Volksgezondheid Flashcards

1
Q

Determinanten van gezondheid

A

persoonsgebonden factoren
omgevingsfactoren
leefstijlfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

persoonsgebonden factoren

A

erfelijke, verworven en psychische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

omgevingsfactoren

A

fysieke omgeving (luchtkwaliteit, temperatuur, UV-straling, lawaai, waterkwaliteit
enzo) en de sociale omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

leefstijlfactoren

A

ook wel gedragsfactoren genoemd. Hierbij gaat het om gedrag dat een gunstige of ongunstige invloed kan hebben op de gezondheid, zoals lichaamsbeweging, roken, overmatig alcoholgebruik en dieet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meeste verlies aan jaren door sterfte en ziekte komt in Nederland door

A
  1. Roken, 2. Ongezonde voeding, 3. Hoge bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De vijf belangrijkste determinanten van ziektelast zijn bij low income countries:

A
  1. Child and maternal malnutrition,
    1. Air pollution,
    2. Unsafe water et cetera,
    3. Unsafe sex,
    4. Dietary risks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij lower middle income countries zijn dit:

A
    1. Child and maternal malnutrition,
    2. Dietary risks,
    3. High systolic blood pressure,
    4. Air pollution,
    5. Tobacco
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij upper middle income countries zijn het:

A
    1. Dietary risks,
    2. High systolic blood pressure,
    3. Tobacco,
    4. Alcohol and drug use,
    5. High BMI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij high income countries zijn de belangrijkste determinanten:

A
    1. Tobacco,
    2. Dietary risks,
    3. High systolic blood pressure,
    4. High BMI,
    5. Alcohol and drug use
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

universele preventie

A

richt zich op de algemene (gezonde) bevolking (om actief de gezondheid te beschermen en te
bevorderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

selectieve preventie

A

selectieve preventie is gericht op bevolkingsgroepen met een hoog risico (om een bepaalde ziekte te voorkomen),

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geindiceerde preventie

A

gericht op mensen met beginnende klachten (om te voorkomen dat de beginnende klachten verergeren tot een aandoening)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zorggerelateerde preventie

A

gericht op individuen met een ziekte (om te
voorkomen dat de bestaande ziekte leidt tot complicaties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

primaire preventie

A

het voorkomen van nieuwe gevallen door het wegnemen of verminderen van de onderliggende oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

secundaire preventie

A

het opsporen van een aandoening in een zo vroeg mogelijk stadium, zodat door
vroege behandeling verergering van de ziekte wordt voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

tertiaire preventie

A

het voorkomen of beperken
van de gevolgen van een vastgestelde aandoening.

17
Q

3 typen preventiemaatregelen

A
  • gezondheidsbescherming,
  • gezondheidsbevordering
  • ziektepreventie.
18
Q

gezondheidsbescherming

A

omgeving wordt veranderd
kans op blootstelling verkleind

19
Q

gezondheidsbevordering

A

bevorderen gezond gedrag
voorlichting

20
Q

ziektepreventie

A

gericht op het voorkomen van specifieke ziekten of signaleert deze
vroegtijdig. Voorbeelden zijn het rijksvaccinatieprogramma, screening en preventieve medicatie.

21
Q

4 fasen gedragsverandering

A
  1. ongemotiveerd,
  2. gemotiveerd,
  3. actie
  4. gedragsbehoud
22
Q

planmatige aanpak determinanten

A
  • eerst een epidemiologische analyse,
  • dan een analyse van gedragsdeterminanten,
  • dan interventieontwikkeling
  • gevolgd door implementatie.
23
Q

preventieparadox

A

omvat de (schijnbare) tegenstelling dat preventieve
maatregelen op populatieniveau een grote gezondheidswinst opleveren, maar relatief weinig voor elk individu in die populatie.

24
Q

WGBO vergunning

A

niet bij kanker, straling of niet te behandelen

25
Q

ICF

A

KIJK!

26
Q

Een hoge ziektelast wordt
veroorzaakt door:

A
  • een hoge incidentie van sterfgevallen
  • sterfte op relatief jonge leeftijd
  • hoge prevalentie van beperkingen en handicaps
  • de ernst van beperkingen en handicaps.
27
Q

Wpg

A

regelt GGD en preventie

28
Q

groep a b c

A

a - meteen
b1 - 24u
b2 en c - werkdag

29
Q

kwaliteitsindicatoren

A

structuur = aant bedden
proces = ct scan gemaakt?
uitkomst = sterfte

30
Q

Zvw

A

zorgverzekeringswet
verplicht basisverz

31
Q

Wlz

A

langdurig

32
Q

wmo

A

maatschappelijke ondersteuning

33
Q

pathways kwaliteitsverbetering

A

change:
selection:
reputation: ja

34
Q

rankability

A

geeft de mate weer waarin geobserveerde ranks echte variatie weergeven versus toevallige variatie

35
Q

case-mix

A

voorspellend voor de uitkomst, verschillend tussen ziekenhuizen en niet te beïnvloeden door het ziekenhuis.

36
Q

Voordelen van uitkomstmaten als kwaliteitsindicator

A

relatief makkelijk te verzamelen zijn en relevant zijn voor patiënten.

37
Q

Nadelig van uitkomstmaten als kwaliteitsindicator

A

slechte zorg gecompenseerd kan worden met goede zorg, uitkomsten gevoelig zijn voor case-mix en toeval en niet
zeggen wat precies slecht gaat.