GR Week 1a Flashcards

1
Q

De hoofdregel van art. 3:276 BW is dat de schuldeiser zijn vordering kan verhalen op alle goederen (zaken + vermogensrechten) van zijn schuldenaar. De vijf deelregels zijn:

A
  1. De schuldeiser komt m.b.t. zijn vordering een verhaalsrecht toe en – omgekeerd – de goederen van de schuldenaar zijn uitwinbaar voor diens schulden;
  2. Alle goederen van de schuldenaar zijn uitwinbaar;
  3. De schuldeiser is vrij in de keuze van het goed/goederen waarop hij
    verhaal wil zoeken;
  4. Goederen zijn slechts uitwinbaar voor zover ze tot het vermogen van
    de schuldenaar horen;
  5. Aan iedere schuldeiser komt het recht toe om verhaal te nemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wijze van verhaalsuitoefening: Buiten Faillissement

A

Art. 430 e.v Rv – executoriaal beslag
 Vereist is een executoriale titel (vonnis/notariële akte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wijze van verhaalsuitoefening: in Faillissement

A

Geen zelfstandige mogelijkheid om verhaal uit te oefenen ex 33 Fw, Het gaat o.g.v. 108 e.v. Fw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Niet voor uitwinning vatbare goederen

A

Verhaalsrecht, tenzij… overeenkomst of wet.
 Bed, beddengoed, levensmiddelen (art. 447 / 448 Rv)
 Beslagvrije voet (art. 475a-e Rv)
Deze regels zijn van dwingend recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is voorrang?

A

De paritas creditorum geldt slechts voor zover er geen door de wet erkende redenen van voorrang bestaan. Voorrang verschaft aan een schuldeiser het recht om, in geval van samenloop van verhaalsrechten, bij de verdeling uitbetaald te krijgen voor de concurrente schuldeisers.
Deze uitzondering op de regel wordt beperkt tot de door de wet erkende redenen van voorrang. Art. 3:278 lid 1 BW bepaalt dat voorrang voortvloeit uit pand, hypotheek en voorrecht en uit andere in de wet aangegeven gronden.
Andere in de wet aangegeven gronden zijn:
 Art. 3:282 lid 1 BW
 Art. 3:264 lid 7 BW
 Art. 3:290 BW (retentierecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke partijen hebben voorrang volgens art. 3:278 lid 1 BW ?

A

Art. 3:278 lid 1 BW bepaalt dat voorrang voortvloeit uit pand, hypotheek en voorrecht en uit andere in de wet aangegeven gronden.
Andere in de wet aangegeven gronden zijn:
 Art. 3:282 lid 1 BW
 Art. 3:264 lid 7 BW
 Art. 3:290 BW (retentierecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kwaliteitsrekening of derdenrekening

A

Betaalt de schuldenaar op een bankrekening van een tussenpersoon, dan gaat het daarop bijgeschreven bedrag behoren tot het vermogen van die tussenpersoon. Het gesaldeerde staat bloot aan verhaal door de schuldeisers van die tussenpersoon (art. 3:276 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent het feit dat pand en hypotheekhouders separatisten zijn?

A

Ze kunnen overgaan tot parate executie en dit blijft eveneens bestaan wanneer het goed in faillissement valt. De pand- hypotheekhouder is gerechtigd de executie over te nemen (461a Rv jo. 509 Rv) In geval van faillissement kunnen pand- en hypotheekhouders ex art. 57 Fw hun recht uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de bepaalbaarheid van een vordering?

A

O.g.v. art. 3:227 BW kan een vestiging van een pand of hypotheek alleen tot zekerheid van een geldsom, anders werkt paratas creditorum niet meer. 3:231BW ziet op de betaalbaarheid op het tijdstip van de executie, bij de bevestiging hoeft het nog niet vast te staan. (Zie ook: 3:260 lid 1 BW, voor de vestiging van hypotheek is vereist dat de hypotheekakte een aanduiding bevat van de vordering waarvoor de hypotheek tot zekerheid strekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Doyer & Kalff/Bouman

A

Een zekerheidstelling is voldoende bepaald in de zin van art. 3:231 BW : Voldoende is dat, als het op executie aankomt, aan de hand van de rechtsverhouding tussen de zekerheidsgever en -nemer is vast te stellen tot zekerheid van welke vorderingen het verleende recht tot verhaal strekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer ontstaat pand en hypotheek als het gaat om een toekomstige vordering?

A

Pand en hypotheek voor een toekomstige vordering ontstaan op het tijdstip waarop de vestigingshandeling wordt voltooid en niet pas op het tijdstip waarop de vordering ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lage Landen/van Logtestijn

A

de pandhouder kan zich in faillissement van de pandgever niet alleen verhalen voor vorderingen die bij het uitspreken van het faillissement reeds bestaan, maar ook voor vorderingen die op dat moment nog toekomstig zijn, mits deze voortvloeien uit een op dat moment reeds bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde pandgever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het verbod van toe-eigening moet met welke 2 wetsartikelen in relatie worden gezien?

