Voeding 1.2 Flashcards

1
Q

Waar staat EOV voor?

A

Enkelvoudig onverzadigd vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar staat MOV voor?

A

Meervoudig onverzadigd vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar staat SFA voor?

A

Saturated fatty acids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staat MUFA voor?

A

Mono-unsaturated FA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar staat PUFA voor?

A

Poly-unsaturated FA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 soorten vetten vind je in ons lichaam?

A
  1. Fosfolipiden (celmembraan)
  2. Sterolen (bijvoorbeeld cholesterol)
  3. Triglyceriden (95% van de vetten die we binnenkrijgen uit de voeding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe worden korteketenvetzuren en lange keten vetzuren opgenomen?

A

Korte ketens vetzuren (<6) worden meteen opgenomen in het bloed en langere vetketens (>12) via chylomicronen & lymfe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit hoeveel vetzuren bestaat een korteketenvetzuur?

A

<6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit hoeveel vetzuren bestaat een langeketenvetzuur?

A

> 12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is atherosclerose?

A

Een verdikking van de bloedvaatwanden (kan komen door LDL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vetzuren zijn essentieel?

A

Linolzuur en (alfa)linoleenzuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de visvetzuren en waar kan je lichaam ze eventueel uit maken?

A

EPA en DHA; uit alfalinoleenzuur (in kleine hoeveelheden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen delta-telling en omega-telling?

A
  • Bij n-x tel je de C-atomen vanaf het methyleinde

- Bij Δx tel je de C-atomen vanaf het zuureinde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kun je van omega-3 vetzuren andere vetzuren maken?

A

Ja maar alleen andere omega-3 vetzuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kun je van omega-6 vetzuren andere vetzuren maken?

A

Ja maar alleen andere omega-6 vetzuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor vetten zitten er vaak in vetten die hard zijn op kamertemperatuur?

A

Verzadigde vetten en transvetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat voor vetten zitten er vaak in vetten die hard zijn op kamertemperatuur?

A

Vooral verzadigde cis vetzuren en transvetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de richtlijn van de gezondheidsraad over vetten?

A

Vervang boter, harde margarine en bak- en braadvetten door zachte margarines, vloeibaar bak- en braadvet en plantaardige oliën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke vetten zorgen voor een verhoging in HDL-cholesterol?

A

Bijna allemaal, behalve transvetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke vetten zorgen voor een verhoging in LDL-cholesterol?

A

Verzadigde vetten of transvetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke vetten zorgen voor een significante daling verhouding totaal cholesterol/HDL?

A

EOV en MOV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke vetten zorgen voor een significante stijging verhouding totaal cholesterol/HDL?

A

Transvetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Is hoog HDL-cholesterol goed?

A

Ja, want dan wordt totaal/HDL kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar vind je in de voeding cholesterol?

A

Eigeel of schaal- en schelpdieren, orgaanvlees en melkproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel cholesterol zit er ongeveer in 1 ei?

A

200 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welk cholesterol in je lichaam stijgt als je producten met cholesterol eet?

A

LDL stijgt en HDL nauwelijks. Is dus niet gunstig om veel cholesterol te eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Is er een kwalitatieve richtlijn voor cholesterol in Nederland?

A

Nee, maar de gezondheidsraad concludeerde in 2006 het volgende:
‘Bij vervanging van volle melk(producten) door magere en halfvolle melk(producten) en vervanging van vette vleessoorten door magere varianten zal de hoeveelheid cholesterol in de voeding gemiddeld sterker afnemen dan bij vermindering van het huidige gebruik van specifieke cholesterolrijke voedingsmiddelen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar lijken EPA en DHA voor te zorgen?

A
  • Een daling in de samenklontering van bloedplaatjes –> kleiner risico op trombose
  • Een antiaritmisch effect –> een verlaagde bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar lijken omega-3 vetzuren in het algemeen voor te zorgen?

A

Het onderdrukken van ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de richtlijn voor vis?

A

1x per week bij voorkeur vette vis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de richtlijn voor visvetzuren?

A

0,20 gram visvetzuren per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar is de VCP voor nodig en hoe vaak wordt deze afgenomen?

A

Als je inzicht hebt in hoe een volk eet, weet je ook wat de mogelijke knelpunten zijn en dan kan je daar ook als land beleid op maken; Elke 5-10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar wordt in de verdeling van de steekproef rekening mee gehouden (5 punten) om de VCP zo representatief mogelijk te maken?

A

Leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, regio’s, verstedelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoeveel energie krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in MJ en kcal)?

A

8,9 MJ; 2192 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoeveel koolhydraten krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in EN% en grammen)?

A

45 EN%; 237 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoeveel vetten krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in EN% en grammen)?

A

35 EN%; 84 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoeveel verzadigde vetten krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in EN% en grammen)?

A

12,6 EN%; 30 g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoeveel onverzadigd vet krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in EN%)?

