Trede 12 Flashcards
1
Q
Debat
A
Debate
2
Q
Enquête
A
Questionnaire
3
Q
Peiling
A
Poll
4
Q
Stem
A
Vote
5
Q
Onderwerp
A
Topic
6
Q
Mening
A
Opinion
7
Q
Procent
A
Percent
8
Q
Meerderheid
A
Majority
9
Q
Minderheid
A
Minority
10
Q
Stelling
A
Statement
11
Q
Feit
A
Fact
12
Q
Geloof (zelfstandig naamwoord)
A
Belief (noun)
13
Q
Gevoel
A
Feeling
14
Q
Argument
A
Argument
15
Q
Voorstel
A
Proposition
16
Q
Motie
A
Motion
17
Q
Tegenwerping
A
Rebuttal
18
Q
Lopen
A
To walk
19
Q
Luisteren
A
To listen
20
Q
Studeren
A
To study
21
Q
Lezen
A
To read
22
Q
Zich afvragen
A
To question
23
Q
Vragen
A
To ask
24
Q
Tekenen
A
To draw
25
Praten
To talk
26
Werken
To work
27
Schrijven
To write
28
Leren
To learn
29
Spelen
To play
30
Bouwen
To build
31
Voorkeur hebben voor
To prefer
32
Eens zijn met
To agree
33
Niet eens zijn met
To disagree
34
Geloven
To believe
35
Denken, vinden
To think
36
Uitdrukken
To express
37
Bewijzen
To prove
38
Overtuigen
To convince
39
Sommige(n)
Any/Some
40
Iemand
Anybody/Somebody
41
Iets
Anything/Something
42
Iederen
Everybody
43
Niemand
Nobody
44
Ergens
Anywhere/Somewhere
45
Meeste(n)
Most
46
Geen enkele
None
47
Klaslokaal
Classroom
48
Docent
Teacher
49
Cijfer
Mark
50
Huiswerk
Homework
51
Bord
Blackboard/Whiteboard
52
Bureau
Desk
53
Tafel
Table
54
Plank
Shelf
55
Schaar
Scissors
56
Nietmachine
Stapler
57
Plakband
Sellotape
58
Liniaal
Ruler
59
Gum
Rubber
60
Rekenmachine
Calculator
61
Globe / wereldbol
Globe
62
Lijm
Glue
63
Verf
Paint
64
Schooltas
School bag
65
Schooluniform
School uniform