vraag 26-30 Flashcards

1
Q

diabetische ketoacidose

A

ernstige hyperglycaemie door een absolute insulinedeficiëntie. Een DKA kan enkel voorkomen bij DM1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

symptomen diabetische ketoacidose

A

braken, dorst, polyurie, abdominale pijn, zwakheid, clapottage, tachycardie, hypotensie, hypothermie, dehydratie, aceton geur, warme droge huid, verminderd bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitlokkende factoren diabetische ketoacidose

A

infectie, gestopt zijn met insuline spuiten, MI, trauma, zwangerschap en chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diagnostiek diabetische ketoacidose

A

verhoogde spiegel ketonen, hyperglycaemie en zuurgraad (< 7,3). Ernst wordt bepaald aan de hand van bloedglucoseaarden, bloedgas, nierfunctie, bloedanalyse en ketonen in d eurine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

behandeling diabetische ketoacidose

A

toediening van insuline en vocht
ernstig DKA: te weinig vocht, te weinig kalium, te weinig chloride en te weinig natrium -> afbouwend fysiologisch zout en KCl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hyperosmolaire hyperglycemisch syndroom

A

ernstige hyperglycemie, maar zonder ketose. De hyperglycemie bouwt zich gedurende weken langzaam op. Komt veel voor bij ontregeld patiënten met DM2. Patiënten presenteren zich vaak na het drinken van veel glucose-rijke dranken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschil HHS en DKA

A

leeftijd: HHS vaker bij oudere mensen

ernst van insuline tekort: HHS nog altijd restfunctie insulineproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nierfunctiebepaling

A

eGFR, creatinine en albumine-creatinine ratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nefritisch syndroom

A

gestoorde nierfunctie.

oligurie, hematurie en hypertensie.

inflammatie van de glomerulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vormen nefritisch syndroom

A

anti GBM glomerulonefritis
poststreptococcen glomerulonefritis
ANCA geassocieerde glomerulonefritis
lupus nefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diagnostiek nefritisch syndroom

A

urine -> hematurie, dysmorfe erytrocyten, erytrocytencilinders en andere cilinders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

behandeling nefritisch syndroom

A

poststreptococcen glomerulonefritis: gaat vanzelf over

anti-GBM: immunosupressiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nefrotisch syndroom

A

gaat meestal gepaard met een behouden nierfunctie.

schade aan de podocyt van de glomerulus.

Hierdoor gaat de normale filtratiefunctie van de nier verloren -> proteïnurie > 3,5 g/dag, sermalbumine < 30 g/k, oedeem en hypercholesterolemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vormen nefrotisch syndroom

A

minimal change disease
focaal segmentaal glomerulosclerose
IgA nefropathie
membraneuze nefropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vormen nierinsuf

A

prerenaal: tekort aan bloedtoevoer aan de nieren (vocht toedienen)
renaal: probleem in nierweefsel zelf
postrenaal: belemmerde urine afvloed (obstructie wegnemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NEXUS criteria

A
geen focale/neurologisch uitval
geen bewijs voor intoxicatie
geen cervicale wervelpijn in de nek
goed bewustzijn
geen ander pijnlijk afleidend letsel