week 3, HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis Flashcards
welk hormoon maakt de bijschildklier als het serum Ca daalt en wat is het effect
bijschildklieren maken PTH
- meer botafbraak door osteoclasten
- stimuleerd 1alfa-hydroxylase wat inactief vitamine D actief maakt, waardoor er meer calsium en fosfaat absorptie in de darmen plaatsvind
- remming SLC34A1/3 waardoor meer fosfaat uitscheiding en meer Ca reabsorptie
wat is de factor die zorgt dat de fosfaat spiegel gelijk blijft + effect
FGF23 (deels uit botten)
bijschildklieren maken minder PTH
remt 1a hydroxylase
remt SLC34A1/3
hoe vind de verdeling van calcium en fosfaat in het lichaam plaats
calcium (nauwe grenzen)
99% skelet
1% extracellulaire vloeistof
fosfaat (ruime grenzen)
85% skelet
15 % extracellulaire vloeistof
wat is het verloop in afgifte van PTH
- vrijgeven van al gevormde PTH in vesicles
- meer synthese van PTH
- cellulaire proliferatie
wat is het verloop in afgifte van PTH
- vrijgeven van al gevormde PTH in vesicles
- meer synthese van PTH
- cellulaire proliferatie
wat doet actief vitamine D(3)
vergroot opname van fosfaat en calcium door darmen, bot en nier
hoe vind de intestinale absorptie van calcium plaats
actief transport
- afhankleijk van 1, 25 -(OH)2d3
- verzadigbaar
passief
- afhankelijk gradient calcium lumen versus bloed
wat zijn de effectien van calcitonine
-directe remming van osteoclastaire botresorptie
- receptoren in de hersenen
onderschikte rol
waarvoor heb je fosfaat nodig
bot
DNA
fosforylering van receptoren
energy opslag (ATP)
zuur-base buffer
wat zijn klachten van hypofosfatemie
rachitis, botpijnen en breuken
spierpijn en spierzwakte
vermoeidhied
dysfunctie van hart en hersenen
wat zijn risicogropen voor vit D defiientie
bejaarden en allochtonen
waartoe leidt een vit D deficientie
mineralisatie defect skeelt en secundaire hyperparathyreoidie