đź’™tekst 7 Flashcards
1
Q
quidam
A
quaedam, quoddam: een zekere
2
Q
ceterus
A
a, um: ander
3
Q
ulterior
A
ulterior, ulterius :aan de overkant
4
Q
tendere
A
tendo, tetendi, tensum/tentum: spannen, gaan naar
5
Q
nunc
A
nunc….nunc: nu eens…dan weer
6
Q
sequi
A
sequor, secutus sum: volgen
7
Q
postremo
A
:ten slotte
8
Q
iterum
A
:opnieuw
9
Q
primum
A
:eerst (bw)
10
Q
altus
A
alta, altum: hoog, diep
11
Q
flectere
A
-o, flexi, flexum: buigen
12
Q
litus
A
litoris(o): kust
13
Q
fama
A
famae: gerucht
14
Q
aspicere
A
-io, aspexi, aspectum: kijken naar
15
Q
posterus
A
a, um: volgend