week 1 (deel 2) - gametogenese Flashcards

1
Q

definitie gametogenese

A

vorming spermacellen en oöcyten, namelijk spermatogenese en oögenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is meiose? wanneer vindt dit plaats

A

reductiedeling, in tegenstelling tot mitose vindt dit alleen plaats bij de vorming van gameten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat gebeurt er bij de eerste meiotische deling?

A

de homologe chromosomen worden over de dochtercellen worden verdeeld, chromatiden blijven aan elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat gebeurt er bij de tweede meiotische deling?

A

de cel wordt haploïd; de homologe chromosomen worden uit elkaar getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

chromosoomparing is afhankelijk van: (hoe vinden chromosomen hun paar)

A
  • beweging chromosomen (bouquet formation) - dezelfde lengte zoekt elkaar op
  • maken ds-DNA-breuken: cross-over tussen homologe chromosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar vindt spermatogenese plaats?

A

tubuli seminiferi (testisbuisje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke cellen ondersteunen de ontwikkeling van germinale cellen (voorlopercel) tot zaadcel?

A

sertolicellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar zitten de spermatogonia (stamcellen)

A

op de basale lamina, onder de bloed-testis barrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de verschillende namen voor de zaadcellen naarmate ze de ontwikkeling ondergaan?

A

spermatogonia
Na meiotische profase in meiose I -> primaire spermatocyten
Na meiose I -> secundaire spermatocyten
na meiose II -> spermatiden
daarna kunnen ze nog differentiëren tot spermatozoa
daarna vrijgelaten in het lumen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe kan het dat X en Y bij meiose aan elkaar vast komen te zitten, ondanks dat ze niet dezelfde lengte zijn?

A

door hun psuedo-autosomale regio, deze draagt dezelfde genen en is bij beiden hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is XY-body vorming?

A

compact inpakken van DNA waardoor geen transcriptie mogelijk is - daardoor kan echter bepaalde onmisbare eiwitten niet worden aangemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welk gen kan bij XY-body vorming niet meer worden aangemaakt en wat is de vervanging?

A

fosfoglyceraatkinase - belangrijk voor glycolyse. de productie tijdens spermatogenese switcht naar een productie op een autosomaal testis-specifiek PGK-gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is spermiogenese?

A

ontwikkeling van een ronde spermatide tot een rijpe zaadcel - laatste fase spermatogenese
hiervoor is de expressie van testisspecifieke genen nodig: acrosine- en protamine-productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de functie van acrosine?

A

enzym dat de zaadcel nodig heeft om de eicel te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de functie van protamine?

A

het wordt aangemaakt in de kop van de zaadcel die ook de kern van de cel bevat. het DNA wordt opgerold rondom protaminen (ipv histonen); ze zorgen voor een hele compacte kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom moet de kop van de zaadcel klein zijn?

A

aerodynamische vorm en betere bescherming

17
Q

hoe werkt ICSI (intracytoplasmatische sperma-injectie)?

A

een zaadcel wordt in de eicel geïnjecteerd, er vindt hierbij echter geen natuurlijke injectie plaats

18
Q

hoe wordt ronde spermatiden injectie?

A

ronde spermatiden, die dus niet volledige spermatogenese hebben doorlopen, worden geïnjecteerd in de eicel. hierbij heeft geen histon-protamine transitie plaatsgevonden

19
Q

wat is diplotene arrest?

A

oöcyten blijven hangen voor metafase I in het diplotene stadium van de profase, tot de ovulatie optreedt en de blokkade wordt opgeheven door een FSH en LH-piek

20
Q

wat is metafase II arrest?

A

na de blokkade ontwikkelt de cel verder en ontstaat uit één cel één rijpe oöcyt, ook ontstaat hierbij het eerste poollichaampje
deze blokkade wordt opgeheven bij bevruchting en ontwikkelt daarna het tweede poollichaampje

21
Q

welk enzym houdt de meiose I arrest in stand?

A

meiotic inhibitory factor (MIF) uit de follikel

22
Q

wat is de functie van MIF?

A

het komt uit de follikel en houdt via gap junctions de concentratie cAMP in de oöcyt hoog

23
Q

hoe wordt meiose I arrest opgeheven?

A

door de LH-piek verdwijnen de gap junctions en daardoor daalt het cAMP

24
Q

hoe wordt meiose II arrest opgeheven?

A

calciumconcentratie in de cel neemt toe na bevruchting

25
Q

welke fase in de celcyclus in de normale cel is te vergelijken met de fase in de oögenese?

A

G2/M-checkpoint is te vergelijken met diploteenarrest
exit-M-checkpoint is te vergelijken met metafase-II-arrest
het is bij oögenese wel echt een arrest, in plaats van een controlemoment

26
Q

er treden verschillende gebeurtenissen op tijdens de groei van de follikel:

wat is de functie van synthese van maternaal mRNA en rRNA voor vroeg-embryonale fase?

A

een voorraad materiaal vormen voor klievingsdelingen

27
Q

er treden verschillende gebeurtenissen op tijdens de groei van de follikel:

wat is de functie van de vorming van de zona pellucida?

A

deze wordt hard na bevruchting om polyspermie te voorkomen

28
Q

er treden verschillende gebeurtenissen op tijdens de groei van de follikel:

wat is de functie van de corticale granula?

A

het zijn blaasjes met enzymen die een rol spelen bij de bevruchting, ze kunnen met de zona pellucida versmelten om polyspermie te voorkomen