Week 3 Flashcards

1
Q

Neuropsychologische testbenadering

A

Neuropsychologische testbenadering: functioneren van een kind (emotioneel, gedragsmatig en
cognitief) geanalyseerd en geïnterpreteerd in termen van het (dis-)functioneren van de zich
ontwikkelende hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkeling zenuwstelsel in baarmoeder (4 fases)

A

Ontwikkelt ong. drie weken na conceptie; in deels overlappende fasen
- Neurogenese = ontwikkeling van neuronen (zenuwcellen) in neurale buis
- Migratie = verplaatsing van neuronen naar hun bestemming binnen het zenuwstelsel
- Differentiatie = neuronen specialiseren en passen zich aan hun functie aan; ontstaan
zenuwuitlopers (axonen, dendrieten, synapsen); verdwijning van ongebruikte verbindingen
- Myelinisatie = vorming van myeline om axonen heen; snellere en efficiëntere info-overdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spiegelneuronen

A

Spiegelneuronen: neuronen die actief zijn als we zelf handelen of als we een ander zien handelen. Ze
weerspiegelen het gedrag van de ander, en zijn actief alsof we zelf de handelingen uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hiërarchische organisatie ‘triune brain’ (3)

A
  • Protoreptilian brain: draagt zorg voor basale levensfuncties, zoals ademhaling, slaap-
    waakcyclus, grove lichaamsbewegingen, aandacht en opwinding.
  • Paleomammalian brain: emotionele processen en geheugenprocessen
  • Neomammalian brain: neurocognitieve processen, zoals taal, lezen, rekenen, problemen
    oplossen en sociaal-emotionele aanpassing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lateralisatie

A

Lateralisatie: verwijst naar het principe dat sommige hersenfuncties slechts in één hersenhelft zijn gerepresenteerd, of in ieder geval dat deze functie sterker in één hersenhelft dan in de andere te vinden is. Komt naar voren als informatie op een hoger niveau (secundair/tertiair) verwerkt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Linker hemisfeer

A

Linker hemisfeer: taal en andere functies waarbij taal een rol speelt, zoals schrijven en rekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rechter hemisfeer

A

Rechter hemisfeer: vooral niet-talige processen en beter in staat om nieuwe informatie te verwerken
en nieuwe oplossingen te zoeken in probleemsituaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Linker/rechter hemisfeer. Welke type emotie en gedrag bij welke?

A

-Linker hemisfeer is betrokken bij positieve emotionele gevoelens, en rechter bij negatieve;
- Linker frontale gebieden zijn betrokken bij toenaderingsgedrag, rechter bij terugtrekgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Corpus callosum

A

Corpus callosum: verbinding tussen linker en rechter hemisfeer; verantwoordelijk voor uitwisseling
van informatie tussen beide hersenhelften.
- Ook functie van inhibitie van informatie  mogelijkheid tot specialisatie van helften.
- Ontwikkelt zich vooral tussen 7de en 20ste week na conceptie; ontwikkelt door tot 25 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kennard principe

A

Kennard-principe: herstelkans is groter als het kind jonger is; Reorganisatie kan binnen hemisfeer en tussen hemisferen plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interpretatie van NPO

A
  • Interpretatie van testprestatie: alternatieve verklaringen uitsluiten m.b.v. andere tests of
    taken. Daarnaast kunnen alternatieve verklaringen naar voren komen uit een kwalitatieve
    analyse van testgegevens en uit gedragsobservaties.
  • Interpretatie van testprofiel: prestaties van verschillende tests worden tegenover elkaar
    gezet en vergeleken, om een patroon van relatief goede en slechte prestaties te
    onderscheiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Probleemanalyse

A

Probleemanalyse: beschrijving, ordening, benoeming en taxatie van de ernst van probleemgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Biologische psychiatrie

A

Biologische psychiatrie = vakgebied dat stelt dat alle psychische problemen veroorzaakt worden door stoornissen in de hersenen. Psychische problemen hebben een biologische basis en worden niet veroorzaakt door ervaringen.
o Hierin is dit vakgebied een tegenhanger van Freuds psychoanalyse; Freud stelde namelijk dat psychische problemen terug te leiden zijn naar problemen in de kindertijd. Problemen zijn oplosbaar als je maar weet wat de onderliggende problemen zijn die ertoe hebben geleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Brain hypothesis

