Nutrition 2.1 compleet Flashcards

1
Q

Wat zijn vitaminen?

A

Organische stoffen die altijd koolstof en waterstof in de verbinding hebben die betrokken zijn bij de regulatie van lichaamsstoffen. Het zijn losse moleculen en ze leveren zelf geen energie. Ze komen van nature voor in de voeding, maar kunnen ook synthetisch worden geproduceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welk jaar is de eerste vitamine ontdekt?

A

1747, vitamine C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar komt de naam vitamine vandaan?

A

Vita = leven, amine = stikstof (er werd gedacht dat er altijd stikstof in vitaminen zat maar da was nie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe komen wateroplosbare vitaminen in het bloed terecht?

A

Ze worden gemakkelijk in de darmcellen opgenomen en worden direct aan het bloed afgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe komen vet oplosbare vitaminen in het bloed terecht?

A

Ze worden via micellen in de darmcel opgenomen. Dan worden ze verpakt in chylomicronen en komen ze in lymfe. Dan worden ze naar de lever vervoerd en dan pas komen ze in het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er in de maag met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Fe2+ wordt omgezet in Fe3+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er in het duodenum met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Fe3+, vocht, na+, calcium, ijzer, magnesium, wateroplosbare vitaminen en vet oplosbare vitaminen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er in het begin van het jejunum met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Vocht en Na+ worden opgenomen; koolhydraten, vetten en eiwitten worden opgenomen; wateroplosbare vitaminen en vet oplosbare vitaminen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er in het jejunum (niet het begin) met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Vocht en Na+ worden opgenomen; koolhydraten, vetten en eiwitten worden opgenomen; alleen wateroplosbare vitaminen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er in het ileum met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Vocht en Na+ worden opgenomen alleen eiwitten worden opgenomen; alleen wateroplosbare vitaminen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er in het terminale ileum met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Vocht en Na+ worden opgenomen en vitamine B12 wordt opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er in de colon met betrekking tot de opname van micro- en macronutriënten?

A

Vocht, Na+, K+, Korteketenvetzuren en vitamine K worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de biobeschikbaarheid?

A

Ofwel bioavailability; zegt iets over de hoeveelheid van een vitamine die daadwerkelijk opgenomen wordt ten opzichte van de ingenomen hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is het transport van wateroplosbare vitaminen?

A

Vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is het transport van vet oplosbare vitaminen?

A

Met transporteiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar worden wateroplosbare vitaminen opgeslagen in het lichaam?

A

Ze circuleren vrij in een waterig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar worden vet oplosbare vitaminen opgeslagen in het lichaam?

A

In verschillende weefsels, met name in lever- en vetcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe vindt de excretie van wateroplosbare vitaminen plaats?

A

Via de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe vindt de excretie van vet oplosbare vitaminen plaats?

A

Blijft in vetdepot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe is het risico voor toxiciteit voor wateroplosbare vitaminen?

A

Laag, soms met een hoge intake

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe is het risico voor toxiciteit voor vet oplosbare vitaminen?

A

Hoger, makkelijk te bereiken met supplementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke vitaminen zijn wateroplosbaar?

A

Vitamine C en de B-vitaminen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke vitaminen zijn vet oplosbaar?

A

A, D, E, K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kunnen vitaminen en mineralen van structuur veranderen?

A

Vitaminen kunnen van structuur veranderen bij verhitting of vertering, mineralen blijven hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het verschil in opname tussen vitaminen en mineralen?

A

Vitaminen worden in grotere hoeveelheid opgenomen in het maagdarmkanaal en mineralen in kleinere hoeveelheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn mineralen?

A

Anorganische stoffen die het lichaam nodig heeft. Het zijn atomen of ionen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de 7 mineralen?

A

Natrium, kalium, calcium, chloride, fosfor, magnesium en zwavel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de 9 spoorelementen?

A

IJzer, zink, koper, mangaan, molybdeen, seleen, jodium, fluoride, chroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Op welke 2 manieren kunnen mineralen in ons lichaam voorkomen?

A

Geïoniseerd en opgelost in bloed met regulerende functies; niet geïoniseerd of ingebouwd in een molecuul met meer structuurfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn voorbeelden van waar mineralen met structuurfuncties voorkomen?

A

In botten en tanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn voorbeelden van systemen waar mineralen bij betrokken zijn met een regulerende functie?

A

De vochtbalans, zenuwgeleiding, spiercontracties, enzymactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de 2 transporteiwitten voor mineralen?

A

Transferrine transporteert ijzer en albumine transporteert calcium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welk mineraal wordt/ welke mineralen worden uitgescheiden via lactatie?

A

IJzer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welk mineraal wordt/ welke mineralen worden uitgescheiden via faeces?

A

IJzer, natrium en kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk mineraal wordt/ welke mineralen worden uitgescheiden via gal?

A

Selenium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welk mineraal wordt/ welke mineralen worden uitgescheiden via de huid?

A

Selenium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Komt toxiciteit voor bij mineralen?

A

Komt eigenlijk alleen maar voor bij verkeerd supplementgebruik of door bepaalde ziektes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Naast een te lage inname of opname van mineralen kun je ook een tekort oplopen door een verlies aan mineralen door …?

A

Vochtverlies door bijvoorbeeld diarree, braken, hevig zweten of veel te veel drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe is de verdeling van calcium met een structuurfunctie en calcium met een regulerende functie?

A

99% is opgeslagen in de botten en zorgt voor stevigheid aan het skelet en heeft dus een structuurfunctie; 1% is in ion vorm in lichaamsvloeistoffen en heeft een regulerende functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de regulerende functies van calcium?

A

Als het zich extracellulair bevindt zorgt het voor bloedstolling. Als het zich intracellulair bevindt bindt het aan eiwitten en speelt het een rol bij spiercontractie, zenuwgeleiding, hormoonsecretie en enzymreacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat doet het lichaam met calcium in het bloed? Onder welke invloeden gebeurt dit?

A

Houdt het onder homeostase. Als er te weinig calcium in het bloed zit wordt het uit de botten gehaald en als er te veel calcium in het bloed zit wordt het opgeslagen in de botten. Dit gebeurt onder invloed van hormonen en vitamine D.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn carotenoïden?

A

Provitaminen/precursors van vitamine A; Verder zijn het geel, oranje en rode pigmenten in planten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Noem 6 voorbeelden van carotenoïden.

A

Alfacaroteen, betacaroteen, kryptoxanthine, luteïne, lycopeen, zeaxanthine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoeveel vitamine A kan betacaroteen maken?

A

2 keer zo veel als het precies door het midden wordt gesplitst, maar vaak niet het geval. In de praktijk dus tussen 1 en 2 keer zo veel in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe heet vitamine A in de voeding?

A

Retinol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar wordt vitamine A uit de voeding in het lichaam als eerst in omgezet en is dit proces omkeerbaar?

A

Retinol wordt eerst omgezet in retanal. Dit is omkeerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waar kan retanal in worden omgezet?

A

In retinoïnezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe wordt vitamine A in het lichaam opgeslagen?

A

90% in de lever in de vorm van retinyl esters en kleine deeltjes opgeslagen in vetweefsel/longen/nieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe kan vitamine A door het bloed bewegen?

A

Het wordt getransporteerd door een transporteiwit: retinol-binding protein (RBP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn de 5 functies van vitamine A?

A
  1. Zicht
  2. Cel differentiatie
  3. Immuniteit – het zorgt voor het gezond houden van slijmlagen en epitheelcellen en de productie van lymfocyten
  4. Reproductie – het heeft onder andere een rol in de productie van sperma cellen
  5. Botgroei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is cel differentiatie?

A

Het geven van functie en vorm aan stamcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe heet het netvlies van het oog ook wel?

A

Retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn de twee soorten receptorcellen in het netvlies en waar dienen ze voor?

A

Staafjes zorgen voor een beeld bij weinig licht en kegeltjes bij veel licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Is vitamine A nodig voor de kegeltjes of de staafjes?

A

Staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is qua zicht 1 van de eerste symptomen van een tekort aan vitamine A?

A

Nachtblindheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Van welk pigment eiwit maakt vitamine A deel uit (welke vorm)?

A

Van rodopsine (retanal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is/zijn de functie(s) van retinol?

A

Reproductie en botgezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is/zijn de functie(s) van retanal?

A

Zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is/zijn de functie(s) van retoïnezuur?

A

Celgroei en cel differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het verschil in aanwezigheid van vitamine A in dierlijke en plantaardige voeding?

A

Het komt in beide voor maar in plantaardige voeding alleen als provitamine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn symptomen van een vitamine A deficiëntie?

A

Hoornvliesbeschadigingen in ogen en eventuele blindheid en een minder goed immuunsysteem dus vatbaarder voor infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn symptomen van vitamine A toxiciteit?

A

(komt niet veel voor) kan zorgen voor zwakke botten omdat het de opname van calcium verstoort en kan daarom ook zorgen voor aangeboren afwijkingen zoals een open ruggetje tijdens zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Waar in het lichaam wordt vitamine B12 opgeslagen?

A

In de lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat voor soort ion is Na+?

A

Een Cation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Zijn spoorelementen organisch?

A

Nee, ze zijn anorganisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Bij wat voor soort vitaminen ia het risico op toxische effecten laag?

A

Wateroplosbare vitaminen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Bij welke twee functies is kalium (K+) betrokken?

A

De vochtbalans en spiercontractie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Welk van de volgende mineralen bevindt zich extracellulair en welke intracellulair?

A

Kalium bevindt zich intracellulair voornamelijk en natrium voornamelijk extracellulair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welke vitaminen hebben een hogere biobeschikbaarheid? Die uit plantaardige bronnen of uit dierlijke bronnen?

A

Uit dierlijke bronnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Zorgt een hogere dosis voor een betere opname van vitaminen?

A

Ja vaak wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Noem 2 dingen die de biobeschikbaarheid van vitaminen kunnen verhogen.

A

Als het langer in de darmen blijft en de bereidingswijze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Spina bifida kan het gevolg zijn van een tekort aan….

