consultatiebureaus). Als er hier uitval is op een vragenlijst of test, is er mogelijk sprake van een probleem.
  2. Herhaald onderzoek nodig om fout-positieven te voorkomen.
  3. Verwijzing naar een specialist voor beoordeling stoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meetinstrument VWO

A

Screeningsinstrumenten voor vroegtijdige onderkenning van motorische problemen
Van Wiechenonderzoek (VWO). Dit is een screeningsinstrument dat wordt gebruikt door
JGZ-artsen bij consultatiebureaus. Doelgroep: kinderen van 0-4 jaar. Drie domeinen: 1) Fijne
motoriek, adaptatie, persoonlijkheid en sociaal gedrag; 2) Communicatie; 3) Grove motoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meetinstrument ASQ

A

Ages and Stages Questionnaire (ASQ). Dit screeningsinstrument is een vragenlijst die
ingevuld wordt door ouders van risicokinderen. Dit zijn bijv. kinderen die geboren zijn met
een laag geboortegewicht of te vroeg zijn geboren. Met dit instrument worden de kinderen
gevolgd door een afname van de vragenlijst om de zoveel maanden. De vragenlijst richt zich
op 5 domeinen: grove motoriek, fijne motoriek, communicatie, problemen oplossen en
persoonlijk-sociaal domein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Meetinstrument GM

A

General Movement (GM’s) is een observatiemethode voor het beoordelen van de kwaliteit
van spontane bewegingen bij risicokinderen tussen 0 en 3 maanden oud. Deze methode
gaat er vanuit dat wat we zien aan spontaan bewegingsgedrag een weergave is van de
integriteit van het centraal zenuwstelsel. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van dit
instrument is niet hoog, omdat verschillende mensen verschillende dingen zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meetinstrument AIMS

A

Alberta Infant Motor Scale (AIMS) is een observatiemethode die gebruikt wordt door
kinderfysiotherapeuten bij risicokinderen van 0-18 maanden. Hierbij wordt gekeken naar de
spontane grove motoriek en motoriek na uitlokken van bewegingen. 58 items rond
buikligging, rugligging, zitten en staan. De functie van dit instrument is het discrimineren
tussen wel of geen achterstand/stoornis en het evalueren voor het in kaart brengen van de
motorische ontwikkeling. Een longitudinale afname is aanbevolen.

17
Q

Meetinstrument BFMT

A

Motoriektest bij kleuters: Baecke-Fassaert (BFMT).

18
Q

Diagnostiek bij kinderen met motorische beperkingen (2)

A

Binnen deze diagnostiek zijn twee soorten te onderscheiden:
- Motorische problemen bij kinderen met een aantoonbare neurologische afwijking:
o Centraal zenuwstelsel: cerebrale parese (CP), spina bifida (open ruggetje) of niet-
aangeboren hersenletsel (NAH) na trauma of ongeluk.
o Perifeer zenuwstelsel: problemen in transporteren van impulsen naar de spieren,
zoals spierziekte.
- Motorische problemen bij kinderen zonder aantoonbare neurologische afwijking.
o Licht motorische problemen (DCD: Developmental Coordination Disorder).

19
Q

Classificatie naar TYPE bij kinderen met CP (3)

A

o Spastisch: kinderen hebben moeite met doelgericht bewegingen. Hoge
spierspanning.
o Dyskinetisch: kind heeft geen controle over bewegingen. Kind kan moeilijk stil zitten.
o Atactisch (hypotoon): gebrek aan evenwicht door een lage spiertonus.

20
Q

Classificatie naar LOCATIE bij kinderen met CP (3)

A

o Hemiplegie: beschadiging aan één kant van de hersenen > één kant spasticiteit.
o Diplegie: alle vier de ledematen zijn aangedaan; vooral de benen.
o Tetraplegie: alle ledematen zijn aangedaan.

21
Q

Classificatie naar ERNST bij kinderen met CP (5)

A

I. Loopt zonder moeite. Belemmeringen in hogere grofmotorische vaardigheden.
II. Loopt zonder hulpmiddelen. Belemmeringen in lopen buitenshuis (langere afstanden).
III. Loopt met hulpmiddelen. Belemmeringen in lopen van langere afstanden.
IV. Zelf voortbewegen met belemmeringen. Kind wordt vervoerd of gebruikt rolstoel.
V. Zelf voortbewegen is ernstig belemmerd, zelfs met gebruik van hulpmiddelen.