Vocabulaire - La Santé - Les Solutions Flashcards
1
Q
aider
A
helpen
2
Q
appeler
A
roepen / opbellen
3
Q
consulter un médecin
A
een dokter raadplegen
4
Q
désinfecter une plaie
A
een wonde ontsmetten
5
Q
examiner
A
onderzoeken
6
Q
garder le lit
A
in bed blijven
7
Q
guérir
A
genezen
8
Q
passer des radios
A
röntgenfoto’s latenmaken
9
Q
se reposer
A
(uit)rusten
10
Q
se sentir bien
A
zich goed voelen
11
Q
(se) soigner
A
(zich) verzorgen
12
Q
vacciner
A
inenten
13
Q
helpen
A
aider
14
Q
roepen / opbellen
A
appeler
15
Q
een dokter raadplegen
A
consulter un médecin