Week 2 Flashcards
Cognitie vs intelligentie
- Cognitie: algemene processen (geheugen, denken, aandacht, taal en waarneming) die in de
hersenen afspelen en hoe deze zich ontwikkelen naarmate personen ouder worden. - Intelligentieonderzoek: nadruk ligt op individuele intellectuele prestaties; hoe kunnen
verschillen worden gemeten, wat zeggen gevonden verschillen over andere situaties en over
de toekomst.
Vernon intelligentiniveau’s (3)
-Niveau A: genetisch bepaald en in neurale structuur van de hersenen vastgelegde
intelligentiepotentieel. Intelligentie op dit niveau is onveranderlijk, maar niet direct
observeerbaar of onderzoekbaar. Het is een hypothetisch construct.
-Niveau B: intelligentie in het functioneren; beschouwd als het resultaat van de
interactie tussen intelligentiepotentieel en de omgeving. In sterke mate bepaald
door cultuur, taal, kwaliteit van ervaringen en schools leren. Onder invloed van
omgevingsfactoren is het veranderbaar praktische/succesvolle intelligentie
-Niveau C: intelligentie gemeten met intelligentietesten academische intelligentie
Fluide vs gekristalliseerde intelligentie
fluïde = intelligentie waarbij je probleemoplossend vermogen meet. Het kind moet het zelf bedenken en heeft het niet geleerd.
gekristalliseerde = verworven kennis die je hebt opgedaan in je leven.
Eisen LVB (licht verstandelijke beperking)
- Significante beperkingen in de intelligentie, uitgedrukt in een TIQ ≤ 70-75
- Significante beperkingen in adaptief gedrag (aanpassingsvermogen)
- Beperking moet vóór het 18e levensjaar zijn ontstaan.
Adaptief gedrag bestaat uit: conceptueel (bijv. tijd- en geldbegrip), sociaal (bijv. communicatieve en
probleemoplossende vaardigheden) en praktisch (bijv. persoonlijke verzorging en gebruik van OV).
Comorbiditeit verstandelijke beperking: hoe veel heeft een psychiatrische classificatie?
Comorbiditeit VB: ong. 1/3 heeft psychiatrische classificatie. Soms worden leerproblemen te snel toegeschreven aan de cognitieve beperking, terwijl er ook sprake kan zijn van een specifieke leerstoornis, zoals dyslexie.
Flynn effect
Verschijnsel dat personen in de loop van de tijd een steeds betere prestatie leveren op taken van traditionele intelligentietests; ong. 10 IQ punten per generatie.
- Oorzaak: verbetering van fysieke leefomstandigheden, voeding, gezondheidszorg, afname van risicofactoren voor de gezondheid en waarschijnlijk tevens ook een toename van onderwijservaring
- Gevolgen: een steeds grotere overschatting van de intelligentie daarom is het nodig om intelligentietests regelmatig opnieuw te normeren
Neuropsychologische theorie van Luria (3)
Drie functionele systemen bij hersenfuncties
-Systeem 1: opwinding en alertheid en speelt een rol bij aandacht
-Systeem 2: perceptie, verwerking (analyse) en opslag van informatie. Informatie op twee manieren verwerkt: simultaan (gelijktijdig) en sequentieel (geordend in tijd).
-Systeem 3: uitvoering, sturen en reguleren van cognitieve processen en gedrag, oftewel executieve functies (planning en aandacht)
Experiential subtheory
Experiential subtheory = ervaring die men met bepaalde taken heeft. Gaat om de vraag hoe snel ervaring met taken en problemen leidt tot automatisering van oplossingen en vaardigheden en hoeveel cognitieve capaciteit er daardoor nog beschikbaar is voor het oplossen van nieuwe problemen
Contextual subtheory
Contextual subtheory = manier waarop met omgeving/probleemsituatie wordt omgegaan. Drie manieren, namelijk aanpassen, omgeving veranderen of aan situatie onttrekken en in een andere situatie/omgeving doelen realiseren.
Meervoudige intelligentietheorie (Gardner)
Traditionele intelligentieonderzoek te beperkt,
omdat het slechts een beroep doet op logical-mathematical en linguistic intelligentie. De vorm van
zijn assessment is meer naturalistisch, in situaties en door middel van taken die een beroep doen op de verschillende intelligenties. Onderscheid tussen zeven intelligenties: musical, bodily-kinesthetic, logical-mathematical, linguistic, spatial, inter en intrapersonal intelligence.
Onderscheid tussen interne en externe context van de prestaties (2)
- Intern = geheel aan kennis en cognitieve vaardigheden bedoeld dat iemand, geconfronteerd
met een probleem, op een bepaald gebied reeds bezit. Ook de verwachtingen en cognities die een persoon t.a.v. zijn eigen prestaties heeft, kunnen als een interne context worden beschouwd - Extern = specifieke situatie bedoeld waarin men met een bepaalde taak wordt geconfronteerd of de vorm waarin een probleem zich voordoe
Abstraheren
Abstraheren = afzien van het specifieke, het unieke en het ontdekken van het algemene. Dit wordt vaak als een belangrijk kenmerk van intelligentie gezien.
Assimilatie
Assimilatie = feiten over de wereld zoals het kind die ervaart ingepast in en geïnterpreteerd aan de hand van de cognitieve schema’s die het kind op dat moment bezit
Accomodatie
Accommodatie = als de discrepantie tussen die schema’s en de werkelijkheid te groot wordt, transformeren de schema’s zodat ze overeenkomen met de feiten die het kind ervaart
Emotionele intelligentie
Emotionele intelligentie =
- Kennis van eigen emoties
- Reguleren van de eigen emoties
- Zelfmotivatie: het aanwenden van de eigen emoties om een bepaald doel te bereiken
- Onderkennen van de emoties van anderen
- Vaardigheid om met de emoties van een ander om te gaan: hanteren, reguleren en manipuleren
Cultuurhistorische theorie (Vygotsky)
Cultuurhistorische theorie (Vygotsky) = leerling leert in aansluiting op wat hij al weet, maar
het moet nieuw of uitdagend zijn om van leren te kunnen spreken.