Week 1: Hoofdstuk 2 Flashcards

The mind-body problem

1
Q

The mind-body problem

A

Hoe kan subjectieve ervaring (bewustzijn) voortkomen uit hersenen (fysieke deel van het lichaam)?

Westphal:
1. Het lichaam is een fysiek ding.
2. De geest is een niet-fysiek ding.
3. Er is een wisselwerking tussen lichaam en geest.
4. Fysieke en niet-fysieke dingen kunnen niet op elkaar inwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Intuitie pomp / intuition pump

A

Een vorm van gedachtenexperimenten die onze gedachten richten op de belangrijkste aspecten van een probleem en het vereenvoudigen van ons denken door irrelevante details te vermijden. Het doel is om een argument te verduidelijken, niet op te lossen, aangezien onze intuities het vaak bij het verkeerde eind hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de geest

A

Omvat alles over ons mentale leven, zowel binnen als buiten het bewustzijn: de cognitieve processen die ons perceptie, denken en geheugen geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mereologische denkfout

A

De hersenen beschouwen alsof ze hetzelfde zijn als de geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Qualia

A

De elementen waaruit een subjectieve ervaring bestaat. Qualia vormen onze ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Herformuleren van the hard problem met qualia

A

Welke objectieve fysische processen zijn verantwoordlijk voor de puur mentale en volledig subjectieve qualia?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Monisme

A

Het idee dat er alleen een fysieke wereld is. Gaat tegen het dualisme in. De geest komt voort uit materie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Substantiedualisme / Cartesiaans dualisme

A

De geest en materie zijn verschillende soorten substantie. Geest en lichaam interacteren in de pijnappelklier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2 problemen met het substantiedualisme

A
  1. Het mentale domein valt buiten het domein van de fysica: we hebben geen idee waar het uit bestaat en het kan niet onderzocht worden.
  2. Hoe werken de geest en materie op elkaar in?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Parallellisme

A

Fysieke en mentale werelden zijn perfect op elkaar ingesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Occasionalisme

A

Elke keer als er iets gebeurd in de fysieke wereld zorgt god ervoor dat de corresponderende gedachte / gevoel in ieders mentale wereld plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dualisme van eigenschappen

A

Er is maar 1 soort substatie: de fysieke substantie. Er zijn 2 soorten eigenschappen: fysieke en mentale eigenschappen.
Bijvoorbeeld het emergentisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emergentisme

A

Wanneer materie op een complexe manier wordt georganiseerd, kunnen er nieuw eigenschappen ontstaan, zoals mentale eigenschappen. Mentale fenomenen kunnen niet worden gereduceerd tot fysieke fenomenen, toch bestaat er maar 1 soort substantie (fysieke substatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Monisme

A

Idee dat er maar 1 soort substantie is in de wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Idealisme (monisme)

A

De wereld is fundamenteel mentaal. Materiele objecten bestaan alleen in de geest van de waarnemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Materialisme / fysicalisme

A

De enige substantie die er bestaat is fysieke materie.

17
Q

Neutraal monisme

A

Er is maar 1 soort substatie, geest nog materie.

18
Q

Anomaal monisme

A

Mentale toestanden zijn gelijk zijn aan hersentoestanden, maar ze worden desondanks niet geleid door strikte fysische wetten.

19
Q

Het Mary kleuren gedachte-experiment (kennisargument)

A

Mary heeft haar hele leven nog nooit kleur gezien, maar weet wel alles over kleur. Als ze opeens iets in kleur ziet, leert ze dan iets nieuws door haar perceptie?
Als dit wel zo is dan zouden mentale staten (zoals kleurperceptie) niet volledig worden verklaard door fysieke feiten.

20
Q

Het omgekeerde kleurenspectrum (spectruminversie)

A

Het zien van kleuren is privekennis, omdat we nooit echt zeker kunnen weten wat iemand anders ervaart. Perceptie van kleuren tussen mensen kan systematisch veranderen en niemand kan dit zien.