A

Folaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Scheurbuik kan gelinkt worden aan een tekort van…

A

Vitamine C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Rachitis kan gelinkt worden aan een tekort van…

A

Vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Pellagra kan gelinkt worden aan een tekort van…

A

Niacine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Beriberi kan gelinkt worden aan een tekort van…

A

Thiamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Goiter kan gelinkt worden aan een tekort van…

A

Jodium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Waarom hebben personen waarvan het laatste deel van de dunne darm operatief verwijderd is een verhoogd risico op vitamine B12 deficiëntie?

A

Omdat de opname van vitamine B12 vermindert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Welke vitaminen worden ook in het lichaam gemaakt?

A

D en K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Zijn vitaminen organisch?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat zijn 4 bioactieve stoffen?

A

Flavonoïden, carotenoïden, resveratrol, tannines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B1?

A

Thiamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Welke vitamine is thiamine?

A

B1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B2?

A

Riboflavine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Welke vitamine is riboflavine?

A

B2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B3?

A

Niacine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Welke vitamine is niacine?

A

B3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B5?

A

Pantotheenzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Welke vitamine is pantotheenzuur?

A

B5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B6?

A

Pyridoxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Welke vitamine is pyridoxine?

A

B6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B8?

A

Biotine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Welke vitamine is biotine?

A

B8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B11?

A

Foliumzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Welke vitamine is foliumzuur?

A

B11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Wat is de andere naam voor vitamine B12?

A

Cobalamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Welke vitamine is cobalamine?

A

B12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Welke 4 micronutriënten vind je terug in groente en fruit?

A

Vitamine C, foliumzuur, mineralen (vooral kalium) en bioactieve stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat zijn de 3 functies van kalium?

A

Het behouden van de vloeistoffenbalans, prikkeloverdracht, spiercontractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Met welke gezondheidsaandoening wordt een kaliumtekort geassocieerd?

A

Een hoge bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Eten Nederlanders voldoende kalium?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Welke micronutriënten vind je terug in brood?

A

B vitaminen, ijzer en jodium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Welke micronutriënten vind je terug in zuivel?

A

Eiwit, mineralen (vooral calcium) en B-vitaminen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Welke micronutriënten vind je terug in vlees en ei?

A

Eiwit, B-vitaminen, mineralen (ijzer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat zijn co-enzymen?

A

Stofjes die enzymen helpen om hun werk te doen. Ze zijn betrokken bij het energiehuishouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Welke vitaminen zijn vaak co-enzymen?

A

B-vitaminen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is de functie van thiamine/B1?

A

Het is een onderdeel van het enzym TTP. Het kan een carboxylgroep afsplitsen in de citroenzuurcyclus en omzetten in CO2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat is de functie van riboflavine (B2)?

A

Het is een co-enzym voor FAD en FMN. Deze enzymen kunnen allebei twee waterstofatomen (2 elektronen) opnemen en weer afgeven in het elektronentransportsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat is de functie van niacine (B3)?

A

Het is een co-enzym voor NAD. NAD kan waterstofatomen (met elektronen) opnemen en weer afgeven in het elektronentransportsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat is de functie van pantotheenzuur (B5)?

A

Het is onderdeel van co-enzym A en speelt dus een belangrijk onderdeel in het energiemetabolisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wat is de functie van pyridoxine (B6)?

A

Wordt in de lever omgezet tot pyridoxaalfosfaat (PLP), dit is een co-enzym dat aminogroepen van aminozuren kan overzetten. Speelt dus een rol in transaminase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat zijn de 5 functies van PLP?

A

Transaminase, kan stikstofgroepen verplaatsen in de afbraak van aminozuren, synthese witte en rode bloedcellen, speelt een rol in de omzetting van tryptofaan naar vitamine B3 en is nodig voor de productie van serotonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Wat gebeurt er als je te veel B6 inneemt?

A

Kan leiden tot zenuwbeschadiging; Komt redelijk vaak voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat zijn de functies van biotine (B8)?

A

Zorgt dat er voldoende oxaalazijnzuur (C-C-C-C) is door een C-atoom te koppelen aan pyruvaat (C-C-C). Verder ook betrokken bij vetzuursynthese en gluconeogenese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat zijn de 5 functies van water in ons lichaam?

A

Warmteregulatie door zweet; oplosmiddel; reagent in de pH balans en het energiemetabolisme; transport van stoffen; mechanische functies zoals vruchtwater, speeksel en schok absorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Bestaan mannen of vrouwen voor een groter deel uit water?

A

Mannen want vrouwen hebben gemiddeld een hoger vetpercentage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Wat is de verdeling extracellulair en intracellulair vocht?

A

1 derde is extracellulair en 2 derden is intracellulair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

In welke 3 categorieën is extracellulair vocht te verdelen?

A

Intravasculair vocht (bijvoorbeeld in de bloedvaten); interstitieel vocht (in weefsels); transcellulair vocht (in de holle ruimtes van ons lichaam zoals oogbal of hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Welk vocht bevat natrium en welk vocht bevat kalium? Hoeveel is dit?

A

Extracellulair vocht bevat natrium, intracellulair vocht bevat natrium. 282 mosmol/kg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Wat is osmose?

A

Verplaatsing van water. Water gaat naar de kant met de hoogste concentratie opgeloste deeltjes om de concentratie weer gelijk te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Wat is osmolariteit?

A

Een maat voor het aantal opgeloste deeltjes per liter oplosmiddel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat zou er gebeuren als er te veel opgeloste deeltjes in de extracellulaire vloeistof zitten?

A

De cel zou verschrompelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wat zou er gebeuren als er te veel opgeloste deeltjes in de intracellulaire vloeistof zitten?

A

De cel zou ontploffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Wat zou er gebeuren als de natriumconcentratie te hoog is?

A

De cel zou verschrompelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Wat zou er gebeuren als de kaliumconcentratie te hoog is?

A

De cel zou ontploffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Wat is een colloïd-osmotische druk?

A

Het feit dat een concentratie eiwitten in het bloed zorgt voor een bepaalde osmotische waarde. Eiwitten zorgen dus voor een aanzuigende kracht. Hierdoor wordt vocht weer teruggetrokken naar de haarvaten en weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Hoe reguleert het lichaam de hoeveelheid vocht in het lichaam?

A

Osmo-receptoren in de hypothalamus meten de osmolariteit van het bloedplasma. Als de osmolariteit te hoog is moet er vocht bij en als de osmolariteit te laag is moet er vocht weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Wat is de reactie als osmolariteit in het gehele lichaam te hoog is?

A

Dorstcentrum in de hersenen wordt geprikkeld; De productie van ADH wordt gestimuleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Wat is de reactie als osmolariteit in het gehele lichaam te laag is?

A

De productie van ADH wordt geremd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Wat is de functie van de ADH?

A

Het REMT de urineproductie en STIMULEERT de resorptie van vocht in de distale buis van de nieren naar de weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Wat is diurese?

A

Urineproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van dehydratie?

A

Te weinig drinken; maag-darm infecties; verbranding van de huid waardoor je daar overmatig vocht verliest; extreme inspanning of hitte door zweten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wat zijn gevolgen van dehydratie?

A

Verminderde alertheid, concentratie en reactievermogen. Vermoeidheid, hoofdpijn, constipatie en hart- en vaatziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Wat is de behandeling van dehydratie?

A

Het toedienen van een oplossing van vocht en elektrolyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Wanneer kan waterintoxicatie voorkomen?

A

In extreme gevallen zoals bij marathonwedstrijden of bij gebruik van XTC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Wat is het gevolg van waterintoxicatie?

A

Er is te weinig natrium in het bloed (hyponatriëmie) waardoor hersencellen opzwellen en iemand in coma kan raken of dood kan gaan. (Encefalopathie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Wat is de behandeling van waterintoxicatie?

A

Zout toedienen waardoor de osmolariteit stijgt of plaspillen toedienen waardoor vocht het lichaam verlaat en de osmolariteit dus ook stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Wat zijn voorbeelden van mechanische functies van water? (2)

A
  1. Schokabsorptie/ bescherming

2. Smeermiddel (bijvoorbeeld speeksel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Wat is de invloed van ADH op de werking van de nieren en het bloedvolume?

A

De resorptie van water in de nieren neemt toe, het bloedvolume neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Wat gebeurt er qua ADH-productie en dorstgevoel als de osmolariteit van het bloedplasma toeneemt?

A

De productie van ADH wordt gestimuleerd en je krijgt een dorstgevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Welk ‘compartiment’ in het lichaam bevat procentueel het meeste water?

A

De intracellulaire ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Wat zijn elektrolyten en wat voor lading hebben ze?

A

Elektrolyten zijn stoffen die bij oplossing uit elkaar vallen in geladen deeltjes (ionen), deze kunnen zowel positief als negatief geladen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Hoe kan hyponatriëmie ontstaan?

A

Te veel water drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Welke vloeistof bevat meer kalium en welke vloeistof bevat meer natrium?

A

Extracellulair – natrium

Intracellulair – kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Vul de juiste woorden in: Bij osmose gaat water door … naar de kant van de cel waar de concentratie opgeloste stoffen het … is.

A

Osmotische druk – hoogst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Wat gebeurt er met je urineproductie en de concentratie opgeloste stoffen in de urine als je weinig drinkt?

A

Er wordt minder urine geproduceerd en de concentratie opgeloste stoffen in de urine stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Hoe wordt vitamine B11 genoemd als het chemisch gesyntheseerd is en hoe wordt het genoemd als het in de voeding voorkomt?

A

Folaat in de voeding en foliumzuur als het afkomstig is uit chemische synthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Waarom kan folaat uit de voeding niet meteen worden opgenomen?

A

Het bevat meerdere glutamaat moleculen en is dus een polyglutamaat. Alleen de monoglutamaat vorm kan worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Welke 3 stappen vinden plaats met folaat voordat het naar de lever wordt getransporteerd?

A

Folaat wordt gehydroliseerd; folaat wordt omgezet in een monoglutamaat en losse glutamaatmoleculen; er wordt een methylgroep aan de monoglutamaat gekoppeld om hem inactief te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Waarom zijn vitamine B12 en B11 aan elkaar gerelateerd?

