Grammaire Flashcards
1
Q
Il s’est cassé le bras
A
Hij heeft zijn arm gebroken
2
Q
Ouvre la bouche
A
Open je mond
3
Q
Je me brosse les dents
A
Ik poets mijn tanden
4
Q
Tu t’es lavé le visage?
A
Heb je je gezicht gewassen
5
Q
Je me suis brossé les dents
A
ik heb mijn tanden gepoetst
6
Q
Tu t’es peigné les cheveux?
A
Heb je je haar gekamd
7
Q
Hij heeft zijn arm gebroken
A
Il s’est cassé le bras
8
Q
Open je mond
A
Ouvre la bouche
9
Q
Ik poets mijn tanden
A
Je me brosse les dents
10
Q
Heb je je gezicht gewassen
A
Tu t’es lavé le visage?
11
Q
Ik heb mijn tanden gepoetst
A
Je me suis brossé les dents
12
Q
Heb je je haar gekamd
A
Tu t’es peigné les cheveux?