Fysiologie 2.1 OUD Flashcards

1
Q

Wat zijn vitaminen?

A

Organische stoffen die betrokken zijn bij de regulatie van lichaamsstoffen. Ze leveren geen energie maar zijn essentieel in kleine hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt een organische stof in?

A

Dat er altijd koolstof en waterstof in de verbinding zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zijn vitaminen losse moleculen of ketens?

A

Losse moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zijn vitaminen ontdekt?

A

James Lind kwam erachter dat het eten van sinaasappelen scheurbuik kon voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de etymologie van vitaminen?

A

Vita = leven; amine = stikstof. Er werd gedacht dat er altijd stikstof in vitaminen zit, maar nu weten we dat dat niet zo is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke twee groepen zijn vitaminen in te delen?

A
  1. Wateroplosbaar: kunnen makkelijk in darmen worden opgenomen en direct afgegeven worden aan het bloed
  2. Vetoplosbaar: Worden via micellen in de darmcel opgenomen , verpakt in chylomicronen en komen in de lymfe. dan naar de lever en dan pas in het bloed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vitaminen zijn vet oplosbaar?

A

D, E, K en A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe komen vet oplosbare vitaminen in het bloed terecht?

A
  1. Ze worden via micellen in de darmcel opgenomen.
  2. Ze worden verpakt in chylomicronen
  3. Ze komen in de lymfen terecht
  4. Ze worden naar de lever gebracht en daar opgenomen in het bloed.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in de maag?

A

Fe2+ en dat wordt daar omgezet in Fe3+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in het duodenum?

A
  1. Fe3+
  2. Vocht
  3. Na+, calcium, ijzer en magnesium
  4. Wateroplosbare vitaminen
  5. Vetoplosbare vitaminen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in het jejunum proximaal?

A
  1. Koolhydraten, vetten en eiwitten
  2. Vocht
  3. Na+
  4. Wateroplosbare vitaminen
  5. Vetoplosbare vitaminen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in het jejunum?

A
  1. Koolhydraten, vetten en eiwitten
  2. Vocht
  3. Na+
  4. Wateroplosbare vitaminen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in het ileum?

A
  1. Eiwitten
  2. Vocht
  3. Na+
  4. Wateroplosbare vitaminen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in het terminale ileum?

A
  1. Vocht
  2. Na+
  3. Galzure zouten
  4. Vitamine B12
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stoffen worden er opgenomen in het colon?

A
  1. Vocht
  2. Na+, K+
  3. Korteketenvetzuren
  4. Vitamine K
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt de biobeschikbaarheid in? En wat is een ander woord ervoor?

A

zegt iets over de hoeveelheid van een vitamine die daadwerkelijk opgenomen wordt ten opzichte van de ingenomen hoeveelheid. Ook wel bioavailability genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn zes factoren die van invloed zijn op de biobeschikbaarheid van vitaminen?

A
  1. De individuele behoefte (hoe hoger de behoefte, hoe meer iemand opneemt)
  2. Efficiente vertering
  3. Andere componenten van de voeding die opname kunnen bevorderen of belemmeren
  4. De bereiding van de voeding (bijvoorbeeld verhitting of vermaling)
  5. Competitie
  6. Ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil in absorptie tussen wateroplosbare en vetoplosbare vitaminen?

A

Water: gaan direct naar het bloed
Vet: worden verpakt in chylomicronen en gaan via de lymfe en de lever naar het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het verschil in transport tussen wateroplosbare en vetoplosbare vitaminen?

A

Water: vrij transport
Vet: alleen transport met behulp van transporteiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil in opslag in het lichaam tussen wateroplosbare en vetoplosbare vitaminen?

A

Water: circuleren vrij in waterig milieu
Vet: opslag in verschillende weefsels, met name in lever- en vetcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het verschil in excretie tussen wateroplosbare en vetoplosbare vitaminen?

A

Water: via de nieren
Vet: blijft in vetdepot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil in risico voor toxiciteit tussen wateroplosbare en vetoplosbare vitaminen?