A

art. 3:248 jo. 3:268 BW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil tussen voorrecht & pand/hypotheekrecht

A

Een pand en hypotheek houden naast een voorrangsrecht ook een verhaalsrecht in, in tegenstelling tot een voorrecht. Aldus kan een schuldeiser een aan zijn vordering verbonden voorrecht slechts uitoefenen indien hij voor die vordering verhaal kan zoeken op het goed of de goederen waarop het voorrecht betrekking heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe oefen je een voorrecht uit?

A

Buiten faillissement geldt dezelfde wijze van verhaalsuitoefening als voor de gewone concurrente schuldeiser. Oftewel moet je een executoriale titel verwerven om vervolgens executoriaal beslag te leggen ex 430 e.v. Rv. In faillissement brengt een voorrecht geen separatistpositie mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorrecht ter zake van kosten tot behoud

A

Art 3:284 BW: De grond voor dit voorrecht bestaat daarin dat het goed zonder de behoudskosten ook voor andere schuldeisers als verhaalsobject verloren zou zijn gegaan.
Van de kosten tot behoud zijn te onderscheiden:
- De kosten tot onderhoud, tot verbetering, (tot behoud van waarde of tot reparatie).
- Behoud van waarde of reparatie vallen niet onder art. 3:284 BW. Wel is soms een beroep op het voorrecht wegens bearbeiding of retentierecht mogelijk
Het voorrecht heeft ex art. 3:284 lid 3 BW voorrang boven alle andere voorrechten, tenzij de vorderingen waaraan laatstgenoemde voorrechten zijn verbonden, zijn ontstaan na het maken van de kosten tot behoud.

17
Q

Voorrecht ter zake van aanneming van werk

A

Art 3:285 BWndien er sprake is van bearbeiding, wordt dit veronderstelt een overeenkomst van aanneming van werk te zijn. Ook hieruit ontstaat een vordering. De wet schept voor zo’n soort vordering ook een voorrecht. Dit voorrecht kan op zowel roerende als onroerende zaken rusten.Het voorrecht heeft voorrang boven een overeenkomstig artikel 237 op de zaak gevestigd pandrecht, tenzij dit recht eerst na het ontstaan van de bevoorrechte vordering is gevestigd en de zaak in de macht van de pandhouder of een derde is gebracht.

18
Q

Voorrecht ter zake van vergoeding van de schade

A

3:287 BW:Indien iemand een vordering tot schadevergoeding op iemand heeft, kan die schuldenaar hiervoor verzekerd zijn. Die schuldenaar heeft daarmee zo weer een vordering op zijn verzekeraar. De wet probeert hier te bewerkstelligen dat het geld uit deze vorderingen daadwerkelijk bij de gedupeerde terecht komt. De vordering tot schadevergoeding kent namelijk een voorrecht op de vordering van de schuldenaar op zijn verzekeraar.

19
Q

Zaaksvervanging bij bijzondere voorrechten

A

Een voorrecht op een bepaald goed strekt zich mede uit over vorderingen tot vergoedingen die in de plaats van dat goed zijn getreden, waaronder begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed.

20
Q

Surseance van betaling

A

heeft tot gevolg dat een schuldenaar gedurende enige tijd niet tot betaling van zijn schulden kan worden gedwongen. Deze verplichting is tijdelijk opgeschort (uitstel van betaling).

21
Q

Schuldsaneringsregeling

A

De schuldsaneringsregeling biedt die schuldenaren de kans om na verloop van zekere tijd met een schone lei te beginnen: de vorderingen van de schuldeisers worden omgezet in natuurlijke verbintenissen. Zij zijn dan niet langer
afdwingbaar (art. 358 Fw). In tegenstelling tot het faillissement staat de schuldsaneringsregeling alleen open voor natuurlijke personen (art. 284 lid 1 Fw).

22
Q

Staat van insolventie

A

Art. 173 Fw: Wanneer de schuldenaar geen akkoord biedt aan het proces-verbaal van de verificatievergadering, verkeert de boedel in staat van insolventie. De schulden van de schuldenaar staan rechtens vast en zijn niet voldaan. Het faillissement gaat over in de executoriale fase en de goederen van de schuldenaar worden uitgewonnen en de opbrengst wordt verdeeld

23
Q

Bij surseance van betaling zijn de vorderingen niet meer afdwingbaar, welke wel?

A

O.g.v. art. 232 Fw werkt surseance van betaling niet tegenover vorderingen waar voorrang bij bestaat. Crediteuren zoals pand en hypotheek kunnen de surseance negeren en hun rechten gewoon uitoefenen.