A

19 EN%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoeveel transvetten krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in EN%)?

A

0,3 EN%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoeveel cholesterol krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in mg)?

A

206 mg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoeveel eiwitten krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in EN% en grammen)?

A

15 EN%; 78 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoeveel vezels krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in grammen)?

A

20 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoeveel alcohol krijgen mensen gemiddeld per dag binnen (in grammen)?

A

11 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Is het goed om minder verzadigd vet te eten?

A

Ja, maar dan moet je het vervangen door onverzadigde vetzuren. Want: “Vervangen van verzadigd vet door koolhydraten heeft geen, of mogelijk zelfs een ongunstig effect op het risico van hart- en vaatziekten.”, zegt de gezondheidsraad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de ADH alfa-linoleenzuur?

A

1 EN%; bij inname 3000 kcal is dat ongeveer 3 gram.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waaraan lijken de positieve gezondheidseffecten van visvetzuren toegeschreven te kunnen worden?

A

Ze kunnen zorgen voor een verminderde samenklontering van de bloedplaatjes en ze kunnen een anti-aritmisch effect hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat voor vetzuren zijn visvetzuren?

A

Omega-3 vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoeveel verzadigd vet krijgen Nederlanders gemiddeld binnen? (VCP 2012-2016)

A

13 EN%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Heeft de ketenlengte van verzadigde vetzuren invloed op de zachtheid/hardheid op kamertemperatuur?

A

Ja. Over het algemeen zijn vetzuren met een kortere ketenlengte zachter op kamertemperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welk vetzuur eten Nederlanders te weinig?

A

Alfa-linoleenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat heeft een hogere GI: tafelsuiker of aardappelpuree?

A

Aardappelpuree; want bestaat alleen maar uit glucose en dat zorgt voor hoge piek en daarnaast is het amylopectine dus kunnen enzymen sneller afknippen en het is fijngemalen dus enzymen kunnen er beter bij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat heeft een hogere GI: pasta of gekookte aardappelen?

A

Aardappelen, want pasta bestaat veel uit amylose en aardappelen uit amylopectine. Amylopectine heeft meer vertakkingen dus meer punten waarop enzymen kunnen werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom wordt het nut van de glycemische index bediscussieerd?

A
  • Kans op misclassificatie van producten in hoog- of laagglycemisch, omdat vele factoren de meting kunnen beïnvloeden
  • Gezondheidseffecten zijn moeilijk te scheiden van andere factoren, zoals de vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Krijgen volwassenen in Nederland gemiddeld meer/minder/voldoende van de ADH koolhydraten binnen? En hoeveel koolhydraten eten ze gemiddeld in grammen?

A

Meer; 230-300 gram/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de richtlijn over suikerhoudende dranken van de GR en waarom is deze opgenomen?

A

Vermijd suikerhoudende dranken; Omdat suikerhoudende dranken het lichaamsgewicht kunnen verhogen en een hogere inname gerelateerd is aan een hoger risico op diabetes type 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Hoe bereken je de glycemische belasting van een voedingsmiddel?

A

De glycemische index/100 vermenigvuldigd met de hoeveelheid verteerbare koolhydraten per portie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wanneer is de glycemische belasting van een voedingsmiddel hoog?

A

Als deze hoger/gelijk is aan 20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wanneer is de glycemische belasting van een voedingsmiddel laag?

A

Als deze lager/gelijk is aan 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer is de glycemische index van een voedingsmiddel hoog?

A

Als deze hoger is dan 70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wanneer is de glycemische index van een voedingsmiddel laag?

A

Als deze lager is dan 55

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wanneer wordt er in je lichaam de grootste hoeveelheid glucose gemaakt (in grammen per uur) uit eiwit?

A

Wanneer je glycogeenvoorraad uitgeput is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn de aanbevelingen in Nederland over mono- en dissachariden in de voeding?

A

In Nederland zijn er geen kwantitatieve richtlijnen voor mono- en dissachariden in de voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welke koolhydraatsoorten zijn suikers?

A

Mono- en disachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn de drie monosachariden en hun molecuulformule?

A

Glucose, fructose en galactose; C6H12O6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Noem 3 disachariden en benoem uit welke monosachariden ze bestaan.

A

Sacharose (glucose en fructose), maltose (glucose en glucose), lactose (glucose en galactose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Uit hoeveel monosachariden bestaat een oligosacharide en wat is een voorbeeld van een oligosacharide?

A

3-9 glucose eenheden; maltodextrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat voor soort koolhydraat is maltodextrine en uit welke monosachariden bestaat het?

A

Oligosacharide; glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn twee voorbeelden van polysachariden?

A

Zetmeel en glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is de formule van fotosynthese?

A

6CO2 + 6H20 + zon  C6H12O6 + 6O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat zijn 2 andere benamingen van glucose?

A

Dextrose, druivensuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is dextrose?

