Unité 4 • Lire Flashcards
1
Q
transformer
A
veranderen
2
Q
en tête-à-tête
A
onder vier ogen
3
Q
la couverture
A
het omslag
4
Q
composer
A
samenstellen
5
Q
exagérer
A
overdrijven
6
Q
coller
A
plakken
7
Q
le prétexte
A
het voorwendsel
8
Q
ranger
A
opruimen
9
Q
le conseil
A
het advies
10
Q
l’astuce (f)
A
de tip
11
Q
surprendre
A
verrassen
12
Q
prudent
A
voorzichtig
13
Q
le secret
A
het geheim
14
Q
consister à
A
bestaan uit
15
Q
le rideau
A
het gordijn