tekst 3 vanaf multus Flashcards
1
Q
errare
A
erro, erravi,erratum ; zich vergissen, dwalen
2
Q
forte
A
;toevallig
3
Q
invenire
A
invenio, inveni, inventum; vinden
4
Q
postea
A
; daarna
5
Q
pastor
A
pastoris; de herder
6
Q
puer
A
pueri; de jongen/ slaaf
7
Q
is
A
ea, id; die, hij zij het
8
Q
domus
A
domus (vr.) ; het huis
9
Q
ferre
A
fero, tuli, latum; dragen
10
Q
uxor
A
uxoris; de vrouw
11
Q
suus
A
sua, suum; zijn, haar
12
Q
dare
A
do, dedi, datum; geven
13
Q
alere
A
alo, alui, altum; voeden