A

Glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is moutsuiker?

A

Maltose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is een andere term voor maltose?

A

Moutsuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat zijn dextrines?

A

Afbraakproducten van zetmeel (oligosachariden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is high-fructose corn syrup?

A

Een chemische structuur, gemaakt van mais met behulp van enzymen. (zit glucose en fructose in)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is de definitie van toegevoegde suiker?

A

Alle mono- en disachariden met een calorische waarde van > 3,5 kcal/g uit andere bronnen dan groente, fruit en zuivelproducten.

77
Q

Voor welke 3 dingen heb je in je lichaam glucose nodig?

A
  1. Levert 50% van de energie die je nodig hebt
  2. Glucose levert, als enige macronutriënt, energie voor de hersenen en andere zenuwcellen
  3. Glucose nodig voor de ontwikkeling van rode bloedcellen want die hebben geen mitochondria dus kunnen geen vetten gebruiken.
78
Q

Welke 2 processen gaat het lichaam uitvoeren als de glycogeenvoorraad op is en welke van deze heeft de voorkeur?

A

a. Gluconeogenese: uit bepaalde aminozuren en uit glycerol en lactaat
b. Vetverbranding gaat sterk omhoog en er worden ketonlichamen gevormd als alternatieve brandstof
- -> Lichaam wil het liefst eerst alleen de vetten zoveel mogelijk verbranden om eiwitten nog te kunnen gebruiken voor andere functies.

79
Q

Bij welke inname van koolhydraten is de afbraak van weefseleiwitten minimaal voor 97,5% van de Nederlandse bevolking?

A

Bij een koolhydraat inname van 1,4x van de gemiddelde endogene glucoseproductie (de hoeveelheid koolhydraten die je lichaam zelf kan maken)

80
Q

Wat is een glycemische index?

A

GI; Een maat voor de snelheid waarmee glucose uit koolhydraten in het bloed beschikbaar komt.

81
Q

Hoe wordt de glycemische index van een product berekend?

A

Door te kijken naar de stijging van de glucoseconcentratie in het bloed gedurende twee uur na de consumptie van een voedingsmiddel dat 50g koolhydraten bevat. Het wordt uitgedrukt als percentage van de respons na de consumptie van 50g pure glucose/50g koolhydraten uit witbrood.

82
Q

Waarom worden producten met een hoge GI vaak ‘minder goed’ genoemd?

A

Omdat een hogere glucosepiek het lichaam zou belasten omdat er veel insuline nodig is om het weer in balans te brengen. Een chronisch verhoogde behoefte van insuline zou kunnen leiden tot de uitputting van de ß-cellen van de alvleesklier, waardoor glucose-intolerantie (insulineresistentie) ontstaat. –> beginstadium van diabetes type 2

83
Q

Welke 3 factoren hebben invloed op de GI van een product?

A
  • Het type koolhydraten (glucose zorgt voor hoge GI, fructose voor laag bijvoorbeeld)
  • De manier van bereiden, bewaren en evt. pureren (lang koken zorgt voor ontvouwing en hogere GI, bewaren zorgt voor retrogadatie en lage GI; pureren zorgt voor hoge GI)
  • De aanwezigheid van vezels, vetten, eiwitten en zuren (zorgen voor vertraagde werking maag)
84
Q

Wat betekent GI?

A

Glycemische index

85
Q

Wat betekent GL?

A

Glycemische belasting (is GI per portie)

86
Q

Hoeveel energie levert een gram eiwit?

A

4 kcal

87
Q

Hoeveel energie levert een gram koolhydraten?

A

4 kcal

88
Q

Hoeveel energie levert een gram vet?

A

9 kcal

89
Q

Waarom is de volgorde van de aminozuren van een eiwit zo belangrijk?

A

Zorgt voor de vorm en als die vorm niet klopt past het niet op de juiste receptor

90
Q

Wat zijn de negen essentiële aminozuren?

A

Lysine, methionine, phenylalanine, leucine, isoleucine, tryptophan, threonine, histidine, valine

91
Q

Wat is een voorbeeld van een semi-essentieel aminozuur? Hoe werkt dat?

A

Tyrosine; Bij een auto-immuunziekte genaamd fenylketonurie wordt er te veel van het essentiële aminozuur phenylalanine opgestapeld en moet dat dus niet meer gegeten worden. Dan wordt tyrosine essentieel om phenylalanine te vervangen.

92
Q

Van welke 2 aspecten hangt de eiwitkwaliteit af?

A
  • De aminozuursamenstelling
  • De verteerbaarheid
    Wat zijn complete eiwitten?
    Eiwitten die bestaan uit alle essentiële aminozuren die een mens nodig heeft in
    voldoende mate. Dit zijn meestal dierlijke eiwitten
93
Q

Wat zijn incomplete eiwitten?

A

Eiwitten die niet alle essentiële aminozuren die een mens nodig heeft of niet in voldoende mate.