A

Om inactieve B11 in de lever te activeren is B12 nodig. Vitamine B12 is namelijk een cofactor in een enzym dat de methylgroep van folaat afkoppelt. Deze methylgroep wordt vervolgens aan vitamine B12 gekoppeld en zo activeert B12 zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Door welke 3 dingen kan de opname van vitamine B12 beperkt worden?

A

Atrofische gastritis (is dat conditie van cellen in darmwand achteruitgaat), maagverkleining of een verteringsstoornis zoals coeliakie of kroon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Waar kan atrofische gastritis door veroorzaakt worden?

A

Infectie of ijzertekort en het ontwikkelt zich sowieso al met ouderdom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Wat is homocysteïne?

A

Een niet essentieel aminozuur dat een tussenproduct is in de omzetting van methionine naar cysteïne. Te veel homocysteïne kan leiden tot gezondheidsrisico’s als hart- en vaatziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

Welke vitaminen zijn betrokken bij homocysteïne?

A

B11, B12 en B6. B11 en B12 leveren een methylgroep om het weer terug te zetten in methionine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Wat zijn 3 functies van vitamine B12?

A
  • Aanmaak van DNA en RNA
  • Aanmaak van rode bloedcellen
  • Goede zenuwgeleiding, want is nodig voor aanmaak van myeline (omhulsel van zenuwbanen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Hoeveel procent van volwassen mannen en vrouwen haalt ADH vitamine B12 niet?

A

1% van mannen en 4% van vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Wat zijn 2 risicogroepen voor vitamine B12 tekort?

A

Vegetariërs/veganisten, mensen met een verstoorde opname door bijv. mindere aanmaak intrinsic factor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

Wat zijn bronnen van B12?

A

Dierlijke producten (vooral zuivel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

Waar kan vitamine B12 uit gewonnen worden als supplement?

A

Gist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

Waar kan vitamine B12 uit gewonnen worden als supplement?

A

gist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

Wat zijn symptomen van B12 deficiëntie?

A

Bloedarmoede, geheugenverlies, coördinatiestoornissen, neurologische afwijkingen als gevolg van zenuwschade zoals tintelingen in de vingers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

Hoe heet bloedarmoede door B11 of B12 tekort?

A

Megaloblastaire anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

Wie zou er wel profiteren van een verrijking van producten met B11?

A

Vrouwen in vruchtbare leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

Wie zou er niet profiteren van een verrijking van producten met B11?

A

Oudere mensen die verslechterde opname B12 hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

Wat is DFE?

A

Dietary folate equivalence; Het totaal aan beschikbaar foliumzuur/folaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

Hoe bereken je DFE?

A

Folaat uit de voeding + (1,7 * foliumzuur uit verrijkte producten) + (2,0 * foliumzuur uit supplementen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

Waar heeft foliumzuur een functie in?

A

Celdeling, groei, weefselaanmaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
168
Q

Hoelang duurt het voordat je van anemie door B11 deficiëntie af bent als je weer voldoende binnenkrijgt?

A

3-4 maanden want bloedcellen leven ongeveer 4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
169
Q

Wat is 1 van de belangrijkste functies van vitamine B11?

A

De rol in de ontwikkeling van de hersenen en het ruggenmerg van de foetus, door het sluiten van de neurale buis in week 10 van de zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
170
Q

Hoeveel Nederlandse vrouwen gebruiken geen foliumzuur supplement tijdens zwangerschap?

A

De helft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
171
Q

Hoeveel vrouwen met een niet-Nederlandse afkomst gebruiken geen foliumzuur supplement tijdens zwangerschap?

A

Ruim driekwart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
172
Q

Heeft opleiding een verschil in het wel of niet gebruiken van een foliumzuur supplement tijdens zwangerschap?

A

Ja gebruik van supplement ligt lager bij vrouwen met een lagere opleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
173
Q

Hoeveel mensen in Nederland halen de ADH foliumzuur niet?

A

11% van de mannen, 24% van de vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
174
Q

Wat zijn de 4 functies van het urinewegsysteem?

A

Het uitscheiden van restproducten; het reguleren van de water- zouthuishouding; het reguleren van de zuur-base balans; het beïnvloeden van de aanmaak van erytrocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
175
Q

Wat zijn erytrocyten?

A

Rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
176
Q

Wat is urine?

A

Gefilterd bloed; vloeistof + uitgescheiden stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
177
Q

Wat is nixie?

A

Uitscheiding van urine in de blaas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
178
Q

Wat is de ureter?

A

Urineleider; loopt van nieren naar de blaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
179
Q

Wat is de urethra?

A

Urinebuis; loopt uit de blaas naar buiten het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
180
Q

Wat voor soort bloed wordt de nieren ingepompt en door welke ader?

A

Zuurstofrijk bloed door de renal artery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
181
Q

Wat is de functie van de bijnieren?

A

Zijn hormoonklieren en hebben niks met de nieren te maken behalve dat ze erop zitten. Ze hebben ook een aparte toe- en afvoer van bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
182
Q

Hoe heet het deel van de nier waar de aderen op aangesloten zitten?

A

Nierhilus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
183
Q

Wat is de volgorde aan weefsels in de nieren van buiten naar binnen?

A

Nierkapsel – cortex (nierschors) – medulla – calix (nierkelk) – renal pelvis (nierbekken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
184
Q

De nieren zijn opgebouwd uit een soort partjes met een medulla erin. Hoe heet zo’n partje?

A

Een nephron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
185
Q

Wat scheiden de nieren onder andere uit? Vitamine E, overtollige aminozuren, een overschot aan vitamine A of overtollig fosfaat?

A

Overtollig fosfaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
186
Q

Wat is de Engelse benaming van nieren? En die van blaas?

A

Kidneys; bladder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
187
Q

Wat is de urethra?

A

De plasbuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
188
Q

Wat is de officiële benaming van plasbuis?

A

Urethra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
189
Q

Wat is een ureter?

A

Een urineleider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
190
Q

Wat is de officiële benaming van urineleider?

A

Ureter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
191
Q

In welke onderdelen van het nefron stroomt water uit de voorurine naar de capillairen en weefselvloeistof?

A

In de proximale tubulus, de lis van Henle, de distale tubulus én de verzamelbuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
192
Q

Welke 3 dingen gebeuren er in de nieren? Benoem ze in de juiste volgorde.

A

De nierslagader voert ongefiltreerd bloed aan
De nierader voert gefiltreerd bloed af
De urether voert urine af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
193
Q

Hoeveel liter bloed wordt er ongeveer per dag door de nieren gefilterd?

A

1440 liter (ongeveer 1L/minuut)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
194
Q

Wat is de juiste omschrijving van systolische bloeddruk?

A

De hoogste druk van het bloed in de slagaderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
195
Q

Wat is de juiste omschrijving van diastolische bloeddruk?

A

De laagste druk van het bloed in de slagaderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
196
Q

Wat is de reden dat water in eerste instantie terugvloeit vanuit de voorurine in de capillairen?

A

De voorurine bevat geen eiwitten, het bloed in de capillairen wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
197
Q

Wat is de reactie van het lichaam als de bloeddruk daalt?

A

Meer natrium vasthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
198
Q

Wat is het effect van renine in het lichaam?

A

Renine zorgt voor de omzetting van angiotensinogeen in angiotensine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
199
Q

Waar zijn nefronen mee omgeven?

A

Een capillair netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
200
Q

Waar bestaat een nephron uit?

A

Het kapsel van bowman met daarin de glomerulus, de proximale tubulus, de lis van Henle en de distale tubulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
201
Q

Wat is de glomerulus?

A

Een klein opgerold haarvaatje in het kapsel van bouwman waar zuurstofrijk bloed in wordt gepompt om gefilterd te worden. Kleine cellen worden door de poriën uit het bloed geperst en dat is de voorurine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
202
Q

Wat is de proximale tubulus?

A

Het eerste gedeelte van het nierkanaaltje dat aansluit op het kapsel van bowman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
203
Q

Wat is de lis van Henle?

A

Het gedeelte van het nierkanaal dat aansluit op de proximale tubulus en de distale tubulus. Het loopt in een lus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
204
Q

Wat is de distale tubulus?

A

Het laatste deel van het nierkanaal. Het sluit aan op een verzamelbuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
205
Q

Wat is de volgorde van een nephron beginnend met waar het bloed komt?

A

Het kapsel van bowman met daarin de glomerulus – de proximale tubulus – de lis van Henle – de distale tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
206
Q

Waar vindt de vorming van voorurine plaats?

A

Glomerulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
207
Q

Waar vindt nog uitwisseling tussen het bloed en voorurine plaats?

A

De proximale tubulus, de lis van Henle en de distale tubulus en de verzamelbuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
208
Q

Waar komt de verzamelbuis van de nieren in uit en waar gaat het vervolgens naartoe?

A

De calix (nierkelk) en dan in het nierbekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
209
Q

In welk deel van het nierkanaal vindt resorptie plaats?

A

Het eerdere deel;

210
Q

In welk deel van het nierkanaal vindt secretie van water plaats?

A

Het latere deel;

211
Q

Wat voor soort transport is resorptie en secretie in het nierkanaal?

A

Soms actief en soms passief, afhankelijk van de concentratie.

212
Q

Voor wat is de lis van Henle doorlaatbaar?

A

Het omlaag lopende deel (het begin) is doorlaatbaar voor water maar niet voor zouten; het omhoog lopende deel (tweede deel) is juist doorlaatbaar voor zouten, maar niet voor water.

213
Q

In de verzamelbuis vindt ook nog uitwisseling tussen de urine en het bloed plaats. Is dit reabsorptie van stoffen, secretie van stoffen, opname van water of secretie van water?

A

Reabsorptie van stoffen.

214
Q

Wat is systolische bloeddruk?

A

Bovendruk; maximale druk; als hart zich aanspant

215
Q

Wat is diastolische bloeddruk?

A

Onderdruk; minimale druk; als hart zich ontspant

216
Q

Waar staat RAAS voor?