A

Water: is laag, komt alleen soms voor met extreem hoge intake
Vet: hoger en is makkelijk te bereiken met supplementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn 4 verschillen tussen vitamines en mineralen?

A
  1. Vitaminen zijn organische stoffen, mineralen zijn anorganisch
  2. Vitamines zijn moleculen, mineralen zijn atomen of ionen
  3. Vitaminen kunnen van structuur veranderen bij verhitting of vertering terwijl mineralen altijd hetzelfde blijven
  4. Van vitamines wordt een grotere hoeveelheid opgenomen in het maagdarmkanaal en van mineralen en kleinere hoeveelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In welke twee groepen zijn mineralen in te delen en wat is het verschil?

A

Het verschil is alleen de behoefte:

  1. Major minerals (mineralen): >100 mg/dag
  2. Trace minerals (spoorelementen): <100 mg/dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de 7 mineralen (major minerals)?

A

Natrium (Na), Kalium (K), Calcium (Ca), Chloride (Cl), Fosfor (P), Magnesium (Mg) en Zwavel (S).

26
Q

Wat zijn de 9 spoorelementen?

A

IJzer (Fe), Zink (Zn), Koper (Cu), Mangaan (Mn), Molybdeen (Mo), Seleen (Se), Jodium (I), Fluoride (F) en Chroom (Cr)

27
Q

In welke twee vormen kunnen mineralen in ons lichaam voorkomen?

A
  1. Ion vorm (elektrolyten), opgelost in lichaamsvloeistoffen. Hebben een + of - waarde en hebben meer regulatiefuncties
  2. Niet geioniseerd or organisch verbonden. Heeft geen lading, zit bijvoorbeeld in botweefsel o.i.d. en hebben meer structuur.
28
Q

Waar komen mineralen voor met structuur functies?

A

In botten en tanden

29
Q

Waar zijn 4 voorbeelden van processen waar mineralen voorkomen met regulatie functies?

A
  1. Vochtbalans
  2. Zenuwgeleiding
  3. Spiercontractie
  4. Enzymactiviteit
30
Q

Wat zijn twee mineralen die zich wateroplosbaar gedragen?

A

Natrium en kalium

31
Q

Wat zijn twee mineralen die zich vet oplosbaar gedragen?

A
  1. IJzer

2. Calcium

32
Q

Hoe heet het transporteiwit van calcium?

A

Albumine

33
Q

Is er een grote opslag van mineralen?

A

Nee, maar in kleine hoeveelheid

34
Q

Waar kunnen mineralen worden opgeslagen?

A

In levercellen, spiercellen en lichaamsvloeistoffen.

En calcium heeft een redelijk grote opslag in tanden en botten.

35
Q

Hoe wordt ijzer uitgescheiden?

A

Via urine (nieren), feces en lactatie (1-2 mg per dag)

36
Q

Hoe wordt natrium uitgescheiden?

A

Via urine (nieren) en feces.

37
Q

Hoe wordt kalium uitgescheiden?

A

Via urine (nieren) en feces.

38
Q

Hoe wordt chroom uitgescheiden?

A

Alleen via de urine (nieren).

39
Q

Hoe wordt selenium uitgescheiden?

A

Via urine (nieren), gal en de huid.

40
Q

Welke 4 factoren zijn van invloed op de biobeschikbaarheid van mineralen?

A
  1. Behoefte, hier wordt opname veel op aangepast
  2. Concurrentie met andere mineralen voor absorptie en transport
  3. Andere voedselcomponenten (vezels, fytaten, oxalaat)
  4. Zuurtegraad van het maagdarmkanaal
41
Q

Komt toxiciteit van mineralen voor?

A

Heel zeldzaam. Komt eigenlijk niet voor bij een normaal gezond voedingspatroon, maar wel bij verkeerd supplementgebruik of bepaalde ziektes.

42
Q

Wat is hemochromatose?

A

Een ziekte waardoor je te veel ijzer opneemt en er ijzer in de ongebonden vorm in je lichaam te veel is en weefsels aantast. Zorgt voor een hoger risico op infecties, diabetes, leverkanker, hartziekten en artritis.