94
Q

Wat zijn complementaire eiwitten?

A

Door twee incomplete eiwitten te combineren kun je een compleet eiwit krijgen. Dit noem je complementaire eiwitten.

95
Q

Wat is PDCAAS?

A

Protein Digestibility-Corrected Amino Acid Score; een mate om de eiwitkwaliteit
van een eiwit te bepalen.
Hoe bereken je de PDCAAS van een eiwit?
1. Je vergelijkt de aminozuren van een eiwit met de aminozuurbehoefte van kinderen tussen de 2-5 jaar
2. Je kijkt welk aminozuur het meest limiterend is
3. Je deelt de hoeveelheid van het aminozuur in het eiwit door de behoefte van dat aminozuur
4. PDCAAS = lowest amino acid ratio x verteerbaarheid.
(stel de verteerbaarheid is 79% dan doe je het dus keer 0,79)

96
Q

Waarom is de aanbevolen hoeveelheid eiwitten voor vegetariërs en veganisten hoger?

A

De gemiddelde PDCAAS van vegetarische eiwitbronnen is 0,84. Daarom is de eiwitbehoefte van mensen die vegetarisch eten dus 1/0,84 = 1,2 keer zo groot als de normale behoefte. Voor veganisten is de gemiddelde PDCAAS 0,77 dus is de eiwitbehoefte 1/0,77=1,3 keer zo hoog.

97
Q

Wat zijn de 2 nadelen van PDCAAS?

A
  • Er wordt maar 1 maat van verteerbaarheid gemeten in de ontlasting.
  • Wordt allemaal afgerond op maximaal 100% ook als het eigenlijk hoger is. Als ze dat niet zouden. Doen zou je makkelijker kunnen weten hoe je kan combineren om alles wel voldoende binnen te krijgen.
98
Q

Welke mate van eiwitkwaliteit raadt de FAO aan boven PDCAAS? Wat zijn hier de voordelen en nadelen van?

A

DIAAS;
Voordeel = kijkt naar verteerbaarheid per aminozuur in plaats van een eiwit als geheel
Nadeel = van weinig aminozuren bepaald hoe goed de opname van eiwitten is in het ileum. Daarom wordt toch PDCAAS nog meer gebruikt.

99
Q

Hoe bereken je de DIAAS van een eiwit?

A

o Van elk essentieel aminozuur in het eiwit wordt de verteerbaarheid in het ileum bepaald
o dit doe je voor alle essentiele aminozuren.
per gram eiwit: mg essentieel aminozuur/behoefte mg essentieel aminozuur per gram eiwit
o De laagste verhouding wordt vermenigvuldigd met 100% en dat is de DIAAS.

100
Q

Hoe bereken je de aminozuurscore en wat is het nadeel?

A

(aminozuurgehalte limiterende aminozuur in het voedingseiwit (mg/g) / aminozuurpatroon referentie (mg/g)) x 100%
Voor de aminozuurpatroonreferentie wordt vaak ei-eiwit gebruikt.
Aminozuurscore houdt geen rekening met verteerbaarheid.

101
Q

Hoe bereken je de biologische waarde van een aminozuur?

A

( I – (F – F0) – (U – U0) ) / ( I – (F – F0) )
I = inname stikstof uit het eiwit
F = hoeveelheid stikstof in de faeces (ontlasting)
F0 = hoeveelheid stikstof normaal in je faeces (dus zonder het eiwit in kwestie te eten)
U = hoeveelheid stikstof in urine
U0 = hoeveelheid stikstof in de urine die je normaal hebt in je urine (dus zonder het eiwit in kwestie te eten)
–> Hoe hoger de BW, hoe beter je het eiwit kunt benutten.

102
Q

Wat is net protein utilisation? Wat is het nadeel?

A
NPU = ( N retained / N intake ) x 100%
Nadeel = wordt getest op proefdieren. De vraag is: Hoe goed kunnen die model staan voor de mens?
103
Q

Wat is de Protein Efficiency Ratio (PER)?

A

Houdt in dat ze jonge groeiende ratjes een bepaalde hoeveelheid van een bepaald eiwit geven en kijken naar de hoeveelheid gewichtstoename in grammen. Hoe beter een ratje groeit van een bepaald eiwit, hoe beter de eiwitkwaliteit.
(Gram gewichtstoename – gram gegeten eiwit)

104
Q

Hoe bereken je de eiwitbehoefte?

A

Stap 1) Hoeveelheid verlies aan stikstof (in grammen) x 6,25 = hoeveelheid eiwit (in grammen)
Stap 2) De stikstofbalans is pas in evenwicht bij een 2,13 maal hogere inname. (efficiënte omzetting is namelijk 47%)
Stap 3) Hier komt uit dat de gemiddelde behoefte 0,83 gram/kilogram lichaamsgewicht/dag is.

105
Q

Hoe is de verdeling dierlijk/plantaardig eiwit nu en hoe moet dat in 2030 zijn?