A

Renine Angiotensine Aldosteron Systeem

217
Q

Hoe werkt RAAS?

A
  1. Het juxtaglomerulaire complex (in de nieren) meten de bloeddruk. Als die daalt:
  2. Juxtaglomerulaire complex geeft het enzym renine af
  3. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I
  4. De longen zetten angiotensine I om in angiotensine II
  5. Angiotensine II zorgt dat bloeddruk stijgt.
218
Q

Wat gebeurt er als de bloeddruk daalt?

A

RAAS wordt ingezet.

219
Q

Wat is de directe en indirecte werking van angiotensine?

A

Direct: het vernauwt de bloedvaten waardoor de bloeddruk stijgt; Indirect: het stimuleert de afgifte van aldosteron door de bijnieren waardoor de resorptie van water en zout in de nieren wordt gestimuleerd en de bloeddruk stijgt.

220
Q

Wanneer wordt de afgifte van aldosteron door de bijnieren gestimuleerd?

A

Als de natriumconcentratie in het bloed daalt of door RAAS

221
Q

Wat gebeurt er als de bloeddruk stijgt?

A

ANP wordt geproduceerd door het hart. Het effect is dat de afgifte van renine wordt geremd en dat het RAAS systeem dus stopt.

222
Q

Waar staat ANP voor?

A

Atriale Natriurethische Factor

223
Q

Wat is het effect van ANP?

A

Het remt de afgifte van renine en stopt dus het RAAS systeem waardoor de bloeddruk weer daalt.

224
Q

Hoe kunnen de nieren de pH balans handhaven?

A

Ze kunnen extra H+ ionen uitscheiden (en opnemen?)

225
Q

Wat voor invloed hebben de nieren op de aanmaak van rode bloedcellen?

A

Ze controleren het zuurstofgehalte van het bloed en als deze te laag is maken ze het hormoon EPO aan en dit stimuleert de aanmaak van erytrocyten in het beenmerg.

226
Q

Waar staat EPO voor?

A

Erytropoëtine

227
Q

Wat doen antioxidanten?

A

Vrije radicalen onschadelijk maken door 1 van hun eigen elektronen te doneren waardoor de kettingreactie stopt. Antioxidanten blijven zelf dan wel stabiel.

228
Q

Wat is een voorbeeld van waar vrije radicalen voorkomen die goed zijn?

A

Het immuunsysteem.

229
Q

Waar kunnen vrije radicalen voor zorgen?

A

Cel beschadiging, ziekte progressie en veroudering

230
Q

Welke micronutriënten hebben een antioxidant werking?

A

Selenium, koper, mangaan, zink, vitamine C, vitamine E en betacaroteen.

231
Q

Welke micronutriënten beschermen vetten als antioxidant?

A

Vitamine E en betacaroteen

232
Q

Welke weefsels beschermt vitamine C als antioxidant?

A

Huid en het vocht in het bloed; kan verder vervuilde lucht en sigarettenrook onschadelijk maken en het kan geoxideerde vitamine E weer naar de actieve staat brengen.

233
Q

Wat voor soort kanker kan een dieet rijk aan vitamine C voornamelijk weghouden?

A

Kanker aan de nek en het hoofd

234
Q

Wat voor soort kanker kan een dieet rijk aan vitamine E voornamelijk weghouden?

A

Prostaatkanker

235
Q

Werken antioxidantsupplementen?

A

Nee wordt afgeraden, geen goed bewijs en mogelijke ongezonde dingen. Beter via gevarieerd dieet.

236
Q

Wat is een rede waarom echte voeding met antioxidanten beter is dan een supplement?

A

Sowieso bevatten supplementen vaak maar 1 soort van het supplement. Daarom is echte voeding altijd gezonder.

237
Q

Wat is een risico van het nemen van supplementen voor antioxidanten?

A

Ze kunnen als pro-oxidanten gaan werken

238
Q

Wat zijn de eerste symptomen van een tekort aan vitamine C?

A

Tandvlees gaat makkelijk bloeden en haarvaatjes breken onder de huid.

239
Q

Wanneer krijg je scheurbuik symptomen?

A

Na ongeveer een maand vitamine C tekort/als je ongeveer 20% van een voldoende hoeveelheid vitamine C voorraad hebt

240
Q

Wat zijn scheurbuik symptomen?

A

Verminderd collageen zorgt voor meer onderhuidse bloedingen, slecht helen van wonen, zachte/pijnlijke botten en loszittende tanden. Verder verlies aan spiermassa, ruwe/bruine/droge huid, psychologische symptomen als hysterie en depressie en mogelijk een spontane dood door interne bloedingen.

241
Q

Waar kan te veel vitamine C toe leiden?

A

Stress in de darmen/diarree, vals positieve of negatieve diabetes testen, kan de werking van anti-bloedklontering medicatie blokkeren en kan zorgen voor een toxische hoeveelheid ijzer.

242
Q

Kan een vitamine E deficiëntie voorkomen?

A

Alleen als er een ziekte is die de absorptie beïnvloedt.

243
Q

Wat zijn 3 symptomen van een vitamine E deficiëntie?

A
  1. Rode bloedcellen breken en de meervoudig onverzadigde vetzuren in hun membranen oxideren
  2. Verlies aan coördinatie van spieren en reflexen
  3. Verslechterd zicht en spraak
244
Q

Kunnen toxische niveaus van vitamine E voorkomen?

A

Eigenlijk niet want dan moet je heel veel binnen krijgt en lever reguleert het.

245
Q

Wat zou een symptoom van vitamine E toxiciteit kunnen zijn?

A

Het kan in de weg staan van de bloedstolling functie van vitamine K.

246
Q

Bij wie komt vaak zink deficiëntie voor?

A

Kinderen want die groeien en hebben dus meer eiwitten nodig waar zink voor nodig is.

247
Q

Vanaf welke inname kun je toxische zink niveaus bereiken?

A

Vanaf 50 mg

248
Q

Wat zijn symptomen van zink toxiciteit?

A

Hoofdpijn, kots, vermoeidheid, aangetast koper metabolisme kan hart beschadigen

249
Q

Wat zijn 6 symptomen van zink deficiëntie?

A
  1. Stagnerende groei
  2. Verlaatte seksuele ontwikkeling
  3. Verhinderde vertering/absorptie en kan dus leiden tot diarree
  4. Immuunrespons verslechterd
  5. Beschadigt centrale zenuwstelsel en hersenen
  6. Verminderd de vitamine A absorptie
250
Q

Met welke ziektes wordt een seleniumtekort geassocieerd?

A

Keshan disease (=hartziekte waarbij hart groter wordt en minder goed werkt) maar dit kan ook door een virus komen. Kanker.

251
Q

Wat zijn 3 symptomen van selenium toxiciteit?

A

Verlies en broosheid van haar en nagels, adem die ruikt naar knoflook en een abnormale werking van het zenuwstelsel.

252
Q

Is vitamine C een knelpunt in Nederland?

A

Nee

253
Q

Is vitamine E een knelpunt in Nederland?

A

Nee

254
Q

Is zink een knelpunt in Nederland?

A

Nee, in de rest van de wereld wel want ongeveer 17% van de werledbevolking krijgt te weinig binnen.

255
Q

Is selenium een knelpunt in Nederland?

A

Ja maar is AI en geen ADH

256
Q

Wat is het suppletieadvies voor foliumzuur?

A

4 weken voor conceptie tot 8 weken na 400 microgram PMG/dag

257
Q

Wat is het suppletieadvies voor vitamine D?

A

10 microgram per dag voor kinderen van 0-3 jaar; Voor vrouwen met getinte huidskleur/die niet veel buiten komen/ die sluier dragen; Voor mannen met donkere huid of die niet vaak buiten komen; Zwangere vrouwen; Vrouwen ouder dan 50 jaar; Mannen ouder dan 70 jaar.

258
Q

Wat is het suppletieadvies voor vitamine K?

A

Voor baby’s van 0-3 maanden die borstvoeding krijgen.

259
Q

Wat is het suppletieadvies voor B12?

A

Voor veganisten tot normale ADH bereikt is

260
Q

Wat is het suppletieadvies voor ijzer?

A

Bij vaststelling door bloedonderzoek pas bij slikken

261
Q

Welke voedingsstoffen worden aan verrijkte producten toegevoegd?

A

Jodium aan zout (en dus brood) en vitamine A en D aan halvarine, margarine en bak- en braadvet.

262
Q

Wat zijn twee functies van betacaroteen?

A

Het is een precursor voor vitamine A en een antioxidant.

263
Q

Wat zijn bronnen van zink?

A

Vlees, oesters, melk en kaas.

264
Q

Waar wordt de opname van zink door gehinderd?

A

Veel vezels en fytaat

265
Q

Hoeveel procent van zink wordt opgenomen?

A

15-40%

266
Q

Wat zijn de 9 functies van zink?

A
  1. Helpt eiwitten
  2. Stabiliseert celmembranen en DNA
  3. Rol bij insuline
  4. Helpt bij wondgenezing
  5. Invloed op gedrag en leren
  6. Nodig voor vorming retinal
  7. Nodig voor goede smaakperceptie
  8. Nodig voor spermaproductie
  9. Nodig voor foetale ontwikkeling
267
Q

Wat is de functie van selenium?

A

Is deel van eiwitten. Vooral van een enzym dat de vorming van vrije radicalen blokkeert.

268
Q

Waar haal je vitamine C uit?

A

Groente, fruit en aardappel. Het liefst vers en raus want gevoelig voor hitte en zuurstof.

269
Q

Wat zijn de 4 functies van vitamine C?

A
  1. Antioxidant (met stress meer vrije radicalen dus meer vitamine C nodig)
  2. Cofactor in collageenproductie
  3. Cofactor in andere reacties
  4. Mogelijk preventie voor verkoudheid en andere ziekten
270
Q

Wat zijn voorbeelden van stress waardoor er meer vrije radicalen zijn (6)?

A
  1. Infecties
  2. Brandwonden
  3. Hele hoge of lage temperaturen
  4. Verhoogde inname van bepaalde zware metalen
  5. Chronisch gebruik van bepaalde medicijnen
  6. Roken
271
Q

Wat is de werking van vitamine C in de collageenproductie?