43
Q

Door welke 3 dingen komt deficientie van mineralen voor?

A
  1. Te lage inname
  2. Te lage opname (biobeschikbaarheid)
  3. Verlies van mineralen door vochtverlies (diarree, braken, hevig zweten)
44
Q

Wat zijn carotenoiden?

A

Provitaminen/precursors van vitamine A. Het zijn geel, oranje en rode pigmenten in planten en voedsel.

45
Q

Wat is een provitamine/precursor van een bepaalde stof?

A

Iets waaruit die bepaalde stof gevormd kan worden.

46
Q

Hoe heten de provitaminen/precursors van vitamine A?

A

carotenoiden

47
Q

Hoeveel vitamine A kan betacaroteen maken?

A

Als het precies in het midden splitst, twee keer zo veel. Maar dat is vaak niet het geval.

48
Q

Waar wordt retinol in het lichaam naartoe omgezet en waar wordt dat dan in omgezet?

A

retinol kan in lichaam om worden gezet in retanal, omkeerbaar, en dat kan dan weer worden omgezet in retinoïnezuur.

49
Q

Is de omzetting van retinol naar retinal omkeerbaar?

A

ja

50
Q

Waar wordt vitamine A opgeslagen?

A

90% wordt opgeslagen in de lever in de vorm van retinyl esters en kleine deeltjes worden opgeslagen in vetweefsel, longen en nieren.

51
Q

Waar wordt vitamine A door getransporteerd?

A

Transporteiwit: retinol-binding protein (RBP)

52
Q

Wat zijn de functies van vitamine A?

A
  • Zicht
  • Cel differentiatie (functie en vorm geven aan stamcellen)
  • Immuniteit (gezond houden slijmlagen/epitheelcellen en productie lymfocyten voor het afweersysteem)
  • Reproductie (productie van spermacellen)
  • Botgroei.
53
Q

Wat zijn de symptomen van vitamine A deficientie?

A
  • Hoornvliesbeschadiging in ogen

- Vatbaarder voor infecties

54
Q

Komt toxiciteit van vitamine A veel voor en wat zijn de symptomen?

A

Nee komt niet veel voor.
Kan zorgen voor zwakke botten (door verstoort calcium) en daarom tijdens zwangerschap grotere kans op aangeboren afwijkingen zoals open ruggetje.

55
Q

Waar wordt calcium opgeslagen en waar zorgt het daar voor?

A

Voor 99% in botten (opslag en reserve). Zorgt voor stevigheid aan skelet.

1% in ion vorm in lichaamsvloeistoffen (Ca2+)

56
Q

Waar kan een tekort aan calcium toeleiden?

A

Osteoporose - botontkalking

57
Q

Waar kan te veel calcium in het lichaam toe leiden?

A

Extracellulair: bloedstolling
Intracellulair: bindt aan eiwitten (kan leiden tot: spiercontractie, zenuwgeleiding, hormoonsecretie en enzymreacties).

58
Q

Onder invloed van welke stoffen wordt calcium onder homeostase gehouden?

A

Hormonen en vitamine D

59
Q

Leg uit hoe vitamine A invloed heeft op zicht.

A

netvlies van oog heet retina en als daar ligt op valt vorm je beeld in hersenen. De receptorcellen in het netvlies bestaan uit staafjes en kegeltjes. Staafjes doen bij weinig licht en kegeltjes bij veel licht. In de staafjes zit een pigment eiwit genaamd rhodopsine en dat is opgebouwd uit het eiwit opsine en een vorm van vitamine A, retinal. Onder invloed van licht verandert de vorm van retinal en dat zorgt ervoor dat er signalen en beelden aan de hersenen worden doorgegeven.

60
Q

Wat zijn 6 voorbeelden van carotenoiden?

A

alfa-caroteen, betacaroteen, luteine, zeaxanthine, kryptoxanthine, lycopeen

61
Q

Wat is de chemische naam van vitamine A in voeding?

A

Retinol