🖤Vlieginstructies, de vlucht en de val, het verdriet Flashcards
1
Q
instruere
A
o, instruxi, instructum: onderwijzen
2
Q
natus
A
nati: zoon
3
Q
currere
A
o, cucurri, cursum: lopen
4
Q
ait
A
hij zegt/hij zei
5
Q
monere
A
moneo, monui, monitum: waarschuwen
6
Q
unda
A
undae: golf
7
Q
ignis
A
ignis: het vuur
8
Q
uterque
A
utraque, utrumque: elk van beide
9
Q
volare
A
o, avi, atum: vliegen
10
Q
iubere
A
eo, iussi, iussum: bevelen
11
Q
dux
A
ducis: leider
12
Q
carpere
A
o, carpsi, carptum: plukken
(carpere viam=de weg afleggen)
13
Q
tradere
A
o, tradidi, traditum: overdragen
14
Q
ala
A
alae: vleugel
15
Q
opus
A
operis: werk
16
Q
patrius
A
a, um: vaderlijk
17
Q
iterum
A
opnieuw
18
Q
ante
A
eerder
19
Q
comes
A
comitis: begeleider
20
Q
timere
A
timeo, timui, - :vrezen
21
Q
velut
A
zoals
22
Q
tener
A
tenera, tenerum: jong
23
Q
proles
A
prolis(vr): kind