A

Hydroxyproline en hydroxylysine zijn verantwoordelijk voor het aan elkaar rijgen van collageenvezels. Voor de omzetting van proline in hydroxyproline is zowel vitamine C als ijzer nodig als cofactor.

272
Q

Van welk van onderstaande hormonen is jodium een essentieel onderdeel?

A

Thyroxine

273
Q

Waar wordt TRH door geproduceerd?

A

De hypothalamus (staat in verbinding met hypofyse en die produceert TSH)

274
Q

Wat zijn de risicogroepen voor jodiumdeficiëntie?

A

Mensen die een verhoogde behoefte hebben (Jonge kinderen, zwangere vrouwen) en mensen waarbij hoger risico is op te weinig inname (bijvoorbeeld mensen die zelfgebakken brood eten)

275
Q

Waar spelen de schildklierhormonen een belangrijke rol in het lichaam?

A

Eiwitsynthese (door DNA-transcriptie en translatie), warmteregulatie en breinontwikkeling.

276
Q

Els heeft het de laatste tijd erg warm, ze zweet snel en voelt zich rusteloos. Ook heeft ze een constant hongergevoel maar ondanks dat ze meer eet verliest ze juist gewicht. Waar zouden de klachten van Els door veroorzaakt kunnen worden?

A

Hyperthyroïdie

277
Q

Wat zijn de kenmerken van cretinisme?

A

Dikke tong, mentale retardatie en een bol gezichtje (let op: geen vergrote schildklier)

278
Q

Wat gebeurt er met de productie van hormonen als de concentratie schildklierhormonen in het bloed laag is?

A

De productie van TRH en TSH gaat omhoog

279
Q

Noem 3 dingen waar een jodiumtekort van een zwangere vrouw bij het kind toe kan leiden.

A

Groeiachterstand, verminderde mentale prestaties en cretinisme

280
Q

Hoe wordt jodium in het lichaam opgenomen?

A

In de geïoniseerde vorm, oftewel jodide (I-)

281
Q

Wat is jodium voor soort stof?

A

Een spoorelement.

282
Q

Wat is de functie van jodium?

A

Het speelt een rol in de productie van schildklierhormonen.

283
Q

Wat zijn de schildklierhormonen?

A

T3 en T4

284
Q

Wat zijn de functies van schildklierhormonen?

A

Regulatie lichaamstemperatuur, stofwisselingssnelheid, voortplanting, groei et cetera.

285
Q

Wat zijn bronnen van jodium?

A

Voor namelijk producten uit de zee en een laag gehalte in producten uit de bodem en verrijkte producten zoals brood met bakkerszout.

286
Q

Waarom zit er jodium in zuivel?

A

Er zit vaak jodium in veevoer en dat komt door in de zuivel.

287
Q

Is T3 een actieve of inactieve vorm?

A

Actieve vorm

288
Q

Hoeveel T3 wordt er per dag geproduceerd?

A

6 microgram

289
Q

Waar staat T3 voor?

A

Trijodothyronine

290
Q

Waar staat T4 voor?

A

Thyroxine

291
Q

Is T4 een actieve of inactieve vorm?

A

Het is een precursor. In de weefsels wordt het gedejodeerd en omgezet in T3.

292
Q

Hoeveel T4 wordt er per dag geproduceerd?

A

100 microgram

293
Q

Hoe maakt de schildklier T3 en T4?

A

Het neemt jodium en tyrosine (essentieel aminozuur) op uit het bloed en maakt T3 en T4 en slaat ze op of geeft ze af aan het bloed.

294
Q

Hoe worden schildklierhormonen getransporteerd?

A

Met transporteiwitten zoals globuline en albumine.

295
Q

Wat gebeurt er als T3 aan de receptor van een cel bindt?

A

Er ontstaat een T3-receptorcomplex dat zich kan binden aan het DNA in de celkern waardoor cellen meer eiwitten gaan maken en het aantal/grootte van mitochondria toeneemt.

296
Q

Waarom spelen schildklierhormonen een rol bij groei, stofwisseling en voortplanting?

A

Omdat T3-receptorcomplex aan DNA in de celkern bindt en zorgt voor meer productie van eiwitten.

297
Q

Waarom spelen schildklierhormonen een rol bij het reguleren van de lichaamswarmte?

A

Omdat T3-receptorcomplex aan DNA in de celkern bindt en zorgt voor meer en grotere mitochondria.

298
Q

Wat is de normale functie van T3 als het aan de hypofyse bindt?

A

Het stimuleren van de productie van groeihormoon.

299
Q

Wat is de hypothalamus?

A

Een hoger hersencentrum.

300
Q

Wat is de hypofyse?

A

Een hormoonklier die in contact staat met de hypothalamus.

301
Q

Hoe werkt het negatieve feedbackmechanisme van de schildklierhormonen?

A
  1. Hypothalamus registreert de concentratie schildklierhormonen in het bloed
  2. Als concentratie daalt produceert hypothalamus TRH en dat stimuleert de hypofyse om TSH af te geven.
  3. TSH bindt aan receptoren van de schildklier en stimuleert schildklier om meer schildklierhormonen te produceren.
  4. Als de concentratie schildklierhormonen stijgt wordt dat ook geregistreerd en wordt de afgave van TRH geremd.
302
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor de baarmoeder/de borstklier?

A

Oxytocine

303
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor de nieren?

A

ADH

304
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor de testikels/eierstokken?

A

LH en FSH

305
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor de bijnieren?

A

ACTH

306
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor de schildklier?

A

TSH

307
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor enkel de borstklier?

A

Prolactine

308
Q

Welk hormoon produceert de hypofyse voor de botten en andere weefsels?

A

GH

309
Q

Bij welke inname heb je een jodium deficiëntie?

A

<60 microgram per dag

310
Q

Wat is de adequate inname van jodium?

A

150 microgram/dag voor volwassenen m.u.v. zwangere/lacterende vrouwen

311
Q

Bij welke inname heb je een ernstige jodium deficiëntie?

A

<20 microgram

312
Q

Wat gebeurt er met schildkliercellen als je te weinig jodium binnenkrijgt?

A

De productie van TSH stijgt, maar schildklierhormonen kunnen niet gemaakt worden waardoor na een tijd schildkliercellen vergroten. Dit heet Goiter of krop.

313
Q

Wat zijn gevolgen van een jodium tekort?

A

Mentale retardatie, vertraagde breinontwikkeling en tijdens zwangerschap cretinisme bij het kind.

314
Q

Wat zijn symptomen van cretinisme?

A

Dikke tong, mentale retardatie en een bol gezichtje.

315
Q

Zijn Goiter en cretinisme omkeerbaar?

A

Goiter bij volwassenen is omkeerbaar, cretinisme bij ongeboren en hele jonge kinderen is onomkeerbaar.

316
Q

Wat gebeurt er als je te veel jodium binnenkrijgt?

A

Schildklier zwelt op (Goiter)

317
Q

Wanneer kan er sprake zijn van Goiter?

A

Bij een te lage of te hoge inname van jodium.

318
Q

Wanneer krijg je te veel jodium binnen?

A

Bij >1100 microgram/dag.

319
Q

Wat is hypothermie?

A

Een traag werkende schildklier

320
Q

Wat is hyperthyroïdie?

A

Een snelwerkende schildklier

321
Q

Wat gebeurt er met de stofwisselingssnelheid bij hyperthyroïdie?

A

Ligt hoger dus je kan afvallen terwijl je juist veel eet.

322
Q

Wat gebeurt er met de stofwisselingssnelheid bij hypothermie?

A

Ligt lager dus je kan aankomen terwijl je juist weinig eet. 

323
Q

Waarom is vitamine B12 een uitzondering op wateroplosbare vitaminen?

A

Kan alleen geabsorbeerd worden als het gekoppeld is aan intrinsic factor en heeft wel een flinke voorraad in de lever.

324
Q

Wat gebeurt er als vethoudend voedsel het duodenum passeert?

A

CCK afgifte wordt gestimuleerd waardoor gal wordt afgegeven. Galzouten emulgeren de vetten waardoor micellen ontstaan en vetten makkelijker te verteren zijn.

325
Q

Waarom is vitamine C nodig voor de opname van vitamine A?

A

Het is een cofactor voor de aanmaak van gal uit cholesterol en gal is nodig om vetten te verteren en dus om vetoplosbare vitaminen te kunnen opnemen.

326
Q

Hoe heet vitamine A in de voeding?

A

Retinoïde

327
Q

Wat is het absorptiepercentage van carotenoïden en retinoïden?

A

Carotenoïden 20-30% (moeten eerst nog omgezet) en retinoïden 90%

328
Q

Waar wordt vitamine A opgeslagen?

A

90% in de lever, de rest in vetweefsel en epitheelcellen en een fractie in het netvlies van het oog.

329
Q

Hoe wordt vitamine A vervoerd?

A

Gebonden aan RBP (retinol binding protein)

330
Q

Waar wordt betacaroteen gesplitst om retinal te vormen?

A

De darm of lever

331
Q

Retinezuur is ook nodig voor de ogen. Waarom?

A

Het is nodig voor het behoud van een goed en transparant hoornvlies.

332
Q

Waar is retinol bij betrokken?

A

Bone remoddeling want het stimuleert de werking van osteoclasten.

333
Q

Wat doet vitamine A voor de huid?

A

Beschermt tegen schade van de zon en helpt als exfoliant

334
Q

Wie zijn risicogroepen voor een vitamine A tekort?

A

Mensen met chronische leveraandoeningen, want hebben verstoorde galproductie

335
Q

Wat doet vitamine A voor de slijmvliezen?

A

Zorgt voor productie van slijm en houdt ze dus vochtig om ook te beschermen tegen binnendringers.

336
Q

Wat zijn symptomen van vitamine A deficiëntie?

A

Nachtblindheid, verlaagde slijmproductie, vertroebeling van het hoornvlies, keratinisatie van epitheelcellen en een verhoogde kans op infectieziekten.

