HC 6: MBT Flashcards

1
Q

MBT

A

mentalization-based therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voor wie is vooral MBT?

A

mensen met borderline (persoonlijkheidsstoornissen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mentaliseren

A

het doen en laten van zichzelf en van anderen impliciet en expliciet waarnemen en begrijpen in termen van intentionele mentale toestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

centraal uitganspunt van mentaliseren/MBT =

A

nieuwsgierige en nietwetende houding innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tijd van ontwikkeling: teleologisch denken

A

0-6 maanden & 6-12 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

teleologisch denken, wat is het?

A

lichamelijke toestanden kenbaar maken
beetje oorzaak-gevolg zien: ik huil en ik krijg de fles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer psychische equivalentie?

A

2-3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is psychische equivalentie?

A
  • acties aan mentale toestand koppelen
  • huilen dus verdrietig
  • nog geen idee dat de ander zich anders kan voelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer pretend modus?

A

3-4 jaar en 6-11 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pretend modus

A
  • 3-4 jaar: spelletjes voelen heel echt aan
  • 6-11 jaar: modi samenvoegen, obv normen en waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in welke modus is er objectconstatie?

A

teleologiche modus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in welke methode geldt: interne werkelijkheid = externe werkelijkheid?

A

psychische equivalentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gehechtheid en mentaliseren?

A

het vermogen om te mentaliseren ontwikkelt een kind in relatie tot hechtingsfiguren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onveilig-vermijdend gehecht:

A
  • vermijdend en wantrouwend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onveilig-afwerend/ambivalent gehecht:

A
  • onvoorspelbare ouders
  • wisseling van emotie e.d.
  • verlatingstangst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gedesorganiseerd gehecht:

A
  • pijn, trauma of angst als basis
  • hechtingsfiguur is veilig en gevaarlijk tegelijkertijd
17
Q

welke gehechtheid leidt tot psychopathologie op latere leeftijd?

A

gedesorienteerde gehechtheid

18
Q

gemarkeerd spiegelen

A

affect van kind herkennen, om aan kind te laten merken dat het eigen gedachten heeft + kan reflecteren hierop, gaat eigen gevoel snappen

19
Q

ongemarkeerd spiegelen

A

geen onderscheid tussen eigen beleving en die van een ander –> psychisch equivalente modus
- gevoel blijft heftig en beangstigend

20
Q

incongruent spiegelen

A

(stel je niet aan)
gespiegelde gevoelens komen niet overeen met interne gevoelens –> false self –> alsof modus

21
Q

vermijdende hechtingsstijl leidt tot:

A

overreguleren van affect, naar binnen keren, weinig laten zien

22
Q

Afwerend/ambivalente hechtingsstijl leidt tot

A

onderreguleren van affect, coregulatie nodig, kan het niet alleen, afhankelijk van contact

23
Q

gedesorganiseerde hechtingsstijl leidt tot:

A

wisseling tussen onder- en overreguleren van affect

24
Q

in het kort: Psychische equivalentie
modus

A
  • interne werklijkheid = externe werkelijkheid
  • A = A
25
Q

in het kort: Teleologische modus:

A
  • wat ik zie, is waar
  • Het begrijpen van de acties van anderen is gebaseerd op fysieke effecten
  • struikelen over been –> je wilt me pijn doen
26
Q

in het kort: Alsof modus/pretend mode

A
  • betekenisloosheid
  • in de sessie eindeloos en inconsequent gepraat over gedachten en gevoelens. Betekenisloos
27
Q

interventie is gericht op

A
  • onderzoeken
  • mentale toestand (niet gedrag)
28
Q

voorbeeld van een interventie

A

uitdagen

29
Q

wat doe je bij de interventie uitdagen?

A
  • niet-mentaliseren laten stoppen
30
Q

3 technieken in MBT

A
  1. bevriezen
  2. vertragen
  3. terugspoelen
31
Q

techniek: bevriezen

A

stop en sta stil

32
Q

techniek: vertragen

A

stop, luister en kijk

33
Q

techniek: terugspoelen

A

stop, ga terug en exploreer

34
Q

wanneer stop en sta stil?

A

als mentaliserend vermogen weg is

35
Q

wanneer stop, luister en kijk?

A

als spanning oploopt

36
Q

wanneer stop, ga terug en exploreer?

A

als het al misgegaan is

37
Q

wat doe je bij de equivalente modus:

A

affect te hoog dus die moet omlaag

38
Q

wat doe je bij de pretend modus:

A

affect te laag dus die moet omhoog