21
Q

Het pijnprobleem

A

Pijn is een prive ervaring en je kunt de pijn van iemand anders niet voelen.

22
Q

Noniceptieve pijn

A

Pijn door schade aan een lichaamsdeel dat wordt doorgestuurd via A=vezels en C-vezels. Pijn heeft ook een groot mentaal aspect.

23
Q

P-zombies

A

Een P-zombie is iemand die precies hetzelfde is als wij, maar geen bewustzijn heeft. Hij vertoont wel pijngedrag, maar heeft geen bewuste ervaring van de pijn.

24
Q

Kunnen p-zombies bestaan?

A
  • Wel: als p-zombies zouden kunnen bestaan zou het dus betekenen dat bewustzijn niet-fysiek is (gaat tegen het fysicalisme in).
  • Niet: als p-zombies niet zouden kunnen bestaan, dan zou bewustzijn een essentiele functie hebben: iemand kan zich niet als een bewust persoon gedragen als die geen bewustzijn heeft.
  • Het is zinloos om erover na te denken, omdat het niet denkbaar is.
25
Q

Reductief materialisme / reductionisme

A

De natuur van complexe entiteiten steeds herleid kan worden tot onderliggende, lagere, fundamentele entiteiten. Bijvoorbeeld gedrag herleiden tot de werking van de hersenen.

26
Q

Geest-brein identiteitstheorie

A

Vorm van fysicalisme die stelt dat mentale toestanden identiek zijn aan hersentoestanden. Gewaarwordingen zijn dus hetzelfde als hersenprocessen.

27
Q

Type-identiteitstheorie

A

Mentale gebeurtenissen kunnen worden gegroepeerd in typen (zoals ‘pijn hebben’). Deze typen kunnen worden gecorreleerd met hersentoestanden (zoals het vuren van C-vezels).

De mentale toestand van pijn is dus identiek aan de fysieke toestand van C-vezels die vuren.

28
Q

Eliminatief materialisme

A

Ons alledaagse begrip van mentale toestanden is fout. Het materialisme is perfect consistent met het bestaan van qualia; er is gewoon geen probleem. Qualia worden genuint: ze bestaan niet.

29
Q

Functionalisme

A

Wat een mentale toestand maakt tot wat het is hangt alleen af an zijn functie en de rol die het speelt in het systeem.

30
Q

Chinese brein gedachte-experiment

A

Stel dat elke persoon in china een neuron vertegenwoordigd en dat we elke persoon laten communiceren via telefoon, zou china dan een brein vormen? Zou het brein dan bewustzijn hebben?

Dit is bewijs voor functionalisme: mentale toestanden worden alleen gevormd door de effecten die ze op elkaar hebben.

31
Q

Silicone neuronen gedachte-experiment

A

Stel dat je een neuron vervangt door een silicone neuron die precies hetzelfde werkt. Stel je zou je hele brein vervangen door een siliconen brein, zou je dat willen? Zou je dan nog een bewustzijn hebben?

32
Q

Meervoudige realiseerbaarheid

A

De fysieke vorm van wat mentale toestanden implementeert doet er niet toe, omdat alleen de causale rol van belang is.

33
Q

Argumenten tegen functionalisme

A
  1. Mensen en andere complexe biologische entiteiten ervaren normale qualia.
  2. Sommige systemen, hoe complex ook, zullen geen qualia hebben.
  3. Een robot gebaseerd op silicone chips zou bewust kunnen zijn, maar zijn bewustzijn zou heel anders zijn dat dat van ons.
  4. De Chinese kamer: vrouw zonder begrip van Chinees, maar ze heeft wel alle regels om het te vertalen.
34
Q

Mysterianisme

A

In tegenstelling van het wetenschappelijke domein gaat het bewustzijn het menselijk begrip te boven. McGin zei dat we cognitieve afsluiting ervaren, waardoor we het bewustzijn nooit zullen kunnen begrijpen.