Unité 3 • Écouter Flashcards
1
Q
le concours
A
de wedstrijd
2
Q
l’association (f)
A
de organisatie
3
Q
paresseux
A
lui
4
Q
s’engager
A
zich inzetten
5
Q
avoir tort
A
ongelijk hebben
6
Q
compter sur
A
rekenen op
7
Q
avoir besoin de
A
nodig hebben
8
Q
amical
A
vriendschappelijk
9
Q
se rendre à
A
gaan naar
10
Q
se familiariser avec
A
wennen aan
11
Q
la lecture
A
het lezen
12
Q
le quartier
A
de wijk
13
Q
j’en ai marre
A
ik ben het zat
14
Q
s’amuser
A
zich vermaken
15
Q
apporter
A
meebrengen / opleveren