24
Q

Schuldsanering

A

Art. 296 Fw: De schuldenaar verliest de bevoegdheid om over de tot de boedel behorende goederen te beschikken en ten aanzien van die goederen feitelijke handelingen te verrichten (art. 296 Fw). Op het moment dat de schuldsaneringsregeling is uitgesproken verkeert de boedel in staat van insolventie en moet de bewindvoerder overgaan tot vereffening en tegeldemaking ex 349 Fw

25
Q

Unitco

A

Het in een faillissementssituatie betalen van steunvorderingen, al dan niet door derden is niet ontoelaatbaar (toelaatbaar). Het staat derden in beginsel vrij hangende een procedure tot faillietverklaring steunvorderingen te voldoen. Dit leidt niet tot doorbreking van het paritas creditorum.

26
Q

Mondia/Curatoren V&D

A

In beginsel staat het een schuldeiser vrij om een hem door de schuldenaar aangeboden buitengerechtelijk akkoord – indien dat inhoudt dat de schuldeiser slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand doet van zijn recht op voldoening – te weigeren. Dit kan uitzondering lijden indien de uitoefening van deze bevoegdheid wordt misbruikt. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan plaats zijn voor een daartoe strekkend bevel aan de schuldeiser.

27
Q

Het voorrecht van de fiscus ex art. 21 (2) IW gaat boven alle voorrechten, met uitzondering van:

A

1) 3:284 BW (Vordering tot voldoening van de gemaakte kosten tot behoud van een goed), indien de kosten tot behoud zijn gemaakt na de dagtekening van het aanslagbiljet.
2) 3:287 BW (Vorrecht ter zake van vergoeding van de schade)
3) 3:288 (a) BW (de kosten van de aanvraag tot faillietverklaring, doch alleen ter zake van het faillissement dat op de aanvraag is uitgesproken, alsmede van de kosten, door een schuldeiser gemaakt, ter verkrijging van vereffening buiten faillissement)

28
Q

Waarboven gaat het voorrecht voor kosten tot behoud ex 3:284 BW?

A

Boven alle andere voorrechten, tenzij de vordering waaraan deze andere voorrechten zijn verbonden, na het maken van de kosten tot behoud zijn ontstaan. Dus alle oudere rechten kan hij negeren. Op grond van lid 2 komt het voorrecht ook boven een stil pandrecht die later is gevestigd, indien de zaak niet in de macht van de pandhouder of een derde is gebracht.

29
Q

Wanneer heeft het voorrecht aanneming van werk ex 3:285 BW voorrang?

A

Om voorrang te krijgen dient de schuldeiser een verhaalsrecht te hebben, de schuldenaar moet dus eigenaar zijn van de zaak. Het voorrecht heeft op grond van art. 3:295 lid 2 voorrecht boven een stil pandrecht, tenzij dit recht eerst na het ontstaan van de bevoorrechte vordering is gevestigde en de zaak in de macht van de pandhouder of derde is gebracht.

30
Q

Wie mag een beroep doen op art. 3:285 BW aanneming van werk?

A

Klein zelfstandigen kunnen arbeidsloon en materiaalkosten vorderen.

31
Q

Waar gaat het voorrecht ter zake van vergoeding van de schade ex 3:287 BW voor?

A

Voor pandrecht ex 3:287 lid 2 BW en voor het fiscale voorrecht 21 lid 2 IW

32
Q

Hoe moet je een tentamenvraag over voorrang aanpakken?

A

Stap 1: benoem de hoofdregel van art. 3:279 BW: pand een hypotheekrecht gaan voor voorrecht, tenzij de wet anders bepaalt.

Stap 2: ‘’tenzij de wet anders bepaalt’’→ga in de wet na of de specifieke artikelen over voorrecht bepaalt of het voor pand of hypotheek gaat!

Stap 3: Is er sprake van een bijzondere voorrecht in art. 3:383 e.v. BW?
Zo nee, val dan terug op 3:279 BW, en benoem eventueel wat het wel is (bv. 3:288 een algemene vordering zonder voorrang voor hypo/pand

Stap 4: Is er sprake van een voorrecht dat voorrang geeft boven pand of hypotheek?
- Benoem dat iemand voorrecht geldend kan maken.
- Benoem dat het voorrecht voorrang heeft boven het pandrecht.
- Maar: benoem dat pandhouder en hypotheekhouder bevoegd zijn tot (parate) executie.
- Maar: curator is gehouden de belangen te behartigen van bevoorrechte schuldeisers die
in rang boven pand- en hypotheekhouders en beperkt gerechtigden staan (art. 57 lid 3
Fw) (net als bij bijv. voorrecht van de fiscus!)
- Dus: degene met voorrecht zal als eerste uit de opbrengst worden voldaan, pand-
/hypotheekhouder ontvangt surplus.

33
Q
A