Week 1 Flashcards
Klinische psychodiagnostiek
Informatie over de cliënt en diens omgeving wordt verzameld met het oog op het ontwerpen van de meest adequate aanpak van problemen die door de cliënt zelf of diens omgeving zijn gesignaleerd.
Traditionele perspectief
Onderscheiden van personen naar hun individuele psychische kenmerken, zoals die zich manifesteren in hun typische gedrags- en uitingsvormen, en m.b.v. tests.
Ongewapend oordeel
Diagnosticus spreekt oordelen uit zonder expliciet een beroep te doen op methodologische principes of systematische procedures die kunnen voorkomen dat er fouten en onterechte vertekeningen in het oordeel optreden. Nadeel is tekorten/vertekeningen.
Beschikbaarheidsheuristiek
Mensen hebben de neiging de kans op het optreden van een verschijnsel hoger in te schatten naarmate zij met minder moeite voorbeelden van het verschijnsel voor de geest kunnen halen.
Descriptieve en normatieve beslissingstheorie
Descriptieve beslissingstheorie: beschrijven en verklaren van beslissingsgedrag.
Normatieve beslissingstheorie: gaat verder dan beschrijven en verklaren, en schrijft ook voor hoe de
beslisser formeel te werk moet gaan op basis van een aantal rationele axioma’s.
Types analyses (4)
Klachtanalyse
Probleemanalyse
Verklaringsanalyse
Indicatieanalyse
Klachtanalyse
Klachtanalyse: diagnosticus verzamelt de klachten (=uitspraken die aangeven dat de situatie
of het gedrag van de cliënt, of de gevolgen daarvan, door de cliënt als negatief beleefd
worden) (1) en gaat na of de verwoording ervan door de cliënt overeenkomt met wat hij
bedoelt (2); ook nagaan van diagnostische hulpvraag (3).
a. Verhelderende diagnose: ordening van klachten en herkenning daarvan;
Probleemanalyse
Probleemanalyse: problemen zijn situaties of gedragingen waarover de diagnosticus kan
aannemen dat er sprake is van een ongunstige (=psychologische aanpassing en ontwikkeling
van cliënt worden verstoord of dreiging tot verstoring) toestand. Diagnosticus legt verband
tussen klachten en problemen (1), controleert dit (2), groepeert het (3) en benoemt de
problemen en de ernst ervan (4).
a. Onderkennende diagnose: benoeming van problemen in terminologie;
Verklaringsanalyse
Verklaringsanalyse: verklaringen zijn (empirisch) getoetste uitspraken over condities, die
afzonderlijk of in samenhang het probleem hebben doen ontstaan of in stand houden. De
diagnosticus geneert hypothesen (1), leidt er empirische toetsbare voorspellingen uit (2),
formuleert en toets deze (3) en stelt een integratief beeld op (4).
a. Verklarende diagnose: samenhangend beeld, waarin één of meer condities met een
bepaalde mate van waarschijnlijkheid als verklaring voor het probleem gelden.
Indicatieanalyse
Indicatieanalyse: indicaties zijn empirisch/theoretisch onderbouwde aanbevelingen voor
interventies. De diagnosticus formuleert een interventiedoel (1), inventariseert de in
aanmerking komende typen interventies (2), bepaalt in onderling overleg het nut van de
mogelijke alternatieven (3), onderzoekt of de criteria voor interventies van toepassing zijn
(4), schat de kans van slagen in (5) en formuleert een aanbeveling (6).
a. Indicerende diagnose: lijst van indicaties; aanbevelingen voor mogelijke interventies.
Behandelingscyclus
Behandelingscyclus: verkennende behandelingsanalyse (VBA), voorspellen van reacties (VR),
toetsende behandeling (TB) en evaluatie t.o.v. het globale doel (EGD).
Cognitieve vuistregels/heuristieken
Cognitieve vuistregels/heuristieken :
1. Causaliteit
2. Gedragsconfirmatie
3. Beschikbaarheid
4. Representativiteit
5. Verankering
6. Confirmatorische teststrategie
Causaliteit
Causaliteit = persoon die handelt verklaart gedrag vanuit externe omstandigheden; de observator verklaart handelen vaak vanuit interne disposities.
Gedragsconformatie
Gedragsconfirmatie = het door eigen gedrag uitlokken van informatie die de eigen denkbeelden ondersteunt;
Beschikbaarheid
Beschikbaarheid = oordeel over de mate waarin een verschijnsel voorkomst, wordt geleid door het gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken