V5: Vraagstukken NL - rivieren Flashcards

1
Q

Kustprocessen

A

Exogene processen die opbouw en afbraak van de kust veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Getijdenstroming

A

Het nettoresultaat van de vloedstroom en de ebstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Springtij

A

Extra hoog hoogwater als de aantrekkingskracht van de zon de invloed van de aantrekkingskracht van de maan op de zeespiegel versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Doodtij

A

Extra laag laagwater als de aantrekkingskracht van de zon de invloed van de aantrekkingskracht van de maan op de zeespiegel tegenwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zachte kust

A

Kust waar de windstroming en de zeestroming vrij spel hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Harde kust

A

Kunstmatige kustverdediging met zeedijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wad

A

Kustgebied dat wordt gekenmerkt door zandplaten die bij eb droogvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waterkering

A

Barrière die het water van rivieren of zee tegenhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Estuaria

A

Kust met trechtervormige riviermondingen met een duidelijk getijdeverschil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bolwerkvorming

A

Proces waarbij de erosiebestendige harde kust verder in zee komt te liggen dan de omliggende zachte kust die verder geΓ«rodeerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stroomgebied

A

Gebied dat afwatert op een rivier (met zijrivieren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stroomstelsel / Rivierstelsel

A

Het stelsel van de hoofdrivier en zijn zijrivieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waterscheiding

A

De grens tussen twee stroomgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vertragingstijd

A

De tijd tussen het vallen van neerslag en de afvoer ervan door de rivier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Debiet

A

De hoeveelheid water die een rivier op een bepaald moment per tijdseenheid afvoert (meestal gemeten in m3 per seconde).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regiem

A

Geeft aan hoe de hoeveelheid water in een rivier verdeeld is over een jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Piekafvoer

A

De afvoer van een rivier tijdens perioden met een grote afvoer door veel neerslag en/of smeltwater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lengteprofiel

A

Doorsnede in de lengterichting van de rivier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dwarsprofiel

A

Dwarsdoorsnede van een rivier op een bepaalde plek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verval

A

Het hoogteverschil tussen twee punten langs een rivier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Verhang

A

De gemiddelde helling van een rivier, gemeten in meters per kilometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Winterdijk

A

Waterkering langs de rivier om het omliggende land te beschermen tegen extreem hoge waterstanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Winterbed / Zomerbed

A

De ruimte die een rivier heeft tussen de winter-/zomerdijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Uiterwaarden

A

Land tussen een rivier en de winterdijken, aan weerszijden van de rivier.

25
Q

Zomerdijk

A

Kleinere (enkele meters hoge) dijken tussen de winterdijken die de uiterwaarden beschermen tegen overstromingen.

26
Q

Kanalisatie

A

Menselijke ingrepen gericht op verbetering van de waterstand en de bevaarbaarheid van rivieren.

27
Q

Krib

A

Korte dam, loodrecht op de oever van de rivier.

28
Q

Dijkverzwaring

A

Verhoging en verbreding van een dijk om deze sterker te maken.

29
Q

Stuw

A

Waterbouwkundig werk dat het water in een rivier of kanaal kan opstuwen om het waterpeil te regelen.

30
Q

Onregelmatiger neerslagregiem

A

De verdeling en de intensiteit van de neerslag in een gebied wordt door het jaar heen onregelmatiger.

31
Q

Absolute zeespiegelstijging

A

Stijging van het zeeniveau doordat gletsjers en landijs smelten en het zeewater uitzet als gevolg van hogere temperaturen.

32
Q

Relatieve zeespiegelstijging

A

Door bodemdaling stijgt de zeespiegel ten opzichte van het land.

33
Q

Bodemdaling

A

Daling van het maaiveld ten opzichte van een vastgesteld nulpunt (in Nederland is dat NAP).

34
Q

Verdroging

A

Als een gebied steeds minder goed in staat is om water vast te houden.

35
Q

Overstromingsrisico bewustzijn

A

Besef van de kans op een overstroming en de gevolgen hiervan.

36
Q

Primaire waterkeringen

A

Belangrijkste verdedigingswerken tegen hoogwater.

37
Q

Integraal waterbeleid

A

Samenhangend pakket maatregelen van de regering waarin naast het keren van water ook verdroging, verzilting, waterkwaliteit en natuurΒ­ en recreatiewaarden een plek hebben.

38
Q

Waterschap

A

Waterbeheerder op regionale schaal in Nederland. Ook het gebied waarin een waterschap actief is, heet een waterschap (soms ook een hoogheemraadschap).

39
Q

Watertoets

A

Een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder samen bekijken hoe het plan zo uitgevoerd kan worden dat het ook aan de eisen van het waterbeleid voldoet.

40
Q

Deltawet

A

Wet waarin de veiligheid voor overstromingen en de zoetwatervoorziening van Nederland wordt gewaarborgd.

41
Q

Nationaal Waterplan

A

Het plan voor het waterbeleid van de overheid, wordt elke zes jaar herzien.

42
Q

Drietrapsstrategie

A

Waterbeheer in drie stappen:
1. Vasthouden van water in of op de bodem (retentie);
2. Bergen in oppervlaktewater;
3. Bevorderen van de afvoer.

43
Q

Retentie

A

Vasthouden van water in of op de bodem.

44
Q

Dynamisch handhaven

A

Het handhaven van de kustlijn door natuurlijke processen en tegelijk de natuurlijke dynamiek laten bestaan. De mens grijpt indien nodig in (met zandsuppleties).

45
Q

Zandsuppletie

A

Het toevoegen van zand aan de zeebodem langs de kust of aan de kust zelf.

46
Q

Zandmotor

A

Opgespoten schiereiland van zand voor de kust van Ter Heijde met als doel dit zand door de zeestromen over de kust te laten verspreiden (vorm van dynamisch handhaven).

47
Q

Slufter

A

Duinvallei waar de zee via een gat in de zeewerende duinenrij naar binnen kan stromen.

48
Q

Rivierbedverruiming

A

Maatregelen om de rivier meer ruimte te geven in haar bedding, zodat de kans op overstromingen afneemt.

49
Q

Verdieping (van het zomerbed)

A

Het dieper maken van de vaargeul van een rivier.

50
Q

Kribverlaging

A

Het lager maken van kribben om te voorkomen dat ze bij hoogwater obstakels vormen voor de rivier.

51
Q

Uiterwaardvergraving

A

Het afgraven van de sedimentlaag in de uiterwaarden om bij hoogwater de ruimte voor de rivier tussen de zomerΒ­ en winterdijken te vergroten.

52
Q

Verbreiding (van de uiterwaarden)

A

Het breder maken van het winterbed door de dijken te verleggen.

53
Q

Dijkverlegging

A

Het verplaatsen van dijken om meer ruimte voor de rivier te maken bij hoogwater.

54
Q

Nevengeul

A

Geul in de uiterwaard, evenwijdig aan de rivier.

55
Q

Retentiebekken

A

Gebied (open water of een stuk land) waar overtollig water tijdelijk kan worden opgeslagen.

56
Q

Noodoverloopgebieden

A

Binnendijks gebied dat onder water mag lopen om dijkdoorbraken en overstromingen op andere plekken te voorkomen.

57
Q

Deltaprogramma

A

Nationaal programma waarin rijksoverheid, provincies, waterschappen, gemeenten, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven samenwerken om de watervoorziening en veiligheid tegen overstromingen te waarborgen.

58
Q

Waterplein

A

Retentiebekken in de stad.

59
Q

Groen dak

A

Dak met beplanting om regenwater langer vast te houden.