Unité 1 • Parler Flashcards
1
Q
nadenken
A
réfléchir
2
Q
week-/wekelijks
A
hebdomadaire
3
Q
zin hebben om
A
avoir envie de
4
Q
terugzien
A
revoir
5
Q
het spijt me
A
je suis désolé
6
Q
gaan zitten
A
s’asseoir
7
Q
in / naar het buitenland
A
à l’étranger
8
Q
het antwoordapparaat
A
le répondeur
9
Q
de sluiting
A
la fermeture
10
Q
binnenkort
A
prochainement
11
Q
de mobiele telefoon
A
le portable
12
Q
de les
A
le cours
13
Q
eindexamen doen
A
passer le bac
14
Q
herkennen
A
reconnaître
15
Q
(uit)eindelijk
A
finalement