337
Q

Wat zijn symptomen van vitamine A toxiciteit?

A

Groter risico op geboorteafwijkingen zoals spina bifida, groter risico botfracturen, misselijkheid/overgeven/buikpijn, antioxidant werking kan veranderen in pro-oxidant, verkleuring van de huid.

338
Q

Waarom mag je geen acne medicatie gebruiken tijdens zwangerschap?

A

Zit veel vitamine A in en vergroot de kans op geboorteafwijkingen

339
Q

Wat zijn bronnen van vitamine A?

A

Vooral heel veel in lever (te veel), verder in melk, margarine/halvarine, wortelen, spinazie en zoete aardappel.

340
Q

Waar kijk je naar om te zien hoeveel vitamine A ergens in zit?

A

RAE

341
Q

Waar kan 1 RAE uit bestaan?

A
  • 1 microgram retinol OF
  • 12 microgram betacaroteen (uit voeding) OF
  • 24 microgram van andere provitamine A carotenoïden (uit voeding)
342
Q

Hoeveel mensen hebben een tekort aan vitamine A?

A

22% van volwassen mannen en 26% van volwassen vrouwen.

343
Q

Wat zijn de 2 vormen vitamine K en waar komen ze vandaan?

A

K1 uit plantaardige voeding

K2 uit dierlijke bronnen en de bacteriën in de dikke darm (ongeveer 50/50)

344
Q

Wat zijn 2 functies van vitamine K?

A

Bloedstolling en botopbouw

345
Q

Hoe is vitamine K betrokken bij de bloedstolling?

A

Het zet protrombine om in trombine. Trombine zet fibrinogeen om in fibrine. Fibrine vormt draden op de plek van een beschadiging in het bloedvat.

346
Q

Hoe speelt vitamine K een rol in de botopbouw?

A

Het speelt een rol in de carboxylatie en mineralisatie van calcium in het bot waardoor osteocalcine eraan kan binden.

347
Q

Wat zijn de 4 redenen waarom baby’s extra vitamine K moeten krijgen?

A

(1) Baby’s hebben lage concentraties protrombine,
(2) baby’s hebben lage concentratie vitamine K omdat het niet door de placenta kan passeren,
(3) borstvoeding bevat weinig vitamine K,
(4) ze hebben nog geen darmflora om zelf vitamine K aan te kunnen maken.

348
Q

Welke vitamine wordt aan baby’s met een injectie toegediend?

A

K

349
Q

Wie hebben hoger risico op vitamine K tekort?

A
  • Baby’s van 0-3 maanden
  • Mensen die langdurig antibiotica gebruiken want kan zich richten op bacteriën in de dikke darm die het aanmaken
  • Mensen met een verstoorde vetabsorptie, bijvoorbeeld door verstoorde galabsorptie.
350
Q

Kun je vitamine K1 en K2 gewoon bij elkaar optellen?

A

Ja

351
Q

Wat zijn goede bronnen van vitamine K?

A

Groenten en fruit, noten, olijven, vetten en oliën, sauzen en smaakmakers en goudse kaas.

352
Q

Cellen waar botweefsel uit is opgebouwd noemen we …?

A

Osteocyten

353
Q

Wat zijn osteocyten?

A

Cellen waar het botweefsel uit is opgebouwd.

354
Q

Hoe heten de cellen die botweefsel kunnen afbreken?

A

Osteoclasten

355
Q

Wat zijn osteoclasten?

A

Cellen die botweefsel af kunnen breken

356
Q

Hoe heten cellen die botweefsel op kunnen bouwen?

A

Osteoblasten

357
Q

Wat zijn osteoblasten?

A

Cellen die botweefsel op kunnen bouwen

358
Q

Wat zijn de 3 typen botcellen?

A
  1. Osteocyten
  2. Osteoblasten
  3. Osteoclasten
359
Q

Hoeveel procent van het calcium in ons lichaam zit opgeslagen in botweefsel?

A

99%

360
Q

Welke vorm van vitamine D vinden we voornamelijk terug in plantaardig voedsel?

A

Ergocalciferol/vitamine D2

361
Q

Wat is de moeilijke term voor D3?

A

Cholecalciferol

362
Q

Op welke plek in ons lichaam wordt calcidiol geactiveerd tot calcitriol?

A

In de nieren

363
Q

Wat is de actieve vorm van vitamine D?

A

Calcitriol

364
Q

Welke botziekte wordt gekenmerkt door een vitamine D tekort in de kindertijd en de ontwikkeling van O-benen en andere botmisvormingen?

A

Rachitis

365
Q

Wat geeft stevigheid aan de botten?

A

Calciumzouten

366
Q

Waar wordt de elasticiteit van de botten door bepaald?

A

De eiwitmatrix/collageen

367
Q

Wat is de belangrijkste rol van vitamine D bij het botmetabolisme?

A

Het bevorderen van de opname van calcium in de darmen

368
Q

Waardoor worden de weke botten van mensen met osteomalacie veroorzaakt?

A

Ze nemen niet voldoende calcium op.

369
Q

Wat is de juiste opbouw van botweefsel van buitenkant bot naar binnenkant bot?

A

Periost - substantia compacta - substantia spongiosa - beenmerg

370
Q

Welke hormonen reguleren de calcium homeostase?

A

Vitamine D, calcitonine en parathormoon (PTH)

371
Q

Waar wordt het hormoon PTH geproduceerd?

A

In de bijschildkliertjes

372
Q

Waar wordt het hormoon TSH geproduceerd?

A

In de hypofyse

373
Q

Waar wordt het hormoon renine geproduceerd?

A

In de nieren

374
Q

Waar wordt het groeihormoon geproduceerd?

A

In de hypofyse

375
Q

Waar wordt het hormoon EPO geproduceerd?

A

In de nieren

376
Q

Waar wordt het hormoon aldosteron geproduceerd?

A

In de bijnieren

377
Q

Waar wordt het hormoon calcitriol geproduceerd?

A

In de nieren

378
Q

Waar wordt het hormoon calcitonine geproduceerd?

A

In de schildklier

379
Q

Waar wordt het hormoon thyroxine geproduceerd?

A

In de schildklier

380
Q

Waar wordt het hormoon TRH geproduceerd?

A

In de hypothalamus

381
Q

Waar wordt beenmerg door omringd?

A

Substantia spongiosa (een sponsachtig botweefsel)

382
Q

Hoe wordt het botvlies ook wel genoemd?

A

Beenvlies of periost

383
Q

Wat zijn de vijf functies van het skelet?

A
  1. Geeft vorm aan ons lichaam
  2. Zorgt dat we kunnen bewegen
  3. Beschermfunctie (schedel en ribben)
  4. Bron van rode en witte bloedcellen uit beenmerg
  5. Reserve voor mineralen als calcium en fosfor
384
Q

Wat voor soort weefsel is botweefsel?

A

Steunweefsel

385
Q

Hoe is de verhouding compact en sponzig botweefsel?

A

Hangt af van de functie en het soort bot

386
Q

Waar bestaat het compacte botweefsel uit?

A

Ringvormige structuren genaamd osteonen.

387
Q

Wat is een osteon?

A

Een ringvormige structuur in compact botweefsel waar een bloedvat doorheen stroomt.

388
Q

Hoe heet het gat in een osteon?

A

Het kanaal van havers

389
Q

Wat is hematopoëse?

A

De synthese van rode en witte bloedcellen.

390
Q

Waarom is goede doorbloeding in het botweefsel belangrijk?

A

Er moet continu stofwisseling en opbouw en afbraak plaatsvinden om te zorgen dat het botweefsel een juiste structuur behoudt.

391
Q

Hoe werken osteoclasten?

A

Ze ankeren zich aan het oppervlak van het bot, maken de omgeving zuur en lossen daarmee de mineralen opbouw van de botten op. Dan laten ze enzymen los die de collageen matrix verwijderen. Dit is resorptie.

392
Q

Hoe werken osteoblasten?

A

Ze produceren en scheiden osteoid uit. Dit bestaat voornamelijk uit collageen en vormt weer een raamwerk waar fosfor en calcium zich dan weer tegen af kunnen zetten.

393
Q

Wat gebeurt er met osteoblasten nadat ze hun werk gedaan hebben?

A

Sommige komen vast te zitten in de matrix en worden osteocyten, sommige ondergaan apoptose of veranderen weer terug in botbekledingscellen.

394
Q

Wat is botvernieuwing?

A

Osteoclasten doen eerst hun werk en dan doen de osteoblasten hun werk.

395
Q

Wat is botmodellering?

A

Osteoblasten doen hun werk terwijl osteoclasten daarvoor niet hun werk hebben gedaan.

396
Q

Waar is botmodellering voor nodig?

A

Het bevordert de groei van botten en is dus belangrijk voor goede botsterkte en voor botgroei bij kinderen.

397
Q

Waarom ontstaat een verlies aan botdichtheid en vanaf welke leeftijd gebeurt dit meestal?

A

Er ontstaat een relatieve afname in de activiteit van osteoblasten in vergelijking met die van osteoclasten. Vanaf 30 jaar ongeveer.

398
Q

Welke botcellen zorgen voor resorptie?

A

Osteoclasten

399
Q

Welke cellen zorgen voor secretie uit het bloed?

A

Osteoblasten

400
Q

Welke cellen nemen waar of er botopbouw of -afbraak plaats moet vinden?

A

Osteocyten zelf

401
Q

Noem 2 factoren die van invloed zijn op botdichtheid?

A
  1. Goede voeding en fysieke activiteit bevorderen botdichtheid
  2. Sommige medicatie kan de activiteit van osteoclasten bevorderen en zorgen voor een lagere botdichtheid.
402
Q

Wanneer kunnen osteocyten de activiteit van osteoclasten verhogen?

A

Als er minder druk op de botten is, zoals bij lange bedrust.

403
Q

Wat gebeurt er in de lever met vitamine D?

A

Het zet alle vitamine D om in calcidiol (de inactieve vorm)

404
Q

Wat voor rol speelt vitamine D in de botstofwisseling?