A

Nu is het 40% plantaardig en 60% dierlijk, maar het moet 40% dierlijk en 60% plantaardig zijn

106
Q

Krijgen Nederlandse mannen gemiddeld minder/voldoende/meer eiwit binnen dan de aanbevolen hoeveelheid?

A

Meer

107
Q

Bij welke groepen neemt de eiwitbehoefte toe? Waarom?

A

Zwangere vrouwen, kinderen en ouderen; Zwangere vrouwen en kinderen hebben meer eiwitten nodig voor de aanmaak van nieuw weefsel en oude mensen nemen het minder makkelijk op dus hebben meer nodig.

108
Q

Hoelang duurt het ongeveer om 1 glas alcohol af te breken in het lichaam?

A

1 – 1,5 uur

109
Q

Wat zijn de 4 positieve effecten van een matige alcoholconsumptie?

A
  • HDL cholesterol hoger
  • Daling bloedplaatjes aggregatie
  • Minder kans op hart- en vaatziekten
  • Verlaagd sterfterisico
110
Q

Wat kan zware alcoholconsumptie doen met je bloeddruk?

A

Het kan een hoge bloeddruk veroorzaken.

111
Q

Waar zorgt alcohol voor met betrekking tot foliumzuur?

A
  • De lever kan foliumzuur minder goed vasthouden

- Er wordt meer foliumzuur uitgescheiden in de urine

112
Q

Maar zit meer alcohol in, een standaard bierglas met bier of een standaard jeneverglas met jenever?

A

Bevat beide evenveel alcohol.

113
Q

Hoeveel procent van mannen en vrouwen drinkt in Nederland meer dan de maximale aanbevolen hoeveelheid alcohol?

A

Mannen: 45%, vrouwen 20%

114
Q

Hoeveel kcal levert 1 gram alcohol?

A

7 kcal

115
Q

Is er een verschil in hoeveel alcohol er in het bloed komt van mannen en vrouwen bij gelijke alcoholconsumptie?

A

Ja, als mannen en vrouwen evenveel alcohol drinken, komt er bij vrouwen meer alcohol in het bloed.

116
Q

Wat is een andere benaming voor drinkbare alcohol?

A

Ethanol of ethylalcohol

117
Q

Hoeveel alcohol bevat een alcoholische drank per consumptie?

A

Ongeveer 10 gram alcohol, ofwel 70 kcal alcohol.

118
Q

Kun je iets doen om alcohol in je lichaam sneller af te breken?

A

Nee.

119
Q

Wat houdt matig alcoholgebruik in voor mannen en vrouwen?

A

V: 1-2 glazen/dag
M: 1-3 glazen/dag

120
Q

Wat houdt overmatig alcoholgebruik in voor mannen en vrouwen?

A

V: >2 glazen/dag
M: >3 glazen/dag

121
Q

Wat houdt zwaar alcoholgebruik in voor mannen en vrouwen?

A

V: minstens 1 keer per week 4 glazen of meer op 1 dag
M: minstens 1 keer per week 6 glazen of meer op 1 dag

122
Q

Wat houdt bingedrinking in?

A

Minstens 5 glazen bij 1 gelegenheid

123
Q

Kan goed eten invloed hebben op het effect van alcohol? Noem 3 punten.

A

Ja, een beetje. Het kan invloed hebben op de opnamesnelheid.

  • Op een lege maag kan alcohol namelijk meteen via de maagwand worden opgenomen en in combinatie met voedsel niet.
  • Daarnaast kan vet de maaglediging vertragen waardoor er al tijd is voor alcoholdehydrogenase om de alcohol in de maag deels af te breken voordat het wordt opgenomen.
  • Ook wordt na vasten eiwit afgebroken door glucose. Alcohol afbrekende enzymen zijn ook eiwitten dus daar heb je er dan ook minder van dus dan wordt alcohol ook minder snel afgebroken.
124
Q

Waar wordt welk percentage van de alcohol opgenomen?

A

20% via de maagwand en 80% in de dunne darm, via de darmwand.

125
Q

Is alcohol hydrofoob of hydrofiel?

A

Beide

126
Q

Op welke manier wordt alcohol opgenomen in cellen?

A

Via passieve diffusie.

127
Q

Wat is bijzonder aan het metabolisme en de afbraak van alcohol?

A

Het gaat voor op het metabolisme van alle andere macronutriënten.

128
Q

Waarom reageren vrouwen heftiger op alcohol?

A
  • Omdat vrouwen minder circulerend volume hebben waarin de alcohol kan oplossen.
  • Vrouwen hebben minder alcohol dehydrogenase in de maag waardoor er meer alcohol overblijft om af te breken voor de dunne darm.
129
Q

Wat is de route die alcohol aflegt?