A

Brain hypothesis = de hersenen zijn verantwoordelijk voor de waarneming, het denken, voelen en het gedrag. Al ons gedrag, gedachten, gevoel en waarneming wordt geproduceerd door de hersenen. Daarom is elke stoornis of afwijking in de hersenen direct te herleiden tot een stoornis in gedrag, perceptie, emotie, o.i.d. Dit is een manier van denken binnen de neurowetenschappen, maar niet alle neurowetenschappers denken zo over de functie van de hersenen. Er zijn veel controverses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Modulaire benadering

A

Modulaire benadering = verdeling van de hersenen in gebieden / modules. Elke module is verantwoordelijk voor zijn taak, bijv. visuele informatieverwerking.
o Deze benadering komt uit de volwassen neuropsychologie; de benadering wordt niet ondersteund door de ontwikkelingsneuropsychologie, omdat de hersenen hierbij nog in ontwikkeling zijn en bepaalde hersengebieden nog bezig zijn zich te specialiseren. Er is dan nog geen duidelijke één-op-één relatie tussen gebied en functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Three large scale networks (3)
Volgens Menon moeten onze hersenen gezien worden als opgebouwd uit heel veel
verschillende netwerken van hersengebieden die met elkaar in verbinding staan en gegevens met elkaar uitwisselen. De hersengebieden hebben wel bepaalde functies, maar die zijn vrij globaal. Er kunnen drie grootschalige netwerken opgemerkt worden. Slechts één van de drie netwerken kan tegelijk actief zijn.

A
  • Twee taakpositieve netwerken;
    o Executive control network = een netwerk dat actief is bij doelgericht gedrag, bijvoorbeeld als je nadenkt over een vraag.
    o Salience network = een netwerk dat geactiveerd wordt als we iets interessant vinden, waar onze aandacht naar toe getrokken wordt. Dit netwerk monitort de omgeving. Prikkels die interessant zijn worden waargenomen en activeren dit netwerk.
  • Eén taaknegatief netwerk; het default mode network = een netwerk van gebieden in de hersenen dat vooral actief is in een toestand van rust, waarin men niet op gebeurtenissen in de buitenwereld is gericht.
17
Q

Twee typen hersendysfuncties (2)

A
  • Aangeboren of verworven structurele afwijkingen = afwijkingen in de aanleg van de hersenstructuren, bijv. bij het afsterven van neuronen, migratieproblemen, te veel of te weinig synaptische verbindingen of witte stof schade. Deze afwijkingen zijn zichtbaar in een hersenscan door bijv. bloedingen of beschadigingen.
  • Functionele problemen in de communicatie op celniveau (receptoren, ion-kanalen,
    neurotransmitterstoffen, neuromodulatoren) en tussen hersengebieden. Deze problemen zijn veel minder goed zichtbaar in de hersenscans, omdat ze veroorzaakt worden door communicatie in de hersenen.
18
Q

Stadia hersenontwikkeling na geboorte (3)

A

-Apoptose: Geprogrammeerde celdood. Rond de 6e maand van de zwangerschap zijn alle neuronen ongeveer geproduceerd. Er worden veel meer neuronen aangemaakt dan dat er nodig zijn (overproductie). Na zes maanden zwangerschap worden de neuronen die geen verbindingen maken, met andere neuronen of andere delen van het zenuwstelsel, opgeruimd.

-Synaptogenese: De neuronen gaan synapsen aanmaken. Synapsen zijn de verbindingen tussen
neuronen. Er kunnen wel tienduizenden verbindingen ontstaan. Dit vind grotendeels na de geboorte plaats en bereikt het hoogtepunt tussen leeftijd 2 en 5 jaar. Kinderen hebben op dat hoogtepunt de maximale capaciteit om nieuwe dingen te leren.

