Unité 4 • Écrire Flashcards
1
Q
raide
A
steil
2
Q
châtain
A
kastanjebruin
3
Q
être debout
A
staan
4
Q
tandis que
A
terwijl
5
Q
l’oreille (f)
A
het oor
6
Q
soudain
A
plotseling
7
Q
les écouteurs (m pl)
A
de koptelefoon / oordopjes
8
Q
se souvenir de
A
zich herinneren
9
Q
être assis
A
zitten
10
Q
échanger
A
uitwisselen
11
Q
être en train de
A
bezig zijn met
12
Q
timide
A
verlegen
13
Q
roux
A
rood (haarkleur)
14
Q
tomber amoureux, amoureuse
A
verliefd worden
15
Q
les coordonnées (f pl)
A
de persoonlijke gegevens