A

Het zorgt voor meer transportmoleculen voor calcium in de cellen van de dunne darm, waardoor meer absorptie van calcium hier mogelijk is.

405
Q

Welke vorm van vitamine D wordt in het bloed gemeten?

A

Calcidiol

406
Q

Wat zijn de streefwaarden van vitamine D in het bloed?

A

Hoger of gelijk aan 50 micromol/liter

407
Q

Op welke twee manieren kan vitamine D in ons bloed terechtkomen?

A

Via de zon of via de voeding

408
Q

Hoe komt vitamine D uit de zon in ons bloed?

A

Er zit een precursor (7-dehydrocholesterol) in onze huid dat onder invloed van zonlicht kan worden omgezet in D3 en dat wordt dan ook naar de lever vervoerd.

409
Q

Bij welk deel van de botstofwisseling is parathormoon (PTH) betrokken?

A

(1) De omzetting van D2 naar D3 in de nieren en
(2) het stimuleren van de afbraak van botweefsel op de bloedwaardes van calcium goed te houden en
(3) het remt de calcium excretie in de nieren.

410
Q

Wat zijn twee functies van vitamine D, naast het verhogen van de calciumabsorptie?

A

Het stimuleert de afbraak van botweefsel om de bloedwaardes van calcium goed te houden en het speelt waarschijnlijk een rol in het voorkomen van de deling van kankercellen en het juist stimuleren van goede celdifferentiatie.

411
Q

Welk hormoon stimuleert de activiteit van osteoclasten?

A

Parathormoon + D3

412
Q

Welk hormoon stimuleert parathormoon?

A

Vitamine D3

413
Q

Welk hormoon remt de activiteit van osteoclasten?

A

Calcitonine

414
Q

Wat is de functie van calcitonine?

A

Het remmen van osteoclasten waardoor er meer botopbouw plaatsvindt.

415
Q

Welk hormoon wordt niet meer afgegeven als PTH wordt afgegeven?

A

Calcitonine

416
Q

Welk hormoon wordt niet meer afgegeven als calcitonine wordt afgegeven?

A

PTH

417
Q

Wat zijn 3 symptomen van rachitis?

A

O-benen, bot- en gewrichtspijn en spierslapte.

418
Q

Welke ziekte hangt samen met een vitamine D tekort in de kindertijd?

A

Rachitis

419
Q

Welke ziekte hangt samen met een vitamine D tekort in volwassene leeftijd?

A

Osteomalacie

420
Q

Wat zijn symptomen van osteomalacie?

A

Zachte botten en dus een verhoogd risico op botbreuken (de bijschildklier gaat ook harder werken waardoor de osteoclasten nog meer calcium vrijmaken uit de botten dus nog zachtere botten)

421
Q

Wat is osteoporose en bij wie komt het voornamelijk voor?

A

Botontkalking, bij oude mensen met een huidig vitamine D tekort of een vitamine D tekort jaren geleden waardoor botopbouw al niet optimaal was.

422
Q

Waar wordt osteoporose gekenmerkt?

A

Een lagere botdichtheid en dus een hoger risico op vallen en botbreuken; ook compressiefracturen door druk die krom helen waardoor een bochel kan ontstaan.

423
Q

Wie zijn naast echt oude mensen een risicogroep voor osteoporose?

A

Vrouwen na de menopauze, omdat de opname van calcium samenhangt met de oestrogeenproductie.

424
Q

Wat doet een vitamine D tekort met de bijschildkliertjes?

A

Maakt ze overactief waardoor meer PTH wordt uitgescheiden en botten meer worden afgebroken om calcium vrij te maken. (Secundaire hypoparathyreoïdie)

425
Q

Wat is secundaire hypoparathyreoïdie?

A

Overactieve bijschildkliertjes.

426
Q

Noem 2 risicogroepen voor vitamine D, die niet direct met de zon of huidskleur te maken hebben.

A
  • Leeftijd (oude huid kan vitamine D uit de zon minder goed omzetten)
  • Gewicht (vetweefsel van mensen met overgewicht is vaak minder goed doorbloed en daar is vitamine D opgeslagen en kan dus minder efficiënt gebruikt worden)
427
Q

Voor welke opname zorgt oestrogeen?

A

Calcium en vitamine D

428
Q

Vanaf welke leeftijd heb je meer kans op slechte botdichtheid?

A

Mannen vanaf 40 jaar, vrouwen pas vanaf de overgang maar dan nog meer.

429
Q

Wat zijn 3 gekke factoren waardoor calcium minder goed wordt opgenomen?

A

Stress, roken en nierfunctieproblemen omdat ze dan te veel calcium door kunnen laten.

430
Q

Hoeveel mensen krijgen te weinig calcium binnen?

A

17% van mannen en 30% van vrouwen.

431
Q

Wat kan er gebeuren als je te veel calcium binnenkrijgt?

A

Calcium kan zich afzetten in nieren of aderen en dat kan zorgen voor nierstenen of hart- en vaatziekten.

432
Q

Welke 5 stoffen verhinderen de opname van calcium?

A

Oxaalzuur, fytaat, natrium, alcohol, cafeïne.

433
Q

Wat wordt er geadviseerd over zon en insmeren met zonnebrand voor vitamine D?

A

Kom ten minste 15-30 minuten in de zon tussen 11:00 en 15:00 en smeer de eerste 15 minuten niet in.

434
Q

Werkt zonnen achter glas voor vitamine D opname?

A

Nee houdt UVB tegen (stimuleert vit D aanmaak) en laat UVA door (krijg je kanker/rimpels van)

435
Q

Volgen 70-plussers vitamine D advies op?

A

De meeste 70+’ers volgen suppletie advies niet op.

436
Q

Waarom helpt vitamine D ook tegen vallen?

A

Verbetert de spierfunctie en dus stabiliteit.

437
Q

Welk soort ijzer is gevaarlijker als vrije radicaal?

A

Fe2+

438
Q

Hoe noem je de reactie waarbij Fe3+ wordt omgezet in Fe2+?

A

Een reductiereactie

439
Q

Wat gebeurt er met afgestorven rode bloedcellen?

A

Het ijzer in deze cellen wordt opgenomen door de lever en milt

440
Q

Microcytaire anemie is een anemie met een verlaagd MCV, wat houdt dit in?

A

De grootte van de rode bloedcellen is kleiner dan normaal

441
Q

Waar staat MCV voor en waar zegt het iets over?

A

MCV staat voor Mean Corpuscular Volume en het zegt iets over de gemiddelde grootte van de rode bloedcellen.

442
Q

Wat is een verschil tussen anemie door een ijzergebrek en anemie door een foliumzuurgebrek?

A

Rode bloedcellen zijn vergroot bij een foliumzuurgebrek en kleiner bij een ijzergebrek.

443
Q

Wat is de consequentie van het feit dat het lichaam ijzer zo goed hergebruikt?

A

Overtollig ijzer raakt het lichaam daardoor moeilijk kwijt

444
Q

Hoe wordt ijzer opgeslagen in de enterocyt na opname uit de darmholte?

A

Als ferritine complex

445
Q

Waarom zit ijzer ook in myoglobine?

A

Om zuurstof de spiercellen in te transporteren

446
Q

Waarom is ijzer in het bloedplasma gebonden aan een transporteiwit?

A

De binding beschermt het lichaam tegen oxidatieschade.

447
Q

Wat zijn de 2 soorten ijzer in de voeding?

A

Heemijzer (dierlijke voeding en wordt beter opgenomen), non-heemijzer (dierlijke en plantaardige voeding, wordt minder goed opgenomen.

448
Q

Welke ijzer vorm kan onze darm opnemen?

A

Driewaardig (Fe3+)

449
Q

Hoeveel waardig ijzer komt voornamelijk voor in heemijzer?

A

Fe3+

450
Q

Hoeveel waardig ijzer komt voornamelijk voor in non-heemijzer?

A

Fe2+

451
Q

Is Fe2+ gereduceerd of geoxideerd?

A

Gereduceerd

452
Q

Is Fe3+ gereduceerd of geoxideerd?

A

Geoxideerd

453
Q

Wat zijn de 3 dingen die ijzer kan doen?

A

Het kan zuurstof binden, het kan eiwitten binden en het kan bij enzymen elektronen doorgeven.

454
Q

Wat zijn de 4 functies van ijzer?

A
  1. Binden en vervoeren van zuurstof – Het is een bestanddeel van heem en heem is ingebouwd in hemoglobine.
  2. Cellulaire respiratie
  3. Speelt een rol bij anti-oxidantwerkende enzymen omdat het elektronen door kan geven
  4. Heeft een immuun functie
455
Q

Wat is cellulaire respiratie?

A

Het doorgeven van elektronen in de elektronentransportketen

456
Q

Waarom zijn rode bloedcellen plat?

A

Zodat het diffusieoppervlak voor zuurstof groot is.

457
Q

Welke organellen bevatten rode bloedcellen NIET?

A

Een celkern met DNA (kunnen zichzelf dus ook niet vermenigvuldigen) en mitochondria.

458
Q

Uit hoeveel heemgroepen is hemoglobine opgebouwd?

A

Hemoglobine bestaat uit 4 sub-eenheden en dus 4 heemgroepen.

459
Q

Wat geeft rode bloedcellen hun rode kleur?

A

Hemoglobine

460
Q

Wat gebeurt er met de kleur van bloed als je een ijzer tekort hebt?

A

Wordt minder rood door minder hemoglobine.

461
Q

Hoe reguleert het lichaam de ijzervoorraad?

A

Vooral via de opname, want lichaam kan ijzer recyclen en raakt het dus heel moeilijk kwijt als het eenmaal opgenomen is.

462
Q

Wanneer wordt er o.a. minder ijzer opgenomen?

A

Als iemand al een ijzervoorraad heeft die goed op peil is.

463
Q

Noem 4 factoren die van invloed zijn op hoeveel ijzer er wordt opgenomen.

A
  1. De behoefte
  2. De hoeveelheid inname
  3. Gezondheid maag-darmkanaal
  4. Andere voedselcomponent (vit C versterkt bijvoorbeeld)
464
Q

Wat doet hepcidine?

