Week 2/HC 3: mindfulness Flashcards

HC 3 mindfulness en HS 8, 11 en 14

1
Q

mindfulness

A

op een bepaalde manier aandacht geven: expres, op het huidige moment en zonder oordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke interventies nemen acceptatie en mindfulness als belangrijk uitgangspunt mee?

A

3e golf CGT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

therapieën met acceptatie of mindfulness als eindpunt:

A
  1. MBSR
  2. MBCT
  3. DBT
  4. ACT
  5. MCT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

MBSR

A

mindfulness based stress reduction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

MBCT

A

mindfulness based cognitive therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DBT

A

dialectical behavior therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitgangspunt van dialectical behavior therapie

A

iets veranderen aan jezelf, en accepteren wat je bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer dialectical behavior therapie inzetten vooral?

A

vooral ingezet bij borderline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ACT

A

acceptance en commitment therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

acceptance en commitment therapy

A

Acceptatie combineren met zelfonderzoek naar wat belangrijke waardes in iemands leven zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

MCT

A

Meta-cognitive therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Meta-cognitive therapy

A

Minder ervaringscomponent dan bij voorgaanden, het meest cognitief. Vooral kijken naar de eigen houding t.o.v. cognities/gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mindfulness paradox:

A
  1. Mensen willen hun emotie (ervaring) reguleren.
  2. In MBSR leren ze dat dit niet nodig is, je moet emoties ervaren zoals ze verschijnen.
  3. Emoties worden gereguleerd. Hoe?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

collectieve intentionaliteit

A

alle dingen die niet alleen persoonlijk zijn, maar ook binnen de cultuur van de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Saarni et al., term en betekenis

A

relationele processen: kinderen leggen, veranderen en onderhouden hun relaties met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bij baby’s: toename in verdriet en angst tussen welke maanden?

A

4-12 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wanneer verschijnt woede bij een baby?

A

4-7 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zelfbewuste evaluatieve emoties

A

bevatten overtuigingen en reacties van kinderen op zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

habituatie paradigma

A

kinderen kijken langer naar nieuwe patronen dan naar bekende patronen. Als ze langer kijken naar een nieuwe gezichtsuitdrukking dan naar een bekende indiceert dit dat ze onderscheid kunnen maken tussen uitdrukkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Emotion face processing

A

lijkt dominant in de rechterhemisfeer en orbitofrontale cortexgebieden

21
Q

Sociale verwijzing

A

het vermogen om emotionele uitdrukkingen van anderen te gebruiken om eigen gedrag te leiden

22
Q

waarbij is de Amygdala betrokken?

A

het detecteren van emotioneel belangrijke gebeurtenis die relevant zijn

23
Q

wat is de rol van de orbitofrontale cortex?

A

emotieherkenning

24
Q

waarbij is de vagal tone betrokken?

A

betrokken bij het succesvol reguleren van
negatieve emoties

25
Q

Effortful control

A

het vermogen om aandacht en gedrag vrijwillig te reguleren

26
Q

wat stelde Caspi uit onderzoek?

A

temperament in kinderen van 3 jaar oud persoonlijkheidstrekken 20 jaar later voorspellen.

27
Q

wat stelden Soto en John op?

A

Little six

28
Q

wie stelden little six op?

A

Soto en John

29
Q

Little six

A

vergelijkbaar voor big 5, maar dan voor kinderen + activiteit

30
Q

dip in rijping van persoonlijkheid

A

dip tijdens adolescentie, gekenmerkt door dip in:
1. consientiousness
2. openness
3. emotionele stabiliteit

31
Q

Actieve gen-omgevingscorrelatie

A

hoe onze genetisch beïnvloede eigenschappen ons ertoe brengen actief een omgeving voor onszelf te creëren.

32
Q

evocatieve gen-omgevingscorrelatie

A

gedeeltelijk erfelijke eigenschappen lokken unieke responses uit van sociale partners.

33
Q

Adult Attachment Interview

A

om gehechtheid in volwassen leven te onderzoeken

34
Q

wat helpt bij kinderen om hun eigen en andermans emoties te begrijpen?

A

als ouder er met je kind over praten

35
Q

parental Meta-Emotion Philosophy (PMEP)

A

ouders ontwikkelen overtuigingen over hun eigen emoties en de emoties van hun kinderen

36
Q

Emotie coaching filosofie

A
  • bewustzijn en acceptatie van eigen emoties van de ouders en kinderen
  • perceptie van negatieve emoties als mogelijkheid tot groei
37
Q

Emotie-dismissing filosofie

A

minimaliseert het belang en de expressie van emoties en focust op het bevrijden van kinderen van hun negatieve emoties

38
Q

differential parenting

A

broers en zussen worden anders van elkaar opgevoed

39
Q

Onze temperamenten hebben invloed op…

A

…de relationele ervaringen die we hebben

40
Q

De kwaliteit van relaties die we hebben met leeftijdsgenoten, broers en zussen en ouders
wordt kritisch beïnvloed door…

A

…ons vermogen tot gedeeld denken en samenwerken

41
Q

selectie-effecten

A

vrienden kiezen met hetzelfde gedrag

42
Q

socialisatie-effecten

A

zelfde gedrag als vrienden om je heen laten zien

43
Q

Martela et al.

A

identificeerden 4 specifieke bijdragen aan een betekenisvol leven

44
Q

4 specifieke bijdragen aan een betekenisvol leven van Martela et al.:

A
  1. autonomie (eigenaar van acties)
  2. competentie
  3. verwantschap
  4. weldadigheid
45
Q

5 modi en kenmerken van betekenis in het leven

A
  1. coöperatie
  2. geluk
  3. verwantschap
  4. tevredenheid
  5. welzijn
46
Q

welke 3 componenten heeft geluk?

A
  1. levenstevredenheid
  2. positief affect
  3. gebrek aan negatief affect
47
Q

once-born (James)

A

opgroeien in een samenleving met invloeden van ouders en cultuur

48
Q

twice-born (James)

A

het gevoel hebben dat je er niet bijhoort