A
  • Mond (kan al beetje in wangslijmvliezen worden opgenomen)
  • Maag
  • Dunne darm
  • Komt in het bloed
  • Komt via poortader in de lever (bevat enzymen om het af te breken)
  • Groot deel van de alcohol komt bij andere organen en bij de hersenen
130
Q

In welke stappen wordt alcohol afgebroken?

A

Als alcohol wordt afgebroken door alcohol dehydrogenase wordt het eerst acetaldehyde (zorgt voor brakheidsverschijnselen). Door acetaldehyde dehydrogenase wordt dit omgezet in acetaat en dat kan worden omgezet in Acetyl CoA.

131
Q

Naast alcohol dehydrogenase en acetaldehyde dehydrogenase zijn er ook andere enzymen nodig. Welke zijn dit?

A

Co-enzymen NAD+. Deze nemen van de alcohol een H+ ion en een elektron op en worden NADH.

132
Q

Waarom krijg je een vervette lever van overmatige alcoholconsumptie?

A

Ophoping Acetyl CoA dat niet kan worden omgezet in ATP omdat NAD+ al verbruikt is bij afbreken van alcohol. Dan kan Acetyl CoA aan elkaar worden gekoppeld en zo krijg je vetzuren in je lever.

133
Q

Vanaf het hoeveelste glas alcohol per dag heb je een verhoogd risico op kanker?

A

Volgens cohortonderzoeken heb je vanaf je eerste glas alcohol al een verhoogd risico op darmkanker, borstkanker en longkanker.

134
Q

Bij hoeveel gram alcohol is er een verband te zien met een lager risico op sterfte ongeacht doodsoorzaak?

A

6 g alcohol/dag

135
Q

Wat is de richtlijn van de gezondheidsraad over alcohol?

A

Drink geen alcohol of in ieder geval niet meer dan 1 glas per dag.

136
Q

Wat zijn 4 negatieve effecten van alcohol?

A
  • Vervetting van de lever. Dit kan leiden tot fibrose (ontstaan van bindweefsel in de lever) en cirrhose (lever functioneert echt niet meer goed)
  • Alcohol remt gluconeogenese want afbraak van alcohol gaat voor. Dus grotere kans op te lage bloedsuikerspiegels, ofwel hypoglycemie
  • Te weinig glucose en te veel Acetyl CoA leidt tot de vorming van ketonlichamen waardoor lichaam verzuurt
  • NADH stimuleert de aanmaak van melkzuur uit pyruvaat. Dit leidt tot nog meer verzuring.
137
Q

Wat kan overmatig alcoholgebruik doen met je bloedsuikerspiegel?

A

Door de remming van gluconeogenese is er een grotere kans op hypoglycemie (hele lage bloedsuikerspiegels).

138
Q

Wat is hypoglycemie?

A

Hele lage bloedsuikerspiegels

139
Q

Wat zijn 4 redenen voor een hoger risico op ondervoeding bij overmatig alcoholgebruik?

A
  • Mensen die veel alcohol drinken eten vaak slecht
  • Doordat alcohol de darmwand beschadigd zie je ook een slechtere absorptie van voedingsstoffen
  • Hoger verlies van voedingsstoffen in de urine
  • Sommige stoffen minder goed geactiveerd in het lichaam door alcohol. Bijvoorbeeld vitamine D normaal geactiveerd door lever en dat gaat slechter door alcohol gebruik.
140
Q

Bij welke 4 micronutriënten zie je vaak een tekort vanwege alcohol?

A

foliumzuur, vitamine D, vitamine B1 (thiamine) en vitamine A

141
Q

Waarom word je bewusteloos als je veel alcohol drinkt?

A

Als beveiliging van je eigen lichaam om niet nog meer alcohol te drinken. Maar als je snel veel hebt gedronken kunnen levels nog stijgen als je al bewusteloos bent en kun je nog steeds doodgaan.

142
Q

Waarom moet je zoveel plassen als je dronken bent?

A

Alcohol onderdrukt in de hersenen de productie van ADH (antidiuretisch hormoon). Normaal gesproken zorgt ADH ervoor dat je een deel van het vocht in je nieren weer resorbeert maar door het onderdrukken van de productie van ADH moet je heel veel plassen en droog je uit.

143
Q

Waarom moet je drugs en alcohol niet combineren?

A

Lever bevat een enzymsysteem dat zowel alcohol als andere typen drugs onschadelijk kan maken, namelijk MEOS (Microsomal Ethanol-Oxidizing System)

Bij grote hoeveelheid alcohol drinken gaat niet alleen alcohol dehydrogenase de alcohol afbreken maar ook MEOS.

Als je vaker grote hoeveelheden drinkt krijg je meer enzymen van MEOS. Dus dan kun je het beter en sneller afbreken.

MAAR alcohol heeft voorrand op drugs/medicijnen waardoor concentraties van drugs en medicijnen lang hoog kunnen blijven. Dit kan hele ongunstige effecten hebben.

144
Q

Wat signaleert de hypothalamus aan de hypofyse als de extracellulaire vloeistof te geconcentreerd is?

