Trede 7 Flashcards
1
Q
A
2
Q
Bericht
A
Message
3
Q
Aantekening
A
Note
4
Q
Opdracht
A
Exercise
5
Q
Verhaal
A
Story
6
Q
Dagboek
A
Diary
7
Q
Sms
A
Text message
8
Q
Woord
A
Word
9
Q
Zin
A
Sentence
10
Q
Eten (zn)
A
Food
11
Q
Ingrediënten
A
Ingredients
12
Q
Recept
A
Recipe
13
Q
Kookboek
A
Cookbook
14
Q
Restaurant
A
Restaurant
15
Q
Kok
A
Chef
16
Q
Keuken
A
Kitchen
17
Q
Mes
A
Knife
18
Q
Vork
A
Fork
19
Q
Lepel
A
Spoon
20
Q
Glas
A
Glass
21
Q
Bord
A
Plate
22
Q
Voorgerecht
A
Starter
23
Q
Hoofdgerecht
A
Main course
24
Q
Dessert
A
Dessert
25
Honger
Hungry
26
Dorst
Thirsty
27
Blij
Happy
28
Verdrietig
Sad
29
Boos
Angry
30
Opgewonden
Excited
31
Bang
Scared
32
Bezorgd
Worried
33
Moe
Tired
34
Verveeld
Bored
35
Ontspannen
Relaxed
36
Schrijven
To write
37
Houden van
To love
38
Koken
To cook
39
Bakken
To bake
40
Snijden
To cut
41
Hakken
To chop
42
Roeren
To stir
43
Mengen
To mix
44
Toevoegen
To add
45
Reizen
To travel
46
Bezoeken
To visit
47
Ontmoeten
To meet
48
Maandag
Monday
49
Dinsdag
Tuesday
50
Woensdag
Wednesday
51
Donderdag
Thursday
52
Vrijdag
Friday
53
Zaterdag
Saturday
54
Zondag
Sunday
55
Januari
January
56
Februari
February
57
Maart
March
58
April
April
59
Mei
May
60
Juni
June
61
Juli
July
62
Augustus
August
63
September
September
64
Oktober
October
65
November
November
66
December
December
