Week 3 GR Flashcards
Wat zijn voor hypotheek vatbare goederen?
In beginsel zijn alle registergoederen (art. 3:10 BW) vatbaar voor het vestigen van een recht van hypotheek (art. 3:228 jo 3:227 lid 1 BW). Het goed dient wel overdraagbaar te zijn.
Uit de schakelbepaling van art. 3:98 BW volgt dat beperkte rechten op registergoederen op hun beurt weer registergoederen zijn (art. 3:89 lid 4 BW).
Vestigingsvereisten recht van hypotheek
De vestiging (door akte) van hypotheek op een registergoed vereist ex art. 3:260 lid 4 jo 3:98 jo 3:84 lid 1 BW een levering krachtens een geldige titel (hypotheekbelofte), verricht door een beschikkingsbevoegde.
Bijzonder beslag: een voor de inschrijving ten laste van de hypotheekgever gelegd executoriaal beslag op het te verbinden goed
voorkomt niet dat er een hypotheekrecht tot stand komt, maar heeft ex art. 505 Rv wel tot gevolg dat de hypotheekhouder het recht niet aan de beslaglegger kan tegenwerpen.
Staat de uitsluiting van registergoederen van de levering bij voorbaat in de weg om op een pas verworven bouwterrein een hypotheek te vestigen?
Nee, met de bouw groeit de zekerheid, doordat het gebouwde tot het eigendom van de grond behoort ex, 5:20 lid 1 BW en het hypotheekrecht zich uitstrekt over al hetgeen de eigendom van de zaak omvat ex 3:227 lid 2 BW
Wat gebeurd er als een schuldenaar die hypotheek heeft belooft niet de verplichting nakomt?
O.g.v. art. 3:300 BW kan dmv reele executie de vestiging van hypotheek worden afgedwongen
Wat als er in de akte een bepaling staat dat de hypotheekgever op het verhypothekeerde goed niet een tweede hypotheek of ander beperkt recht mag vestigen?
Een dergelijk beding heeft slechts verbintenisrechtelijke werking. Zo’n beding staat er niet aan in de weg dat de hypotheekgever het goed wederom geldig kan verhypothekeren of het met een ander beperkt recht kan belasten.
Wat gebeurd er indien het gebruik en genot van de hypotheekgever voor een dusdanige waardedaling van het verhypothekeerde zorgt dat zij het verhaalsrecht van de houder in gevaar brengt?
Indien de schuldenaar ook de hypotheekgever is leidt verwaarlozing tot opeisbaarheid ex art. 6:40 sub c BW. Indien er sprake is van een derdenhypotheek geldt art. 3:233BW (De pand- of hypotheekgever die niet tevens de schuldenaar is, is aansprakelijk voor waardevermindering van het goed, voor zover de waarborg van de schuldeiser daardoor in gevaar wordt gebracht en daarvan aan de pand- of hypotheekgever of aan een persoon waarvoor deze aansprakelijk is, een verwijt kan worden gemaakt.)
Wat houdt een beding inzake niet-verandering in?
De hypotheekgever mag niet zomaar veranderingen aanbrengen in het pand dat hij heeft verhypothekeerd, omdat dit de waarde ervan kan verminderen. Dit geldt zelfs als de hypotheekgever het pand aan iemand anders verkoopt. ex 3:265 BW
Ius tollendi
De hypotheekgever mag onder bepaalde voorwaarden latere veranderingen aan het pand dat als onderpand dient wegnemen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om toevoegingen die hij zelf heeft gedaan en die de waarde van het pand niet verminderen.
Dit recht om veranderingen weg te nemen geldt ook voor mensen zoals vruchtgebruikers, opstallers en pachters, die ook hypotheek op hun eigendomsrechten hebben. zie aart. 3:266 BW
Wat is het hulpzakenbeding ex 3:254 BW?
Dit artikel biedt de mogelijkheid een hypotheekrecht en een pandrecht met elkaar te koppelen, zodat de in zekerheid gegeven goederen samen geëxecuteerd kunnen worden. De executie vindt dan volgens de voor hypotheekrecht geldende regels plaats.
De roerende zaak dient bedoeld te zijn om de onroerende zaak duurzaam te dienen.
Indien deze mogelijkheid is afgesproken, betekent het nog niet dat een dergelijke schuldeiser hiertoe verplicht is. Hij heeft slechts de mogelijkheid om op deze manier tot executie over te gaan. Dat betekent niet dat hij ook voor deze mogelijkheid moet kiezen.
Wat zijn de vereisten van een hulpzakenbeding ex 3:254 BW?
De mogelijkheid van gezamenlijke executie kan alleen indien er aan de volgende vereisten is voldaan:
Er rust een bezitloos pandrecht op de roerende zaak. Het verpande goed mag zich dus niet bij de pandhouder bevinden. De pandgever dient het goed nog steeds onder zich te hebben.
Er dient sprake te zijn van een zelfstandige zaak die valt onder één van de categorieën genoemd in lid 1.
Het pand- en hypotheekrecht dient voor dezelfde vordering te zijn gevestigd. Het mag niet om twee verschillende vorderingen gaan. In zo’n geval kan de executie niet gezamenlijk geschieden.
Daarnaast dient de gezamenlijke executie volgens de hypotheekregels te zijn overeengekomen. Partijen moeten deze mogelijkheid hebben afgesproken, anders kan de schuldeiser hier geen gebruik van maken.
Wat houdt het huurbeding in?
Het huurbeding kan de persoon die de hypotheek heeft gegeven beperken in zijn mogelijkheid om het pand te verhuren zonder toestemming van de hypotheekhouder.
Het kan ook beperkingen opleggen aan de duur van de huurovereenkomst, de manier waarop het pand wordt verhuurd, of de betaling van huurpenningen.
Daarnaast kan de hypotheekgever niet zomaar het recht op huurpenningen verkopen of verpanden zonder toestemming van de hypotheekhouder.
Tegen wie kan het huurbeding worden ingeroepen?
Het huurbeding kan worden gebruikt tegen de persoon die de hypotheek heeft gegeven, maar ook tegen latere eigenaren van het pand en tegen huurders of pachters wier rechten na het vestigen van de hypotheek zijn ontstaan.
Het kan niet worden gebruikt tegen huurders van wie de huurovereenkomst al bestond voordat de hypotheek werd gegeven.
Beperkingen bij huur woonruimte en bedrijfsruimte
ex 3:264 BW: Het huurbeding geldt niet als het in strijd is met de wet, vooral niet met de regels voor huur van woonruimte of bedrijfsruimte.
Bij huur van woonruimte heeft de hypotheekhouder toestemming nodig van de rechter om het huurbeding te gebruiken.
Beheersbeding
3:267 lid 1: De hypotheekhouder kan in de akte bedingen dat hij bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever in ernstige mate tekortschiet in zijn verplichtingen.
Wat gebeurt er als de lagere hypotheekhouder overgaat tot executie?
De hogere hypotheekhouder moet de executie overnemen ex art. 544 lid 3 Rv en zelf paraat executeren, anders gaat het hoger gerangschikte hypotheek teniet als gevolg van 3:272 BW (zuivering)
Let wel: de hogere moet wel bevoegd zijn tot executie ex 544 lid 3 Rv jo 509 Rv jo 3:268 BW