trede 11 Flashcards
1
Q
Nederlands
A
Dutch
2
Q
Engels
A
English
3
Q
Frans
A
French
4
Q
Duits
A
German
5
Q
Grieks
A
Greek
6
Q
Latijn
A
Latin
7
Q
Natuurkunde
A
Physics
8
Q
Scheikunde
A
Chemistry
9
Q
Biologie
A
Biology
10
Q
Natuurkunde, scheikuunde en biologie
A
Science
11
Q
Wiskunde
A
Maths
12
Q
Geschiedenis
A
History
13
Q
Aardrijkskunde
A
Geography
14
Q
Economie
A
Economics
15
Q
Gymnastiek
A
PE
16
Q
Kunstvakken
A
Art
17
Q
Filosofie
A
Philosophy
18
Q
Maatschappijleer
A
Social studies
19
Q
Kantine
A
Canteen
20
Q
Klaslokaal
A
Classroom
21
Q
Gang
A
Hall
22
Q
Bibliotheek
A
Library
23
Q
Schoolplein
A
Playground
Schoolyard
24
Q
Lerarenkamer
A
Teacher’s room
25
Zwembad
Swimming pool
26
Toiletten, wc
Toilets
27
Administratie
Administration office
28
Directiekamer
Principal’s office
29
Vragen
To ask
30
Antwoorden
To answer
31
Lezen
To read
32
Studeren
To study
33
Uit je hoofd leren
To revise
34
Iets leren
To learn
35
Iemand iets leren
To teach
36
Schrijven
To write
37
Tekenen
To draw
38
Inleveren
To hand in
39
Uitleggen
To explain
40
Ontdekken
To spot
41
Veranderen
To change
42
Delen
To share
43
Op tijd zijn
To be on time
44
Iets uitleggen
To explain something
45
Een verhaal vertellen
To tell a story
46
Een grap maken
To tell a joke
47
Respect hebben
To have respect
48
Streng zijn
To be strict
49
Duidelijk zijn
To be clear
50
Grappig zijn
to be funny
51
Van lesgeven houden
To love teaching
52
De regels volgen
To follow the rules
53
Vragen beantwoorden
To answer questions
54
Computers gebruiken
To use computers
55
Verschil
Difference
56
Verandering
Change
57
Regel
Rule
58
Mening
Opinion
59
Gebeurtenis
Event
60
Verleden
Past
61
Heden
Present
62
Geheim
Secret
63
Smoesje
Excuse
64
Object, een ding
Object
65
Plattegrond
Map
66
Spreekwoord
Proverb