  • Myelinisering: De uitlopers van neuronen (axonen) worden voorzien van een vetachtig, wit laagje
    (myeline). In de hersenscans wordt dit gezien als de witte gebieden. Door myeline verhoogt de snelheid van het actiepotentiaal door het axon en kan informatie sneller verstuurd worden van het ene naar het andere neuron. Myelinisering gaat nog heel lang door tot ongeveer leeftijd 50 jaar.
19
Q

Types neuroplasticiteit (2)

A

Neuroplasticiteit = het vermogen van de hersenen om zijn functie en organisatie te wijzigen door nieuwe ervaringen:
- Ontwikkelingsplasticiteit = veranderingen in de
hersenen als gevolg van ervaringen (synaptogenese
dendrietvorming).
- Neurale plasticiteit = veranderingen in de functie en
als gevolg van hersenschade (celdood, necrose (afsterven van weefsel)). Het herstel van hersenschade is het grootst tussen het 2e
en 5e levensjaar (geringe kwetsbaarheid).

20
Q

Synapseliminatie

A

De overproductie van synaptische verbindingen is nuttig voor de maximale neuroplasticiteit. Echter blijven niet alle synaptische verbindingen bestaan. Na de periode van synaptogenese start pruning / synapseliminatie; de synapsen worden geëlimineerd. De hersengebieden gaan zich specialiseren en de plasticiteit neemt af. Welke synapsverbindingen verdwijnen, wordt bepaald door het use-it-or-lose-it-principe: verbindingen die worden gebruikt, worden sterker en verbindingen die niet worden gebruikt, worden geëlimineerd.

21
Q

Theorieën over de effecten van vroege hersenbeschadigingen (2)

A

Plasticiteitstheorie en vroege kwetsbaarheidstheorie

22
Q

Plasticiteitstheorie

A
  • Plasticiteitstheorie = de gevolgen van lokale schade zijn in de eerste levensjaren betrekkelijk gering. De periode van 2 tot 5 jaar is namelijk de periode met de hoogste plasticiteit.
    o Crowding = overname van functies door andere hersengebieden. Dit gaat echter ten
    koste van de ontwikkeling van de eigen functies van die hersengebieden.
23
Q

Vroege kwetsbaarheidstheorie

A
  • Vroege kwetsbaarheidstheorie = de gevolgen van diffuse (overal verspreide) schade is in de eerste levensjaren veel groter dan in de volwassenheid.
    o Growing into deficit = de gevolgen van de vroege hersenbeschadigingen kunnen zich pas veel later openbaren in het leven.
24
Q

Vijf situaties voor neuropsychologische diagnostiek

A

Vijf situaties voor neuropsychologische diagnostiek:
1. Ontwikkelingsproblemen
2. Hersenschade
3. Evaluatie van behandeling
4. Evaluatie van de ontwikkeling
5. Ondersteuning van keuzen in de opvoeding, onderwijs en beroepskeuze bij kinderen
met een problematische ontwikkeling.

25
Q

Domeinen neurocognitieve ontwikkeling (11)

A

Domeinen neurocognitieve ontwikkeling
- Motoriek: fijne en grove motoriek, balans.
- Taal en spraak: receptief, expressief, fonetische waarneming, spelling, vloeiendheid.
- Perceptie: visueel, auditief, tactiel en kinesthetisch (gevoel voor beweging).
- Constructief: het kopiëren van complexe figuren.
- Visuomotoriek: hand-oogcoördinatie.
- Leren en geheugen: korte en langetermijngeheugen, snelheid van informatieverwerking.
- Aandacht: volgehouden aandacht, selectieve aandacht en gefocusseerde aandacht.
- Executief functioneren: werkgeheugen, inhibitie, planning, flexibiliteit.
- Emotie en sociale cognitie: emotieregulatie en -kennis, empathie, sociale signalen.
- Algemeen IQ en schoolse vaardigheden: lezen, schrijven, rekenen.
- Gedragsmatig functioneren

26
Q

Executieve functies (4)

A
  • Werkgeheugen: de capaciteit om verbale of visuele informatie voor enige tijd vast te houden, zodat met deze informatie actieve bewerkingen uitgevoerd kunnen worden.
  • Inhibitie: remming van een impuls. kan motorisch of aandachtsinhibitie zijn.
  • Cognitieve flexibiliteit: het vermogen flexibel te kunnen switchen tussen taken/situaties.
  • Planning: het vermogen complexe acties mentaal voor te bereiden door de acties in sub-handelingen op te delen, in de juiste volgorde te
    plaatsen en uit te voeren.