A

Om ADH uit te scheiden.

145
Q

Wat gebeurt er met de cel als de concentratie elektrolyten buiten de cel groter is dan de concentratie elektrolyten binnen de cel?

A

De cel verschrompelt.

146
Q

Welke mineralen zijn betrokken bij de waterbalans in het lichaam?

A

Niet alleen mineralen, maar alle opgeloste deeltjes.

147
Q

Waar kan een te veel aan kalium toe leiden?

A

Bloeddrukverlaging van mensen met hypertensie en verkleint daarmee het risico op een beroerte

148
Q

Is de inname van zout sinds 2011 verminderd, vermeerderd of gelijk gebleven?

A

Verminderd

149
Q

Er is een akkoord gekomen over o.a. zout. Wanneer was dit en wat hield dit precies in?

A

2014; De minister van VWS heeft hierin afspraken gemaakt om de productsamenstelling wat betreft zout, verzadigd vet en suiker te verbeteren.

150
Q

Wat zijn de 2 belangrijke functies van natrium in ons lichaam?

A

Vochtregulatie en prikkeloverdracht

151
Q

Voor hoeveel procent wordt de inname van natrium die Nederlanders met de voeding binnenkrijgen, aan voedingsmiddelen toegevoegd?

A

Voor ongeveer 80%.

152
Q

Hoeveel gram zout krijgen Nederlanders gemiddeld binnen? En hoeveel krijgen mannen en vrouwen gemiddeld binnen?

A

7,3 gram/dag; Mannen gemiddeld 8,3 gram/dag en vrouwen 6,3 gram/dag.

153
Q

Wat is het advies voor keukenzout inname in het rapport ‘Richtlijnen Goede Voeding’? Keukenzout inname beperken tot maximaal:

A

6 gram

154
Q

Hoeveel natrium is 1 gram zout?

A

0,4 gram natrium

155
Q

Hoeveel gram zout is 1 gram natrium?

A

2,5 gram zout

156
Q

In welke 2 dingen wordt bloeddruk verdeeld?

A
  1. De bovendruk (systolische bloeddruk) – de druk in de bloedvaten tijdens het samentrekken van het hart.
  2. De onderdruk (diastolische bloeddruk) – de druk in de bloedvaten als het hart zich ontspant.
157
Q

In welke eenheid wordt bloeddruk uitgedrukt?

A

Millimeter kwikdruk (mmHg)

158
Q

Wat is een normale bloeddruk?

A

Ongeveer 120/80 (120 bovendruk en 80 onderdruk)

159
Q

Wat is hypertensie en wanneer is er sprake van?

A

Te hoge bloeddruk

  • Een systolische bloeddruk van 140 mmHg of hoger
  • Een diastolische bloeddruk van 90 mmHg of hoger
  • Het gebruik van bloeddrukverlagende medicatie
160
Q

Hoeveel mensen hebben in Nederland geregistreerd een hoge bloeddruk, en hoeveel ouderen?

A

1/3 Nederlanders en 75% van de ouderen

161
Q

Wat zijn twee nadelen van zout?

A
  • Hoger risico op verhoogde bloeddruk (nu al of later door aantasting nieren)
  • Meer uitscheiding calcium in de urine en dus mogelijk zwakkere botten
162
Q

Noem 6 factoren die het risico op een hoge bloeddruk verhogen.

A
  • Obesitas
  • Weinig beweging
  • roken
  • Overmatige alcoholconsumptie
  • Stress
  • Zout eten
163
Q

Wat zijn de 4 grootste leveranciers van zout in de voeding?

A

Brood is een van de grootste leveranciers van zout. Daarna zijn vleeswaren en kaas ook grote leveranciers. Daarnaast heb je ook nog de sauzen en smaakmakers.

164
Q

Welke vloeistof (extracellulair en intracellulair) zijn hoger in welk kation (kalium en natrium)?

A

De extracellulaire vloeistof heeft een hogere concentratie van het kation natrium en de intracellulaire vloeistof heeft een hogere concentratie van het kation kalium.

165
Q

Krijgen Nederlandse volwassenen gemiddeld genoeg vezels binnen?

A

Nee

166
Q

Welke groep vezels draagt voornamelijk bij aan een snelle passage van de voeding door het darmkanaal?

A

Niet-oplosbare vezels

167
Q

Uit welke bouwstenen bestaan vezels?

A

Monosacchariden

168
Q

Wat is de aanbevolen hoeveelheid vezels voor volwassenen per 1000 kcal?

A

14 gram vezels

169
Q

Welke vezel uit fruit heeft een verlagend effect op LDL-cholesterol?

A

Pectine

170
Q

Welke vezel uit graanproducten heeft een verlagend effect op LDL-cholesterol?

A

Bèta-glucaan

171
Q

Kunnen dierlijke producten vezels bevatten?