A

Hepcidine is een hormoon dat op de transportmoleculen voor ijzer in de darmen kan zitten waardoor het niet wordt opgenomen. Is dus een manier om de opname van ijzer te reguleren.

465
Q

Wanneer wordt de hepcidine productie gestimuleerd?

A

Als de ijzervoorraad in het lichaam hoog is.

466
Q

Welke 3 dingen kan een darmcel met ijzer doen?

A

Het afwijzen, het zelf gebruiken of het opslaan/afgeven aan het bloed.

467
Q

Wat is de relatie tussen ijzer en eiwit?

A

In het lichaam is ijzer altijd gebonden aan een eiwit want anders is het te reactief. Hoeveelheid eiwit in het lichaam bepaald dus hoe groot de ijzeropslag kan zijn.

468
Q

Wat is het transporteiwit voor ijzer en waar wordt het gemaakt?

A

Transferrine, in de lever.

469
Q

Wat is het gangbare opslageiwit voor ijzer?

A

Ferritine

470
Q

Wat is het alternatieve opslageiwit voor ijzer?

A

Hemosiderine; kan ijzer daarna niet makkelijk meer afgeven maar zorgt er alleen voor dat ijzer niet in vrije reactieve vorm in het lichaam voorkomt.

471
Q

Waar kun je op meten om de ijzerstatus van iemand te weten te komen?

A

Ferritine

472
Q

Wat is een voorbeeld van een weefsel dat veel eiwit nodig heeft?

A

beenmerg

473
Q

Op welke manier kun je wel ijzer uit het lichaam verliezen? (3)

A

Hele kleine beetjes via zweet/urine (bijna verwaarloosbaar), via de darmcellen die elke 3-5 dagen afsterven en het lichaam verlaten via de faeces, als iemand bloed verliest (daarom vruchtbare vrouwen risicogroep)

474
Q

In welke vorm kan ijzer door transferrine/ferritine worden gebonden?

A

Fe3+

475
Q

In welke vorm kan ijzer door weefsels worden gebruikt?

A

Fe2+

476
Q

Benoem de verdeling van ijzer over 5 componenten in het lichaam.

A

70% in hemoglobine, een variabele hoeveelheid gebonden aan ferritine, 4% in myoglobine, ca. 0,3% aan bepaalde enzymen en weinig aan transferrine.

477
Q

Noem 2 risicogroepen voor een ijzertekort en waarom.

A

Vrouwen verliezen maandelijks bloed en kinderen zijn in de groei en hebben het nodig voor de cognitieve ontwikkeling en spierontwikkeling.

478
Q

Wat voor een infectie kan zorgen voor een ijzertekort?

A

Een maagdarminfectie met symptomen als diarree/braken

479
Q

In welke 3 fasen komt een ijzertekort voor?

A

Verminderde ijzeropslag, verminderde functionele ijzervoorraden, ijzergebreksanemie

480
Q

Hoe is een verminderde ijzeropslag biochemisch aan te tonen en wat zijn symptomen?

A

Verminderde ferritine, geen symptomen.

481
Q

Hoe is een verminderde functionele ijzervoorraden biochemisch aan te tonen en wat zijn symptomen?

A

Verminderde transferrine en een verhoogd aantal transferrine receptoren en een verhoogd aantal pigmentstoffen voor hemoglobine; verminderde fysieke kracht.

482
Q

Hoe is ijzergebreksanemie biochemisch aan te tonen en wat zijn symptomen?

A

Verminderde hemoglobine, verminderde hematocriet en kleinere rode bloedcellen; cognitief onvermogen, verminderde groei, verminderde kracht en verminderde sport tolerantie.

483
Q

Waar zegt de hematocriet waarde iets over?

A

De concentratie rode bloedcellen.

484
Q

Op welke 3 manieren kun je anemie meten?

A

Absolute aantal erytrocyten, hematocriet waarde of de hemoglobine concentratie.

485
Q

Hoe heet anemie veroorzaakt door een ijzertekort?

A

Microcytaire anemie

486
Q

Komt ijzer toxiciteit wel eens voor en waar zorgt het voor?

A

Alleen bij verkeerd supplement gebruik of door een genetische aandoening waardoor absorptie niet wordt geregeld, kan weefsels aantasten en zorgen voor functiestoornissen

487
Q

Wat is hemochromatose?

A

Een genetische aandoening waardoor er niet genoeg eiwit is voor ijzer om aan te binden. Dit zorgt voor ongebonden ijzer en dus voor vrije radicalen die weefsels aantasten.

488
Q

Waarom is spinazie een minder goede bron van ijzer dan mensen denken?

A

Het is wel rijk aan spinazie, maar ook aan oxaalzuur en dat vormt samen met ijzer een onoplosbaar neerslag en maakt de absorptie van ijzer lager.

489
Q

Wat is de functie van magnesium?

A

Vorming van bot en spieren, overdracht van prikkels in spieren en zenuwbanen, het goed functioneren van spieren, goede werking van een groot aantal enzymen, de energieproductie.

490
Q

Wat zijn deficiëntieverschijnselen van magnesium?

A

Algehele lusteloosheid of vermoeidheid, spierkrampen, in extreme gevallen hartritmestoornissen.

491
Q

Wat zijn toxische effecten van magnesium?

A

Darmklachten, ontstaat alleen bij supplementgebruik

492
Q

Wat is de functie van chroom?

A

Speelt een rol bij de werking van insuline en de koolhydraatstofwisseling.

493
Q

Wat zijn deficiëntie en toxiciteit verschijnselen van chroom?

A

Onbekend

494
Q

Wat is de functie van koper?

A

Is betrokken bij de vorming van bindweefsel, botten, pigment van het haar en een goede werking van het afweersysteem. Heeft ook een rol in bloedstolling.

495
Q

Komen tekorten aan koper voor?

A

Alleen mogelijk lagere opname door hoge inname ijzer, zink en vitamine C

496
Q

Wat zouden symptomen van een koper deficiëntie kunnen zijn?

A

Bloedarmoede, lichtere huid en botontkalking

497
Q

Wat zijn toxische effecten van koper?

A

Geïrriteerde darm- en slijmvliezen kunnen leiden tot braken en diarree.

498
Q

Hoe kan toxiciteit van koper voorkomen?

A

Door de ziekte van Wilson (een zeldzame stofwisselingsziekte)

499
Q

Wat is de functie van mangaan?

A

Het is een onderdeel van een aantal enzymen die betrokken zijn bij het leveren van energie. Het draagt ook bij aan het behoud van sterke botten.

500
Q

Wat zijn deficiëntieverschijnselen van mangaan?

A

Bij mensen zijn huidafwijkingen vastgesteld, bij dieren afwijkingen in de hersenen en het skelet.

501
Q

Wat zijn toxische effecten van mangaan?

A

Kan motorische en psychische klachten veroorzaken maar komt zelden voor

502
Q

Wat is de functie van fluoride?

A

Helt bij de bescherming van tanden tegen bederf.

503
Q

Wat zijn deficiëntieverschijnselen van fluoride?

A

Tandbederf

504
Q

Wat zijn toxische effecten van fluoride?

A

Verkleuring van tanden en aantasting van nieren, botten, zenuwen en spieren.

505
Q

Wat is de functie van molybdeen?

A

Het is een onmisbaar onderdeel van enzymen die nodig zijn voor de opbouw en afbraak van eiwitten.

506
Q

Komen deficiënties en toxische levels van molybdeen voor?

A

Deficiëntie nooit aangetrokken, kans op toxische levels heel klein maar kan leiden tot extra verlies van koper via de urine.

507
Q

Welke 3 groepen hebben een groter risico op een ijzertekort?

A

Vrouwen in de vruchtbare leeftijd, mensen met overgewicht en kinderen/tieners die groeien door toename bloedvolume

508
Q

Waar kan hemochromatose voor zorgen?

A

Gewrichtspijnen, artrose en stijfheid.

509
Q

Waarom is te veel ijzer schadelijk?

A

Omdat het fungeert als pro-oxidant en dus een vrije radicaal wordt.

510
Q

Vanaf welke ijzerinname kun je klachten als maagproblemen, misselijkheid en obstipatie ervaren?

A

> 45 mg/dag

511
Q

Waarom heeft ijzer invloed op koperopname?

A

Ceroloplasmine is een transporteiwit van koper, maar het is ook nodig in de omzetting van Fe2+ naar Fe3+. Koper is dus nodig bij het maken van rode bloedcellen.

512
Q

Welke voedingsmiddelen zijn er allemaal nodig voor de aanmaak van rode bloedcellen (4/5)?

A
  1. Vitamine B11 en B12 zijn nodig voor de celdeling en aanmaak van witte en rode bloedcellen
  2. Vitamine B6 is een onderdeel van het co-enzym PLP en zorgt voor de synthese van de hemoglobinering.
  3. IJzer is onderdeel van de heemgroep
  4. Koper kan ijzer laten binden aan transferrine
513
Q

Hoeveel % van heemijzer wordt geabsorbeerd?

A

Ongeveer 25%

514
Q

Hoeveel % van heemijzer wordt geabsorbeerd?

A

Ongeveer 17%

515
Q

Hoeveel heem- en non-heemijzer zit er gemiddeld in vlees?

A

40% heemijzer en 60% non-heemijzer

516
Q

Welke 2 stoffen kunnen de opname van ijzer bevorderen? Hoe?

A

Vitamine C houdt het in de gereduceerde vorm, MFP (meat, fish, poultry) factor bevatten meer cysteïne en histidine aminozuren en kunnen zorgen voor de omzetting van non-heem naar heemijzer.

517
Q

Worden magnesium, koper, zink en selenium voldoende geconsumeerd in Nederland?

A

Magnesium, koper, zink wel maar selenium niet.

518
Q

Hoeveel zwangere vrouwen hebben een te lage ijzer inname?

A

50%

519
Q

Hoeveel vrouwen in vruchtbare leeftijd hebben een te lage ijzer inname?

A

35%

520
Q

Hoeveel asielzoekers hebben een te lage ijzer inname?

A

20%