A

Nee. Uitzondering: chitine (komt voor in skelet van schaal- en schelpdieren maar wordt niet gegeten)

172
Q

Wat voor soort brood bevat de meeste vezels?

A

volkoren

173
Q

Wat zijn vezels?

A

Een diverse groep koolhydraten die niet door onze darmen worden verteerd of opgenomen.

174
Q

Wat is het verschil tussen vezels en zetmeel?

A

Verschil zit hem in de binding. Bindingen van zetmeel kunnen afgebroken worden. Verbindingen van vezels niet dus die komen onverteerd in dikke darm terecht.

175
Q

Wat zijn 3 soorten resistent zetmeel?

A
  • RS1: celwanden nog intact waardoor onze enzymen niet bij het zetmeel kunnen (granen en zaden bijvoorbeeld)
  • RS2 gegranuleerd: heel dicht op elkaar in bolletjes (aardappel en groene banaan)
  • RS3 geretrogradeerd amylose (afgekoelde aardappel, oudbakken brood)
176
Q

Waarom hebben bepaalde vezels een LDL-cholesterol verlagend effect?

A

Binding met galzouten. Galzouten bestaan voor deel uit cholesterol. Doordat vezels binden aan de galzouten kunnen de galzouten niet meer geresorbeerd worden en moet er dus vanuit de cholesterol in de lever nieuwe galzouten gemaakt worden waardoor LDL-cholesterol wordt verlaagd.

177
Q

Om welke 4 redenen hebben vezels een gunstig effect voor mensen met overgewicht of diabetes type 2?

A
  • Ze geven een gevoel van verzadiging
  • Producten met veel vezels zijn vaak laag in vet en energie
  • Zelf leveren vezels (bijna) helemaal geen energie.
  • Bepaalde vezels kunnen de opname van glucose vertragen en een bloedsuikerspiegelpiek voorkomen.
178
Q

Hoeveel energie leveren vezels?

A

Wateroplosbare vezels ongeveer 2kcal en niet wateroplosbare vezels helemaal niks.

179
Q

Om welke 2 redenen draagt een vezelrijk dieet bij aan een lager risico op dikke darmkanker?

A
  • Ontlasting gaat soepeler en sneller door de darm waardoor er minder lange blotstelling aan toxische stoffen in de voeding is.
  • De korteketenvetzuren die vrijkomen bij de fermentatie van vezels dragen bij aan de gezondheid van de darmcellen.
180
Q

Waarom hebben kinderen een lagere vezelrichtlijn?

A

Omdat vezels verzadigend zijn en kinderen voldoende energie binnen moeten krijgen.

181
Q

Waarom is er geen bovengrens voor vezels gegeven?

A

Omdat vezels een verzadigend effect hebben en je er dus niet snel te veel binnenkrijgt.

182
Q

Wat zijn mogelijke negatieve effecten van te veel vezels en hoe zijn deze te voorkomen?

A
  • Ontlasting wordt hard
  • Gasvorming en opgeblazen gevoel
  • Vezels kunnen aan sommige mineralen binden waardoor ze niet worden opgenomen
  • -> Allemaal te voorkomen door geleidelijke toename en erbij voldoende water drinken
183
Q

Wat is het verschil tussen wateroplosbare vezels in de darm en niet oplosbare vezels?

A

Wateroplosbare vezels zijn meer visceus (vormen gelei als ze in contact komen met water) en zijn goed fermenteerbaar. Niet oplosbare vezels zijn minder visceus en minder goed fermenteerbaar.

184
Q

Wat zijn voorbeelden van oplosbare vezels?

A

Pectine, gommen, slijmstoffen en sommige hemicelluloses

185
Q

Wat zijn voorbeelden van niet-oplosbare vezels?

A

Lignine, cellulose, resistent zetmeel (RS) en de meeste hemicelluloses

186
Q

Welke 3 dingen doen oplosbare vezels?

A

Vertraagt de glucose opname

Verlaagt bloed cholesterol (want ze binden aan galzouten)

Bij het fermenteren worden korteketenvetzuren geproduceerd en die kunnen darmen gebruiken voor energie en dat is goed voor de gezondheid van de darmen.

187
Q

Welke 4 dingen doen niet oplosbare vezels?

A

Hoger gewicht feaces, want trekken water aan

Geeft daarom ook verzadigd gevoel

Versnelt passage door colon (omdat ze water aantrekken)

Daardoor hoef je minder te drukken en dus vermindert het risico op aambeien

188
Q

Met welke gezondheidseffecten wordt het eten van vezels geassocieerd? Maak onderscheid tussen RCT’s en Cohortonderzoek.

A

RCT: (1) Bloeddruk omlaag door vezels in groente en fruit en graanproducten;
(2) Pectine, haverproducten en bèta-glucaan hebben een verlagend effect op LDL-cholesterol

Cohort: Verband tussen verschillende vezels en lager risico op coronaire hartziekten en beroerte